ECLI:NL:RBLIM:2016:8982

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 oktober 2016
Publicatiedatum
14 oktober 2016
Zaaknummer
03/659174-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen voorbereidingshandelingen 10a Opiumwet

Op 14 oktober 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd bijgestaan door mr. G.W.L.A.M. Koppen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op de zittingen van 29 en 30 september 2016, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn gemachtigde raadsman wel. De tenlastelegging betrof het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en andere synthetische drugs, waarbij de verdachte op verschillende locaties goederen en stoffen voorhanden zou hebben gehad.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de aangetroffen stoffen op de locaties in Eindhoven, Lomm en Roermond. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte partieel werd vrijgesproken voor de locatie in Roermond, wat de rechtbank heeft overgenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in verband kon worden gebracht met de garagebox in Eindhoven, waar chemicaliën werden aangetroffen, en evenmin met de loods in Lomm. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet de wetenschap of beschikkingsmacht had over de aangetroffen goederen en stoffen.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat er geen bewijs was dat hij betrokken was bij het voorhanden hebben van de stoffen die in de verschillende locaties waren aangetroffen. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken op 14 oktober 2016.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/659174-15
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 oktober 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 29 en 30 september 2016. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
samen met een ander of anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor de productie van amfetamine/MDMA/tenamfetamine/N-ethyl MDA door op drie verschillende tijdstippen op drie verschillende locaties de in de tenlastelegging genoemde goederen en/of stoffen voorhanden te hebben.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Inleiding
Begin 2015 is naar aanleiding van TCI-informatie onder leiding van de officier van justitie onder de naam Delta een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar veronderstelde criminele activiteiten.
De inzet van BOB-middelen door het onderzoeksteam heeft geleid tot de vondst van drie (opslag)locaties. Op 5 februari 2015 wordt een garagebox gelegen aan de [adres 1] te Eindhoven doorzocht. Op 20 februari 2015 een loods aan [adres 2] te Lomm en op 22 februari 2015 een garage bij de woning aan de [adres 3] te Roermond. Op deze locaties bleken zich verschillende chemicaliën en goederen te bevinden, welke volgens de interpretatie van de Landelijke Eenheid Ontmantelen (LFO) van de politie zouden zijn gerelateerd aan de productie van synthetische drugs.
De politie heeft meerdere verdachten aangehouden, onder wie verdachte. Verdachte wordt verweten betrokken te zijn bij de locaties in Eindhoven, Lomm en Roermond.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte partieel wordt vrijgesproken ten aanzien van het onderdeel betreffende de locatie in Roermond, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs voor zijn betrokkenheid. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de onderdelen betreffende de locaties in Eindhoven en Lomm worden bewezenverklaard. Daartoe heeft zij verwezen naar de telecomgegevens in combinatie met de verschillende observaties, aantreffen van de stoffen en het aantreffen van de goederen op de betreffende locaties. Daaruit komt met betrekking tot verdachte het volgende naar voren:
Eindhoven
Verdachte heeft op 5 februari 2015 in Eindhoven samen met medeverdachte [medeverdachte 1] een ontmoeting met medeverdachte [medeverdachte 7] , nadat medeverdachte [medeverdachte 7] vanaf de Belgische grens is komen rijden. Daarover hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op 5 februari 2015 om 06.10 uur al sms-contact gehad. Verdachte zit met medeverdachten [medeverdachte 7] en [medeverdachte 1] later die dag samen in de [naam horecazaak] . Op het moment dat [verdachte] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 1] in de [naam horecazaak] zitten, worden de chemicaliën vanuit de Iveco bus met het kenteken [kenteken 2] , welke onder escorte van medeverdachte [medeverdachte 7] door medeverdachte [medeverdachte 2] naar Eindhoven is gereden, in de garagebox aan de [adres 1] te Eindhoven uitgeladen. Door medeverdachte [medeverdachte 7] is de betreffende Iveco bus daarna onder escorte van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] - verdachte en [medeverdachte 1] zitten dan ieder in een eigen auto - terug naar Roermond gereden.
