ECLI:NL:RBLIM:2016:8972

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 augustus 2016
Publicatiedatum
14 oktober 2016
Zaaknummer
C/03/214931 / FA RK 15-4311
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executie van alimentatieovereenkomst en wijziging van alimentatieverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 22 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de uitvoering van een alimentatieovereenkomst. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.P.F. Rober, verzocht de rechtbank om de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.G.H.J. Niemarkt, te veroordelen tot betaling van een maandelijkse bijdrage van € 250,- voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen, met terugwerkende kracht vanaf de datum van de overeenkomst op 17 juni 2015. De man voerde verweer en stelde dat hij slechts € 118,- per maand kon betalen, en deed een zelfstandig verzoek om de bijdrage te verlagen naar € 55,- per maand.

De rechtbank oordeelde dat er een overeenkomst was tussen partijen over de alimentatie, die door de man niet werd nagekomen. De rechtbank concludeerde dat de man met ingang van 17 juni 2015 een bijdrage van € 250,- per maand diende te betalen, welke per 1 januari 2016 was geïndexeerd naar € 253,- per maand. De rechtbank hield rekening met de verstoorde relatie tussen partijen en de impact daarvan op de kinderen. De rechtbank wees het zelfstandig verzoek van de man af, omdat hij niet had aangetoond dat zijn financiële situatie zodanig was veranderd dat hij minder kon betalen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten droegen.

De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. P.H.J. Frénay, rechter en kinderrechter, en kan door belanghebbenden worden aangevochten bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Zaaknummer: C/03/214931 / FA RK 15-4311
Beschikking van 22 augustus 2016 betreffende alimentatie in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. R.P.F. Rober, kantoor houdend te Heerlen,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. F.G.H.J. Niemarkt, kantoor houdend te Heerlen.

1.Het verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 18 december 2015;
- het verweerschrift van de man, tevens houdende een zelfstandig verzoek, ingekomen op 16 februari 2016;
- het verweerschrift van de vrouw op het zelfstandig verzoek, ingekomen op 8 maart 2016;
- de brief, met bijlagen, van de man van 13 juli 2016;
- de brieven, met bijlagen, van de vrouw van 13 juni 2016 en 22 juli 2016;
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2016 en waarbij beide partijen en hun advocaten zijn verschenen.

2.De feiten

Deze rechtbank heeft bij beschikking van 6 juli 2015 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die uitspraak is op 21 juli 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Binnen het door echtscheiding ontbonden huwelijk zijn geboren de thans nog minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , te [geboorteplaats] op [2004] , en
  • [minderjarige 2] , te [geboorteplaats] op [2007] .
Conform het in voornoemde beschikking opgenomen en op 17 juni 2015 gedateerde ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen dat de man met ingang van 1 april 2015 aan de vrouw een bijdrage zal leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde kinderen van € 118,- per maand totaal voor beide kinderen.
Daarnaast zijn partijen bij op 17 juni 2015 gedateerde overeenkomst, welke niet in voornoemde beschikking werd opgenomen, overeengekomen dat de man de maandelijkse bijdrage voor de kinderen aan de vrouw (in het ouderschapsplan bepaald op € 118,- totaal per maand) zal aanvullen tot € 250,- per maand. Voorts is daarbij opgenomen dat zodra de vrouw gaat samenwonen of trouwen, de man de aanvullende bijdrage niet meer aan de vrouw hoeft te betalen.
Op [huwelijksdatum] is de man gehuwd met mevrouw [partner man] (hierna: [partner man] ), waardoor de man onderhoudsplichtig is geworden jegens het minderjarig kind van [partner man] , dat deel uitmaakt van het gezin van de man en [partner man] .

3.Het geschil

De vrouw verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man wordt veroordeeld om ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een bijdrage te voldoen van € 250,- per maand met ingang van de datum van de vaststellingsovereenkomst, kosten rechtens.
De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Bij zelfstandig verzoek heeft de man verzocht de ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door hem te betalen onderhoudsbijdrage te bepalen op € 55,- per maand.
De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het zelfstandig verzoek en heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid dan wel tot afwijzing.

