ECLI:NL:RBLIM:2016:8914

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 oktober 2016
Publicatiedatum
13 oktober 2016
Zaaknummer
5257648 AZ VERZ 16-154
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst Corporate Director Tax door werkgever afgewezen

In deze zaak verzoekt de werkgever, Q-Park N.V., de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met haar Corporate Director Tax, [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken]. Het verzoek is gebaseerd op artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, in verbinding met artikel 7:669 lid 1 en 3, onderdelen d, e, g en h van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter heeft op 13 oktober 2016 uitspraak gedaan en het verzoek tot ontbinding afgewezen. De rechter oordeelt dat Q-Park niet heeft aangetoond dat er sprake is van ongeschiktheid van de werknemer, zoals vereist voor ontbinding op basis van de D-grond. Er is geen bewijs dat de werknemer tijdig op de hoogte is gesteld van zijn ongeschiktheid en dat hij de kans heeft gekregen om zijn functioneren te verbeteren. Ook de E-grond, verwijtbaar handelen van de werknemer, is niet bewezen. De kantonrechter concludeert dat Q-Park niet voldoende inspanningen heeft geleverd om de vermeende verstoring van de arbeidsrelatie te herstellen. De rechter wijst ook de voorwaardelijke tegenverzoeken van de werknemer af, omdat de voorwaarde voor beoordeling niet is vervuld. Q-Park wordt veroordeeld in de proceskosten van de werknemer, die zijn gemaakt in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 5257648 AZ VERZ 16-154
Beschikking van de kantonrechter van 13 oktober 2016
MD
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
q-park n.v.,
statutair gevestigd te Amsterdam en kantoor houdend te Maastricht,
verzoekende partij, tevens verwerende partij in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken,
gemachtigde mr. V.F.G. Nowak,
tegen:
[verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken],
wonend [adres]
[woonplaats] ,
verwerende partij, tevens verzoekende partij in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken,
gemachtigde mr. Ph.W.A.M. van Roy.
Partijen zullen hierna Q-Park en [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- een verzoekschrift met producties;
- een verweerschrift, tevens houdende (voorwaardelijke) tegenverzoeken, met producties;
- de aanvullende producties van Q-Park;
- de aanvullende producties van [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] ;
- de mondelinge behandeling d.d. 27 september 2016 met:
- de pleitnota van de gemachtigde van Q-Park;
- de pleitnota van de gemachtigde van [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] .
1.2.
Vervolgens is de zaak aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen een minnelijke regeling te bereiken. Bij e-mailbericht van 4 oktober 2016 heeft de gemachtigde van Q-Park bericht dat geen minnelijke regeling is bereikt en om beschikking gevraagd.
1.3.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 oktober 2011 krachtens arbeidsovereenkomst bij Q-Park in dienst getreden als senior tax manager. In die functie rapporteerde [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] aan de Chief Financial Officer (CFO). Met ingang van 1 januari 2013 is [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] werkzaam als Corporate Director Tax, tegen een loon van laatstelijk € 121.854,48 bruto per jaar, inclusief vakantiebijslag en dertiende maand. Ook in die (hogere) functie rapporteert [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] aan de CFO. In voorkomende gevallen rapporteert [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] ook aan de Raad van Bestuur (RvB).
2.2.
In oktober 2015 is [naam CFO] bij Q-Park in dienst getreden als CFO, welke functie hij thans nog vervult.
2.3.
Op 3 februari 2016 heeft [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] een gesprek gehad met [naam CFO] . In dat gesprek heeft [naam CFO] meegedeeld dat Q-Park de arbeidsovereenkomst met [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] wenst te beëindigen.
2.4.
Op 9 maart 2016 heeft [naam Corporate Director HR] , Corporate Director HR, met [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] gesproken over een vaststellingsovereenkomst ter zake de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, waarvan een concept op 10 maart 2016 aan [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] is toegezonden.
2.5.
