ECLI:NL:RBLIM:2016:8975

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 oktober 2016
Publicatiedatum
14 oktober 2016
Zaaknummer
03/721826-14 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van oplichting door werknemer

Op 6 oktober 2016 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die was veroordeeld voor oplichting. De zaak werd behandeld in meervoudige kamer en de verdachte was niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadsman, mr. J.W. Heemskerk. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie beoordeeld, die was gebaseerd op het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte uit de feiten waarvan hij werd verdacht. De officier van justitie stelde dat de verdachte een totaalbedrag van € 150.706,28 aan declaraties had ontvangen, waarvan een bedrag van € 124.822,32 als wederrechtelijk verkregen voordeel moest worden aangemerkt. De verdediging pleitte voor vrijspraak en stelde dat de ontnemingsvordering niet-ontvankelijk moest worden verklaard, maar subsidiair dat het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel lager moest worden vastgesteld.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich wederrechtelijk had bevoordeeld ten koste van zijn werkgever, [slachtoffer], door bedrieglijk bedragen te declareren. De rechtbank baseerde haar oordeel op het overzicht van declaraties dat door de aangever was opgesteld. Uiteindelijk stelde de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 145.837,37, na aftrek van bepaalde kosten. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om een bedrag van € 122.767,37 aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze uitspraak werd gedaan in het kader van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om een geldbedrag te vorderen van een veroordeelde voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/721826-14 (ontneming)
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 6 oktober 2016, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens] ,
hierna te noemen: [verdachte] .
[verdachte] wordt bijgestaan door mr. J.W. Heemskerk, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 september 2016. [verdachte] is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De behandeling van de ontnemingsvordering heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van de strafzaak met parketnummer 03/721826-14. Op 6 oktober 2016 heeft de rechtbank eerst vonnis gewezen in de strafzaak. Vervolgens is de uitspraak gedaan inzake de ontneming van het wederechtelijk genoten voordeel.

2.De standpunten van de officier van justitie en de verdediging

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie houdt in de ontneming van het voordeel dat [verdachte] zou hebben verkregen uit de baten van de feiten waarvan hij wordt verdacht.
De officier heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt berekend:
Uitgegaan wordt van een totaalbedrag aan declaraties van € 150.706,28. Dit baseert de officier van justitie op het transactieverloop van rekeningen bij ING-bank en SNS in gebruik bij [verdachte] [1] . Door de verdachte is vermoedelijk een bedrag van € 2.813,96 uitgegeven aan computer hardware. Vervolgens is door [verdachte] een bedrag van € 23.070,- aanbetaald aan een personenauto van het merk BMW, type X5, die hij als bedrijfsauto van het bedrijf [slachtoffer] zou gaan rijden. Dit voertuig is door [slachtoffer] teruggehaald.
Aan [verdachte] wordt derhalve een wederrechtelijk verkregen voordeel toegerekend van
€ 150.706,28 -/- € 2.813,96 -/- € 23.070 =
€ 124.822,32.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting vrijspraak ten aanzien van het tenlastegelegde bepleit. Ingevolge deze vrijspraak moet volgens de verdediging de vordering tot ontneming van wederrechtelijk voordeel niet-ontvankelijk worden verklaard.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat een totaalbedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel van € 148.707,33 als uitgangspunt voor de berekening van het wederrechtelijk genoten voordeel dient te worden genomen. Daar moeten vervolgens in elk geval eerdergenoemde bedragen van € 2.813,96 en € 23.070,- van worden afgetrokken, zodat ten hoogste het resterende bedrag ad
€ 122.823,37in aanmerking kan worden genomen voor de schatting van het wederrechtelijk genoten voordeel.

3.De uitgangspunten voor de beoordeling

Bij voormeld vonnis d.d. 6 oktober 2016 is [verdachte] veroordeeld inzake oplichting, meermalen gepleegd. Hiermee staat vast dat hij zichzelf wederrechtelijk ten koste van zijn toenmalige werkgever genaamd [slachtoffer] heeft bevoordeeld. [verdachte] heeft in de tijd dat hij daar werkzaam was bedrieglijk bedragen gedeclareerd en uitbetaald gekregen ter zake beweerdelijke aankopen ten behoeve van deze werkgever.

4.Het oordeel van de rechtbank / de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Artikel 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat op vordering van het Openbaar Ministerie aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit, de verplichting kan worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De verplichting kan ingevolge het tweede lid van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd aan de in het eerste lid bedoelde persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde strafbare feit of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
Voor de vaststelling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank, evenals de verdediging, uit van het overzicht [2] van declaraties, zoals dat is aangehecht als ‘Bijlage 2’ bij het proces-verbaal van aangifte, aangezien dit overzicht door aangeefster zelf, althans door [aangever] namens [slachtoffer] , is opgesteld.
Van het ‘startpunt’, zoals dat is weergegeven in het overzicht, te weten: een totaalbedrag van € 148.707,33, trekt de rechtbank het bedrag aan aangekochte computer hardware van € 2.813,96 af. Daarnaast moet op dit bedrag een bedrag van € 56,- voor de aanschaf van een magnetron [3] , volgens de e-mail ten behoeve van [slachtoffer] , in mindering worden gebracht nu er gelet op de aard van de aankoop zonder nader bewijs onvoldoende aanwijzingen bestaan dat ook dit bedrag uit misdrijf afkomstig zou zijn.
De rechtbank stelt het bedrag, waarop het door [verdachte] wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, vast op, het ook bewezen verklaarde bedrag:
€ 148.707,33
€ 2.813,96 -/-
€ 56,- -/-
_____________+
€ 145.837,37
4.1
De op te leggen betalingsverplichting
Bij het bepalen van de omvang van het ter ontneming van het door [verdachte] genoten wederrechtelijk verkregen voordeel aan de staat te betalen geldbedrag heeft de rechtbank tot slot in aanmerking genomen dat door [verdachte] voor een bedrag van € 23.070,00 ten behoeve van [slachtoffer] een (bedrijfs)auto van het merk BMW, type X5 is aangeschaft, welke auto bij het einde van de dienstbetrekking door [slachtoffer] is teruggenomen. Deze terugname van de auto door [slachtoffer] moet naar het oordeel van de rechtbank worden beschouwd als een verrekening tussen [slachtoffer] en [verdachte] van de schade ad € 145.837,37, die [slachtoffer] door de gevallen van oplichting gepleegd door [verdachte] heeft geleden met de aankoopprijs van deze auto. In overeenstemming met (de strekking van) lid 9 van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank bij het vaststellen van het door [verdachte] aan de staat te betalen bedrag, de aankoopprijs van deze auto op het geschatte door [verdachte] genoten wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering brengen.

5.De toegepaste wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door [verdachte] wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 145.837,37;
- legt aan [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het
wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 122.767,37;
Deze uitspraak is gewezen door mr. F.M. van Maanen Winters, voorzitter, mr. A.M. Koster‑Van der Linden en mr. C. Wapenaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.L.J. Damoiseaux, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 oktober 2016.
Buiten staat
Mr. F.M. van Maanen Winters is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, DRR-TO Finec/Fraude, proces-verbaalnummer 2014049753, gesloten d.d. 24 februari 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 366. Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 16-3-15, p. 134-138.
2.Bijlage 2: overzicht vorderingen [verdachte] , p. 16.
3.Emailbericht van 1-10-13, p.47.