4.De beoordeling

Het verzoek van de vrouw

Het verzoek van de vrouw is ingegeven door het feit dat de man weigert het overeengekomen bedrag van € 250,- per maand ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te betalen. Zij streeft nakoming van die afspraak na en wenst derhalve over een executoriale titel te beschikken.
Hierop heeft de man onder meer gesteld dat de door de vrouw in het geding gebrachte overeenkomst van 17 juni 2015 onjuist is, omdat mr. Luijten partijen nadien heeft benaderd met de vraag deze overeenkomst aan te passen. Alleen de man heeft vervolgens deze aangepaste overeenkomst(en) ondertekend.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het door partijen gevoerde debat kan worden afgeleid dat zij overeenstemming hebben bereikt over het feit dat de in het ouderschapsplan afgesproken kinderalimentatie van € 118,- per maand door de man zou worden aangevuld tot een bedrag van € 250,- per maand. Nu partijen hierbij geen ingangsdatum hebben vermeld, gaat de rechtbank ervan uit dat dit vanaf de datum van ondertekening van de (aanvullende) overeenkomst is, zijnde 17 juni 2015. Echter, met betrekking tot de voorwaarden waaronder deze overeenkomst tot stand is (of zou moeten zijn) gekomen, bestaat tussen partijen discussie. Hoewel partijen enkel een overeenkomst hebben ondertekend waarin de voorwaarden ‘gaat samenwonen of huwen’ staan vermeld, is dat niet conform de bedoeling van partijen geweest. Immers, op initiatief van de voormalige gemeenschappelijke advocaat van partijen, mr. E.R.T.A. Luijten, is er een voorstel tot het ondertekenen van een nieuwe/aangepaste overeenkomst gedaan. In een e-mailbericht aan partijen van 25 augustus 2015 om 21:16 uur geeft mr. Luijten het volgende aan:
‘Op 17 juni jl. hebben jullie een aparte overeenkomst getekend betreffende een aanvulling op de kinderalimentatie en over de spaargelden van de kinderen.
Bij een inventarisatie van mijn dossier heb ik geconstateerd, dat de tekst van de overeenkomst niet geheel overeenkomt met hetgeen [verweerder] mij op 22 april jl. heeft gemaild.
In die mail geeft [verweerder] duidelijk aan, dat hij de wettelijk vastgestelde kinderalimentatie wil aanvullen tot € 250 per maand, tenzij mevrouw [verzoekster] gaat samenwonen/huwen, ruim meer gaat verdienen en het onderling contact wordt verstoord en de kinderen daar last van hebben.
In de overeenkomst van 17 juni jl. heb ik alleen het samenwonen en huwen vermeld.
Gaan jullie ermee akkoord, dat ik een nieuwe overeenkomst opstel, zoals eigenlijk de bedoeling was?’
Hierop heeft de vrouw bij e-mailbericht van 25 augustus 2015 om 22:46 uur jegens mr. Luijten aangegeven: ‘Dat is prima’. Vervolgens heeft de man een aangepast concept van de overeenkomst, inclusief voorgaande voorwaarden ‘ruim meer gaat verdienen en het onderling contact wordt verstoord en de kinderen daar last van hebben’, ondertekend. Hoewel de vrouw het aangepaste concept niet heeft ondertekend, staat voor de rechtbank gelet op het bevestigende antwoord van de vrouw in voornoemde e-mail vast dat zij daar akkoord mee was. De rechtbank concludeert daarom dat partijen overeenstemming hadden over de twee laatstgenoemde voorwaarden.
In het midden kan blijven of partijen in aanvulling op de aangepaste overeenkomst ook nog hebben afgesproken de volgende zin: ‘De man staat het vrij de betaling van de aanvullende bijdrage te allen tijde te stoppen.’ Immers, aan die zin komt rechtens geen relevantie toe, noch voor wat betreft de in deze procedure te beslissen geschilpunten noch voor wat betreft de kern van de door partijen in de alimentatieovereenkomst neergelegde afspraken. Aan het door de man ter zitting gedane bewijsaanbod om mr. Luijten als getuige te horen ter zake de vraag of ook deze zin is afgesproken, gaat de rechtbank dan ook voorbij.
Gelet op het voorgaande dient de man met ingang van 17 juni 2015 een kinderbijdrage aan de vrouw te voldoen van € 250,- per maand, welke per 1 januari 2016 is geïndexeerd naar
€ 253,- per maand. In zoverre kan het verzoek van de vrouw worden toegewezen.
In het verweerschrift heeft de man gesteld dat er op dit moment een ernstig verstoorde relatie tussen partijen is, waarvan de kinderen last hebben. Ter mondelinge behandeling heeft de man hierover verklaard dat de vrouw de omgang frustreert, waardoor de raad voor de kinderbescherming is verzocht onderzoek te doen in de tussen partijen lopende omgangsprocedure. De kinderen hebben volgens de man last van de manier waarop partijen met elkaar omgaan, waarbij de oudste er zelfs aan onderdoor gaat. Nu de vrouw deze stellingen niet dan onvoldoende gemotiveerd heeft betwist alsmede de vrouw zelf in haar verweerschrift op zelfstandig verzoek aangeeft dat er tussen partijen überhaupt geen communicatie wordt gevoerd en partijen zelfs nog geen overleg over kleine dingen met betrekking tot de kinderen hebben, stelt de rechtbank vast dat er sprake is van een verstoord onderling contact, waarvan de kinderen last hebben. Nu deze voorwaarde is vervuld, heeft de man op grond daarvan kunnen besluiten het (in eerste instantie) overeengekomen bedrag van € 118,- per maand te gaan betalen. Overigens dient ook dit bedrag per 1 januari 2016 geïndexeerd te worden (naar € 120,- per maand).