Op 15 maart 2016 heeft [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] zich ziek gemeld. Begin mei 2016 heeft hij zich weer hersteld gemeld. Sedertdien heeft hij zijn werkzaamheden echter niet hervat omdat Q-Park daaraan geen behoefte had.

3.Het verzoek, het verweer en de (voorwaardelijke) tegenverzoeken

3.1.
Q-Park verzoekt de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden met ingang van 1 augustus 2016, zonder toekenning van enige vergoeding aan [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] , kosten rechtens.
3.2.
Q-Park verzoekt, bij wege van aanvulling van haar verzoek, de arbeidsovereenkomst met [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] te ontbinden op grond van het bepaalde in art. 7:671b lid 1, onderdeel a, in verbinding met art. 7:669 lid 1 en 3, onderdelen d, e, g en h BW.
3.3.
[verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] voert verweer en vraagt de kantonrechter het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen en Q-Park te veroordelen in de kosten van deze procedure . [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] verzoekt zijnerzijds om, indien de arbeidsovereenkomst tussen partijen wordt ontbonden:
1. Q-Park te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding;
2. Q-Park te veroordelen tot betaling van de korte termijn bonus over 2015 ten bedrage van € 17.776,-- bruto;
3. Q-Park te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 268.641,-- bruto, dan wel een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding;
4. Q-Park te veroordelen tot betaling van de pensioenschade ad € 28.030,--;
5. Het non-concurrentiebeding geheel op te heffen althans te vernietigen;
6. Q-Park te veroordelen tot afgifte van een positief getuigschrift aan [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] ;
7. Te bepalen dat een positieve interne en externe communicatie over het vertrek van [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] plaatsvindt en dat de op te stellen schriftelijke mededeling in gezamenlijk overleg plaatsvindt;
8. Q-Park te veroordelen tot betaling van de brandstofkosten ad € 82,80;
9. Q-Park te veroordelen tot het opstellen en uitbetalen van een correcte eindafrekening, waaronder de verplichting van Q-Park tot het overleggen van een behoorlijke specificatie;
10. Q-Park te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Er gelden geen bijzondere opzegverboden als bedoeld in art. 7:670 BW of met deze opzegverboden naar aard en strekking vergelijkbare opzegverboden in een ander wettelijk voorschrift.
4.2.
Hierna zal de kantonrechter beoordelen of één van de door werkgever aan het verzoek tot ontbinding ten grondslag gelegde redenen toewijzing van dat verzoek rechtvaardigt.
D-grond?
4.3.
Deze grond luidt: “de ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid, anders dan ten gevolge van ziekte of gebreken van de werknemer, mits de werkgever de werknemer hiervan tijdig in kennis heeft gesteld en hem in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld zijn functioneren te verbeteren en de ongeschiktheid niet het gevolg is van onvoldoende zorg van de werkgever voor scholing van de werknemer of voor de arbeidsomstandigheden van de werknemer”.
4.4.