Lomm
Op 18 februari 2015 is er sprake van sms-verkeer tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , waarbij verdachte spreekt over ‘24 kannen aceton’ en ‘vrijdag rest van aceton’. In de visie van de officier van justitie hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] het dan over de chemicaliën die op 20 februari 2015 worden getransporteerd en in Lomm worden uitgeladen. Op 19 februari 2015 is er wederom contact tussen hen en wordt gesproken van ‘de natuurlijke of synthetische’. Tevens spreken verdachte en [medeverdachte 1] over het hebben van contact op 20 februari 2015 als men in Nederland is. Dit past in het beeld van de observaties en de mastgegevens van 20 februari 2015. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] worden gezien bij [naam bedrijf] in Luik (België). Voorts heeft getuige [getuige] medeverdachte [medeverdachte 1] geïdentificeerd als een klant van hem en verklaard dat bij deze bezoeken van [medeverdachte 1] aan [naam bedrijf] ‘er ook telkens iemand anders bij was’. Verdachte rijdt na het bezoek aan [naam bedrijf] op 20 februari 2015 met medeverdachte [medeverdachte 1] naar Nederland en er volgt een afspraak met medeverdachte [medeverdachte 7] . Gelet op deze omstandigheden is verdachte te beschouwen als één van de schakels met betrekking tot de chemicaliën. Verdachte spreekt met anderen over de chemicaliën en gaat ook zelf naar Luik.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat, gelet op de wijze waarop de ten-lastelegging is opgesteld, aan verdachte wordt verweten het medeplegen van het voorhanden hebben van de stoffen en goederen aangetroffen op de verschillende locaties. Dat impliceert dat verdachte moet hebben geweten of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die spullen op de betreffende locaties aanwezig waren en dat hij daarover enige beschikkingsmacht had. Bewijs voor deze wetenschap en beschikkingsmacht ontbreekt echter voor alle drie de locaties. Verdachte kan op geen enkele manier in verband worden gebracht met de betreffende locaties. De enkele telecomgegevens in combinatie met de observaties zijn daartoe onvoldoende. Evenmin kan de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten uit het dossier worden afgeleid. Het enkele gegeven dat verdachte contact heeft gehad met de medeverdachten is daartoe onvoldoende.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
[adres 1] te Eindhoven
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte met betrekking tot de garagebox in Eindhoven is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat op 5 februari 2015 medeverdachte [medeverdachte 2] – onder escorte van medeverdachte [medeverdachte 7] – met een Iveco bus met het kenteken [kenteken 2] vanaf de Belgische grens te Maastricht naar het [adres 4] te Eindhoven is gereden. De betreffende Iveco bus wordt door medeverdachte [medeverdachte 5] vervolgens naar de garagebox gelegen aan de [adres 1] te Eindhoven gereden. De Iveco bus blijft tien minuten met draaiende motor en een openstaand bestuurdersportier bij de garagebox staan, waarna medeverdachte [medeverdachte 5] de Iveco bus weer terug rijdt naar het [adres 4] te Eindhoven. Vervolgens wordt gezien dat verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 7] en [medeverdachte 1] uit de [naam horecazaak] te Eindhoven komt. Medeverdachte [medeverdachte 1] stapt dan in een Audi Q7 terwijl medeverdachte [medeverdachte 7] en verdachte samen in een Volvo V70 stappen. Beide auto’s rijden dan naar het [adres 4] te Eindhoven, alwaar medeverdachte [medeverdachte 7] vanuit de Volvo in de betreffende Iveco bus stapt en weg rijdt. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] begeleiden de Iveco bus richting het zuiden waarbij er sms-contact is tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 7] . Bij de doorzoeking van de betreffende garagebox op 5 februari 2015 omstreeks 13.55 uur worden 19 vaatjes aceton, 40 vaatjes zoutzuur, 20 zakken caustic soda en 4 flessen methanol aangetroffen.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte met de aangetroffen stoffen in verband kan worden gebracht. Heeft verdachte deze stoffen voorhanden gehad (al dan niet via medeplegen)?
Voor het voorhanden hebben van bepaalde goederen/stoffen bestemd om een feit bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet voor te bereiden geldt dat is vereist dat er een bepaalde machtsrelatie dient te bestaan tussen de verdachte en de desbetreffende goederen/stoffen en een meer of mindere mate van bewustheid bij verdachte omtrent de aanwezigheid van de goederen/stoffen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan verdachte op grond van het vorenstaande niet in verband worden gebracht met de garagebox in Eindhoven, alwaar de stoffen zijn aangetroffen, noch met het vervoer van de stoffen van België naar Eindhoven. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte tijdens de observaties in beeld is gekomen in relatie tot het transport van de stoffen dan wel met betrekking tot de garagebox alwaar de stoffen zijn opgeslagen. Dat verdachte op de dag van het transport en de opslag in de garagebox met medeverdachten [medeverdachte 7] en [medeverdachte 1] telefonisch contact heeft gehad en in de [naam horecazaak] wordt gezien, betekent nog niet dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde stoffen voorhanden heeft gehad, al dan niet in de vorm van medeplegen. Het enkel maken van een telefonische afspraak en het aanwezig zijn in Eindhoven in de buurt van de locatie waar de stoffen zijn opgeslagen, is onvoldoende om te spreken van een in de Opiumwet strafbaar gestelde voorbereidingshandeling.