De vrouw heeft niet gesteld vanaf welk moment de relatie tussen partijen ernstig verstoord is. Bij die stand van zaken zal de rechtbank voor wat betreft de ingangsdatum hiervan aansluiten bij het door de vrouw gestelde ‘op dit moment’ en daarom de datum van het verweerschrift, zijnde 15 februari 2016, aanhouden.
Het voorgaande leidt dan tot de beslissing zoals hierna in het dictum is aangegeven.
Het verzoek van de man
Het verweerschrift van de man onder de punten 19 en 20 luidt als volgt:
‘19. De man is daarom van mening dat hij het bedrag zoals hij het betaalt, heeft te betalen en niet meer, zoals door de wederpartij in het verzoekschrift verzocht. De man zal daarom
€ 118,- per maand hebben te voldoen voor de beide minderjarige kinderen.
Zelfstandig verzoek
20. Overgelegd wordt hierbij een draagkrachtberekening op basis van de door de vrouw overgelegde stukken (
productie 7). Daarbij is nog niet in ogenschouw genomen dat de man een nieuwe partner heeft waarmee hij gehuwd is en welke partner een minderjarig kind heeft. Dit kind behoort tot het huisgezin van de man om welke reden de man daarvoor onderhoudsplichtig is. De man behoudt zich wat dat betreft alle rechten voor. De draagkrachtberekening die op basis van de door de vrouw overgelegde stukken is gemaakt en waarbij rekening is gehouden met een zorgkorting van 35% gezien de omvang van de overeengekomen en uitgevoerde omgangsregeling, leidt tot een totaalbedrag dat door de man betaald zou moeten worden van € 55,00 per maand.’
Vervolgens heeft de man in het petitum van het verweerschrift verzocht de ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te betalen bijdrage te bepalen op € 55,- per maand.
De rechtbank stelt voorop dat het zelfstandig verzoek van de man niet te rijmen valt met hetgeen de man onder punt 19 van zijn verweerschrift heeft vermeld, namelijk dat hij
€ 118,- per maand zal hebben te voldoen voor de minderjarige kinderen van partijen. Voor zover de man vervolgens onder punt 20 van zijn verweerschrift heeft bedoeld dat hij niet meer aan de door partijen overeengekomen bijdrage van € 118,- per maand kan worden gehouden, is de rechtbank niet in staat gesteld hier inhoudelijk op te gaan. Zo heeft de man niet verzocht deze kinderalimentatieafspraak te wijzigen en heeft de man niet gesteld op grond van welke grondslag deze eventuele wijziging zou moeten plaatsvinden. In dit kader heeft de man de door hem bij het verweerschrift overgelegde draagkrachtberekening alsmede de bij brief van 13 juli 2016 overgelegde draagkrachtberekening ter zitting niet aan de orde gesteld en evenmin van een nadere toelichting voorzien. Dat de man opnieuw is gehuwd en onderhoudsplichtig is geworden jegens het minderjarige kind van zijn partner, is een omstandigheid die de man slechts heeft benoemd, maar waaraan de man vervolgens geen consequenties heeft verbonden die maken dat zijn draagkracht ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is veranderd. Weliswaar heeft de man ter zitting wel nog naar voren gebracht dat de omstandigheden zijn gewijzigd, in die zin dat de kinderen thans drie dagen per week bij de man verblijven en dat het inkomen van de vrouw is gewijzigd, maar deze stellingen zijn gemotiveerd door de vrouw weersproken, zodat de rechtbank daaraan zou zijn voorbijgegaan, mocht er een wijzigingsverzoek van de man hebben voorgelegen.
Het zelfstandig verzoek van de man zal dan ook worden afgewezen.
De proceskosten
De rechtbank acht termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren, zodanig dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de man ten behoeve van de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [2004] , en
  • [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [2007] ,
aan de vrouw dient te betalen:
  • met ingang van 17 juni 2015 tot 1 januari 2016 een bedrag van € 250,- per maand,
  • met ingang van 1 januari 2016 tot 15 februari 2016 een bedrag van € 253,- per maand, en vervolgens
  • met ingang van 15 februari 2016 een bedrag van € 120,- per maand, voor wat betreft de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter, tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2016 in tegenwoordigheid van mr. J.P.H. Welie, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.