Reeds omdat niet is gebleken dat [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] tijdig door Q-Park van de volgens Q-Park bestaande ongeschiktheid in kennis is gesteld en in de gelegenheid is gesteld om zijn functioneren te verbeteren, is deze grond niet voldragen. Enige schriftelijke vastlegging van enige mededeling van ongeschiktheid van [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] - of bewijs van een volgens Q-Park gedane mondelinge mededeling althans suggestie in die richting - ontbreekt. Dat klemt te meer nu [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] gemotiveerd weersproken heeft dat hij in gesprekken met [naam CFO] en diens voorgangers in negatieve zin op zijn functioneren is aangesproken. De overgelegde gespreksnotities van [naam CFO] zijn onvoldoende om als hier bedoelde schriftelijke vastlegging te kunnen worden aangemerkt, alleen al omdat [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] er geen kennis van heeft genomen. Evenmin is gebleken dat [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] in de gelegenheid is gesteld om zijn functioneren, dat volgens Q-Park ondermaats was, te verbeteren. [naam CFO] ter zitting gesteld dat [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] in zijn ogen te licht is voor de functie van Corporate Director Tax en dat [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] dit heeft moeten begrijpen; sterker nog: het feit dat hij dit niet heeft begrepen bevestigt zijn ongeschiktheid voor een functie op dit (management)niveau. Wat hiervan ook zij, de opvattingen van de CFO over wat een werknemer uit niet schriftelijk vastgelegde signalen behoort te begrijpen - zelfs als deze opvattingen in kringen van bestuurders en hogere managers worden gedeeld - ontslaan Q-Park niet van haar verplichting als werkgever om de volgens haar bestaande ongeschiktheid, als zij daarop vervolgens met succes een ontbindingsverzoek wil baseren, te objectiveren en aan de werknemer bijvoorbeeld een (begeleid) traject aan te bieden om die door haar vastgelegde onvoldoendes in zijn functioneren te verbeteren. Het feit dat [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] een hoge functie bekleedt, (vrijwel) op bestuursniveau, doet aan de verplichtingen van Q-Park jegens hem niet af. Aan een directeur met een reguliere arbeidsovereenkomst komt “gewoon” ontslagbescherming toe, anders dan aan de statutair bestuurder, voor wie het ontbreken van die ontslagbescherming wordt gecompenseerd door bijvoorbeeld een
golden parachute. Dat voor [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] voorzieningen golden die rechtvaardigen hem in het ontslagrecht te behandelen als ware hij bestuurder, is gesteld noch gebleken.
4.5.
Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, voor zover dat gebaseerd is op art. 7:669 lid 3, onderdeel d, BW wordt mitsdien afgewezen.
E-grond?
4.6.
De e-grond is vervuld indien er sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Q-Park heeft betoogd dat van verwijtbaarheid sprake is door diverse voorvallen nader uit te werken. Deze zullen hierna, voor zover van belang, worden besproken.
4.6.1.
Het verwijt dat [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] te weinig “regie neemt” is kennelijk een opvatting van [naam CFO] die niet is geobjectiveerd en schriftelijk is onderbouwd, bijvoorbeeld door duidelijk te maken bij welke concrete gelegenheden [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] “het heeft laten liggen”, hoe het anders had gemoeten en welke gevolgen dit nalaten van [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft gehad. Nu [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] voorts de gegrondheid van dit verwijt gemotiveerd heeft betwist, is deze niet komen vast te staan. In dit verband valt ook op dat de voorgangers van [naam CFO] (vast staat dat de functie van CFO sinds [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] bij Q-Park in dienst is door zes verschillende, elkaar opvolgende personen is bekleed) nimmer een dergelijk verwijt aan [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] hebben gemaakt. Weliswaar is in deze procedure een e-mailbericht overgelegd van [naam voorganger CFO] (de laatste voorganger van [naam CFO] ) waarin hij op verzoek van [naam CFO] enkele zaken over [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft bevestigd, maar die verklaring is voor de kantonrechter van geen waarde omdat hij is opgemaakt toen al bekend was dat Q-Park van [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] af wilde. [naam voorganger CFO] zag kennelijk geen aanleiding om toen CFO was, [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] op gebrekkige regie aan te spreken en dat schriftelijk vast te leggen. Daarom moet het ervoor gehouden worden dat daar toen geen aanleiding toe was.
4.6.2.
Verder verwijt Q-Park dat een duidelijk en stevig “Tax control framework” binnen de organisatie ontbreekt en dat [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] niet in staat is om dat neer te zetten. Ook hier geldt dat niet is gebleken dat vorige CFO’s hun ongenoegen over dit ontbreken en hun wens tot dat neerzetten hebben geuit. [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft kennelijk niet de opdracht heeft gekregen om zo’n framework op te zetten, noch heeft hij te horen gekregen wat daaronder precies moest worden verstaan en wanneer dat moest zijn gerealiseerd. [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft er daarnaast op gewezen dat hij herhaaldelijk om ondersteuning van een fiscalist heeft gevraagd, die echter nooit is aangenomen. Weliswaar valt vol te houden dat voor het opzetten van zaken als deze geen opdracht nodig is en dat van iemand op dit niveau initiatief daartoe mag worden verwacht, maar het achterwege laten van zulk initiatief kan niet als verwijtbaar nalaten worden aangemerkt.