[adres 2] te Lomm
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte met betrekking tot het bedrijfspand in Lomm is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat er op 20 februari 2015 bij het bedrijf [naam bedrijf] in Luik (België) een aantal stoffen zijn opgehaald door medeverdachten [medeverdachte 7] en [medeverdachte 2] . Deze stoffen zijn middels een door medeverdachte [medeverdachte 2] gehuurde Mercedes bestelbus met het kenteken [kenteken 4] en onder begeleiding van medeverdachte [medeverdachte 7] vervoerd naar de parkeerplaats aan de [adres 9] te Echt. Aldaar wordt de betreffende bestelbus enige tijd later opgehaald door medeverdachte [medeverdachte 6] en naar de [adres 10] te Velden gereden. Vanaf deze plek wordt de betreffende bestelbus door een onbekende man naar de loods, gelegen aan de [adres 2] te Lomm gereden. Nog geen half uur later, omstreeks 12.59 uur wordt de bestelbus uit de loods gereden. Bij de doorzoeking van het bedrijfspand op 20 februari 2015 omstreeks 13.30 uur worden in de verschillende, in de loods aanwezige ruimten diverse goederen en stoffen aangetroffen, die kunnen worden gebruikt voor de vervaardiging c.q. bewerking van synthetische drugs, met name amfetamine.
Op 20 februari 2015 omstreeks 10.46 uur wordt gezien dat verdachte met medeverdachte [medeverdachte 1] op het terrein van [naam bedrijf] in Luik (België) aanwezig zijn. Vervolgens rijden zij via Genk naar de BurgerKing aan de [adres 12] te Roermond en hebben zij een ontmoeting met medeverdachte [medeverdachte 7] . In de sms-berichten tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] op 18 februari 2015 wordt gesproken over ‘24 kannen aceton’ en ‘vrijdag rest van aceton’. Op 19 februari 2015 is tussen beiden eveneens sms contact waarbij wordt gesproken over ‘natuurlijk of synthetische’ en ‘het opvragen van de prijs van allebei’.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte met de aangetroffen goederen en stoffen in verband kan worden gebracht. Heeft verdachte deze goederen en stoffen voorhanden gehad (al dan niet via medeplegen)?
Voor het voorhanden hebben van bepaalde goederen/stoffen bestemd om een feit bedoeld in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet voor te bereiden geldt dat is vereist dat er een bepaalde machtsrelatie dient te bestaan tussen de verdachte en de desbetreffende goederen/stoffen en een meer of mindere mate van bewustheid bij verdachte omtrent de aanwezigheid van de goederen/stoffen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan verdachte op grond van het vorenstaande niet in verband worden gebracht met het bedrijfspand in Lomm, alwaar de goederen en stoffen zijn aangetroffen, noch met het vervoer van de stoffen van België naar Lomm. Verdachte is tijdens de observaties en in het telecomonderzoek niet in beeld gekomen op een manier welke gerelateerd kan worden aan het transport van de aangetroffen stoffen. Het sms-verkeer tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] voorafgaand aan 20 februari 2015 kan daartoe niet bijdragen, aangezien dit betrekking lijkt te hebben op de levering van aceton, welke stof niet is aangetroffen in het bedrijfspand te Lomm. Evenmin kan het gegeven dat verdachte enige tijd na het ophalen van de stoffen bij [naam bedrijf] ook op het bedrijfsterrein wordt waargenomen ertoe leiden dat verdachte met de goederen en stoffen zoals in de loods aangetroffen in verband kan worden gebracht. Er kan dan ook niet worden vastgesteld dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde spullen op enig moment in zijn machtssfeer heeft gehad en evenmin dat verdachte wetenschap had van de in de loods aangetroffen goederen en/of stoffen dan wel van het transport ervan. De enkele observatie van de ontmoeting tussen verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 7] en [medeverdachte 1] bij de Burger King te Roermond is daartoe onvoldoende.