4.6.3.
Een voornaam verwijt aan het adres van [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] dat als een rode draad door het verzoekschrift loopt, is dat hij aan de RvB een voorstel heeft gedaan om in Luxemburg een entiteit op te richten en in Frankrijk tien rechtspersonen op te richten met daarboven een fiscale moedermaatschappij (een zogenaamde SPPICAV, hierna als zodanig aan te duiden). De RvB heeft met dit voorstel heeft ingestemd. [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft zich hiervoor laten adviseren door Ernst en Young (EY, fiscale deel) en Stibbe (juridische deel), maar heeft de fiscale adviezen van EY niet juist beoordeeld. Uiteindelijk is gebleken dat deze constructie niet het beoogde financiële voordeel zou brengen. Doordat er wel al rechtspersonen in Frankrijk waren opgericht (die uiteindelijk zijn geliquideerd), zijn onnodig kosten gemaakt.
Uit de toelichting die [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft gegeven en die Q-Park niet heeft betwist, blijkt dat SPPICAV onderdeel is van het veel grotere Opco/Propco-project, waarbij het vastgoed binnen Q-Park werd ondergebracht in een afzonderlijke divisie vastgoed. Vast staat dat [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] samen met [naam Corporate Director Legal] (Corporate Director Legal) de regie heeft gevoerd over dit Opco/Propco-project en dat dit door de AvA is geaccordeerd na advies van de RvB. Vast staat dat het Opco/Propco-project in Nederland, het Verenigd Koninkrijk, België, Denemarken, Ierland en Duitsland wél succesvol is gerealiseerd. Toen bleek dat in Frankrijk geen
rulingvan de Belastingdienst kon worden verkregen, heeft [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] advies ingewonnen bij EY. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien welk verwijt [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] kan worden gemaakt ter zake zijn beoordeling van dit fiscale advies. Het uitvoerige rapport van EY is door [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] overgelegd. Van Q-Park mocht worden gevergd te concretiseren op welke punten [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] bij de interpretatie of uitvoering hiervan niet als bekwaam Corporate Director Tax heeft gehandeld. Voorts gaat Q-Park voorbij aan het feit dat uiteindelijk de RvB beslist of een (deel)project wordt voortgezet of voortijdig wordt afgebroken. [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft terecht aangevoerd dat hij voor die keuze van de RvB niet verantwoordelijk kan worden gehouden en dat daarbij naast fiscale motieven ook andere belangen een rol hebben gespeeld. Ook op dit punt komt een aan [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] te maken verwijt dat grond tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zou kunnen vormen niet uit de verf.
4.6.4.
Voorts heeft Q-Park gesteld dat zij herhaaldelijk
last minute(vlak voor de jaarafsluitingen) werd geconfronteerd met onaangename fiscale verrassingen, waardoor er voorzieningen moesten worden getroffen en correcties moesten worden toegepast. Ter onderbouwing heeft Q-Park een verklaring van [naam accountant] RA van Deloitte Accountants (de huisaccountant van Q-Park vanaf 2013) overgelegd. Weliswaar worden daarin (achteraf) geconcretiseerde verwijten aan het adres van [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] gemaakt, maar in de persoonlijke reactie van [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] zijn die verwijten puntsgewijs weersproken. Dat [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] steken heeft laten vallen is aldus niet komen vast te staan, temeer nu uit de toelichting van [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] blijkt dat het opnemen van belastinglatenties geen exacte wetenschap is en afhankelijk van vele factoren. Eén van die factoren is dat de fiscale rapportages uit de diverse landen tijdig en correct worden aangeleverd: fouten in die rapportages leiden onherroepelijk tot aanpassingen in de jaarrekening van Q-Park. [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] is weliswaar uit hoofde van zijn functie eindverantwoordelijk en moet op tijdige en correcte aanlevering van de rapportages toezien, maar niet is komen vast te staan dat [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] hierin tekort is geschoten. Gedurende 2013 en de jaren daarvoor was EY de vaste accountant van Q-Park, waarna Deloitte het stokje heeft overgenomen. Het beeld dat de kantonrechter uit de verklaringen krijgt, is dat deze nieuwe accountant van Q-Park op een groot aantal punten andere opvattingen heeft over het treffen van voorzieningen dan EY. Daaruit blijkt alleen al de juistheid van de stelling dat het treffen van voorzieningen geen exacte wetenschap is, nog daargelaten dat ook niet is gebleken dat alleen [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Ten slotte: de verklaring van [naam accountant] is in juni 2016 opgesteld. Niet gebleken is dat [naam accountant] of een andere RA van Deloitte (die inmiddels over 2014, 2015 en 2016 de vaste accountant van Q-Park was) bij de controles van de (geconsolideerde) jaarrekeningen van Q-Park en haar dochterondernemingen bij [naam CFO] (of diens voorgangers) zelf tijdig aan de bel heeft getrokken over deze bevindingen.
4.6.5.
Q-Park verwijt [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] verder nog dat hij een claim van de Belastingdienst (brief van 12 mei 2015) zowel intern en extern (voor de accountant) heeft verzwegen. Dit verwijt vindt geen steun in de producties, integendeel: uit de door [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] overgelegde presentatie van Q2 2015 staat deze claim onder opmerkingen bij de
overviewplanning vermeld. [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] heeft voldoende onderbouwd dat deze claim van 12 mei 2015 slechts een klein onderdeel is van een al veel langer slepende discussie met de Belastingdienst over ingenomen fiscale posities. In de presentatie Q2 2015 staat onder
tax auditsexpliciet vermeld dat er in NL een (VPB) onderzoek loopt naar aftrek rente- en swapkosten. Dit onderzoek is met risico hoog aangeduid, van intern verzwijgen is dus geen sprake. Ook staat in die presentatie dat de discussie hierover wordt uitgesteld tot de nieuwe CFO ( [naam CFO] was toen nog niet begonnen) is aangesteld. Uit de overgelegde e-mailberichten van [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] blijkt dat hij dit ook aan zijn vaste aanspreekpunt bij de Belastingdienst heeft doorgegeven en zijn eigen fiscale adviseurs van de claim op de hoogte heeft gesteld. Uit de inhoud van de e-mailwisseling met de Belastingdienst of anderszins blijkt niet dat de verhouding tussen Q-Park en de Belastingdienst ten gevolge van het optreden van [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] is verslechterd. Ook dit verwijt mist grondslag in de (door Q-Park aangedragen) feiten.
4.6.6.
Ook voor zover het ‘hoekig’ communiceren van [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] door Q-Park is aangevoerd ter onderbouwing van de stelling dat hij verwijtbaar heeft gehandeld, geldt dat het op de weg van Q-Park had gelegen om [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] in schriftelijk vastgelegde gesprekken op disfunctioneren (op het onderdeel ‘communicatie’) te wijzen en in samenspraak met hem een verbetertraject op te stellen. Dit heeft Q-Park nagelaten.
4.7.
Al met al is niet gebleken dat [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] verwijtbaar heeft gehandeld en/of nagelaten, zodat de e-grond niet is vervuld en dus geen redelijke grond voor opzegging van de arbeidsovereenkomst oplevert.
G-grond?