[adres 3] te Roermond
Met de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte betrokken is geweest bij het voorhanden hebben van de stoffen, welke in de garage van medeverdachte [medeverdachte 2] zijn aangetroffen. Verdachte dient derhalve van dit onderdeel te worden vrijgesproken.

4.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.V. Pelsser, voorzitter, mr. A.K. Kleine en mr. K.J.H. Hoofs, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 oktober 2016.
Mr. K.J.H. Hoofs is buiten staat dit vonnis mede te onderteken.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na vordering nadere omschrijving tenlastelegging – ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 5 februari 2015 tot en met 22 februari 2015 in de gemeente(n) Roermond en/of Eindhoven en/of Lomm, in elk geval binnen de arrondissementen Limburg en Brabant, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, zijnde amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (ondermeer) voorhanden heeft gehad
-40 vaten x 25 liter (vermoedelijke) inhoud zoutzuur, en/of
-19 vaten x 25 liter (vermoedelijke) inhoud aceton, en/of
-4 kruiken x 1,5 liter methanol, en/of
-20 zakken x 25 kilogram caustic soda, en/of
-diverse handschoenen,
(allen) aangetroffen te Eindhoven op 5 februari 2015,
en/of,
-101 zakken x 25 kilo inhoud Caustic Soda (totaal: 2525 kilogram Caustic
Soda), en/of
-IBC 6 x 1000 liter, en/of
-een afkortzaag (DeWalt) inclusief geleiderbank, en/of
-een afzuigunit, en/of
-2 rolcarriers, en/of
-een opstelling ten behoeve van omzetting Apaan naar BMK, en/of
-een ventilator, en/of
-een vuilniszak met veiligheidsmiddelen ten behoeve van gelaatsmaskers, en/of
-elektrisch handgereedschap, en/of
-een hoeveelheid scheidtrechters, en/of
-6 gemodificeerde bierfusten, en/of
-3 x reflux in PVC buizen en een kwikthermometer, en/of
-een aangepast bierfust als stoomgenerator, en/of
-7 maatbekers en 4 trechters, en/of
-3 behangafstomers en/of 2 slangen met koperstuk ten behoeve van
stoomdestillatie, en/of
-5 branders, en/of
-een doos met 4 glazen koelers, en/of
-een doos met koeler en thermometer, en/of
-diverse glaswerken, en/of
-6 emmers, en/of
-een flexibele slang, en/of
-een afzuigunit, en/of
-een opstelling ten behoeve van scheidtrechterplaten en/of
-diverse slangen en koppelstukken, en/of
-een gasmasker, en/of
-2 lekbakken, en/of
-40 x 25 liter jerrycan(s) met opschrift 'M' (totaal: 1000 liter mierenzuur),
en/of
-38 x 25 liter jerrycan(s) opschrift 'Z' (inhoud: zoutzuur), en/of 1 jerrycan
x 25 liter (inhoud: zoutzuur) en/of 1 jerrycan x 30 liter (totaal: 990 liter
zoutzuur), en/of
-een speciekuip met slangen, en/of
-twee trechters, en/of
-diverse koppelstukken en/of vloeistofpompen, en/of
-drie dekselvaten en/of trechters en/of een maatbeker, en/of een magnetron
en/of 12 literflessen bio ethanol, en/of
-19 lege jerrycans (25 en 20 liter, met restanten zure vloeistof en/of BMK
en/of formamyde en/of andere amfetamine-achtige stoffen), en/of
-een kookketel gekoppeld aan een gasbrander (200 liter) en/of een kooktafel
(275 liter) en/of 3 branders, en/of
-een 200 liter vat, en/of
-een compressor, en/of
-een hoeveelheid gereedschap, en/of
-een 120 liter klemdekselvat, en/of
-een scheidtrechtersopstelling (4 x 200 liter, dopvaten en aftapkranen), en/of
-een bouwlamp, en/of
-een waterbak met dompelpomp en slang,
(allen) aangetroffen te Lomm op 20 februari 2015,
en/of,
-22 jerrycans met totaal inhoud 520 liter ethanol, en/of
-3 metalen vaten met totaal inhoud 600 liter propanol en/of ispropylalcohol,
en/of
-2 jerrycans met totaal inhoud 7 liter formamide,
(allen) aangetroffen te Roermond op 22 februari 2015,
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die goed(eren) bestemd was/waren tot het plegen
(artikel 10a Opiumwet jo. artikel 47 Wetboek van Strafrecht) van dat/die feit(en);