4.8.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, die van dien aard is dat van de werkgever in redelijkheid niet langer te vergen is dat hij het dienstverband continueert (
Kamerstukken II2013/14, 33 818, nr. 3, p. 46). Als eerste moet de kantonrechter aan de hand van gesubstantieerde feiten en omstandigheden kunnen vaststellen dát er sprake van een duurzame en ernstige verstoring van de arbeidsverhouding en dat er geen objectiveerbare termen zijn om aan te nemen dat deze kan worden voortgezet. Daarna moet de kantonrechter blijken dat de werkgever zich reëel, redelijk en concreet heeft ingespannen om de (aangenomen) verstoring van de arbeidsverhouding te herstellen en dat deze inspanning - de werknemer toerekenbaar - geen resultaat opgeleverd heeft.
4.9.
In het midden kan blijven of er daadwerkelijk sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Q-Park miskent namelijk bij het aanvoeren van deze ontbindingsgrond dat zij, door het niet opzetten van een verbetertraject en door in het gesprek met [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] op 3 februari 2016 - in elk geval in de, door het ontbreken van schriftelijk kritiek op zijn functioneren begrijpelijke, beleving van [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] - plotsklaps aan te sturen op een einde van de arbeidsovereenkomst, die (veronderstelde) verstoring in overwegende mate zelf heeft veroorzaakt. Niet gesteld noch gebleken is dat Q-Park concrete inspanningen heeft verricht om de - in haar beleving bestaande - verstoring van de arbeidsverhouding op te lossen. Sterker nog: door in het gesprek van 3 februari 2016 meteen aan te sturen op een einde van het dienstverband, heeft Q-Park [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] die mogelijkheid afgesloten. Illustratief in dit verband is dat
alleovergelegde verklaringen waaruit van langdurig en stelselmatig tekortschieten van [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] zou moeten blijken na het gesprek op 3 februari 2016 zijn opgesteld. Ook op dit punt hebben stellingen en overgelegde verklaringen van Q-Park een hoog “
Ik heb het toch gezegd”-gehalte, terwijl niet is gebleken dat het (tegen [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] ) eerder is gezegd.
4.10.
Uit het vorenstaande volgt dat er ook geen redelijke grond voor ontbinding
van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in art. 7:669 lid 3, onderdeel g, BW is.
H-grond?
4.11.
Dit is de zogenoemde restgrond: andere dan de onder
atot en met
gin art. 7:669 lid 3 BW opgenomen gronden die zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. In eerste instantie legde de regering deze bepaling zeer beperkt uit door te verwijzen naar de in de Beleidsregels Ontslagtaak UWV genoemde gronden zoals detentie, illegaliteit van de werknemer en het niet beschikken over een tewerkstellingsvergunning. Q-Park heeft ter zitting gewezen op het in de
Kamerstukken II, 2013/2014, 33818, 7, p. 130 door de regering voor deze restgrond gegeven voorbeeld van de voetbaltrainer wiens arbeidsovereenkomst wegens tegenvallende resultaten wordt opgezegd of de manager met wie verschil van mening bestaat over het te voeren beleid. Deze vergelijkingen gaan niet op. De regering heeft immers tevens benadrukt dat de h-grond niet dient te worden gebruikt voor het repareren van een op één van de benoemde gronden onvoldoend onderbouwd ontslag. Deze h-grond kan dus niet ertoe leiden dat verschillende andere gronden, die - gelijk hiervoor geoordeeld - op zich onvoldoende redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst opleveren, dit samengeteld wél doen (
Handelingen I, 2013/13, 33818, 32, p. 10).
4.12.
De h-grond levert dus evenmin een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex art. 7:669 lid 3 BW op.
Slotsom
4.13.
Er is géén redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in art. 7:671 b lid 1, onderdeel a, in verbinding met art. 7:669 lid 1 en 3 onderdelen d, e, g en h BW. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
(Voorwaardelijke) tegenverzoeken [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken]
4.14.
De voorwaarde waaronder deze verzoeken zijn gedaan, dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, is niet vervuld zodat aan beoordeling niet wordt toegekomen.
Proceskosten
4.15.
Q-Park dient als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] tot op heden worden begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af;
5.2.
wijst het meer of anders verzochte eveneens af;
5.3.
veroordeelt Q-Park tot betaling van de kosten van deze procedure aan de zijde van [verweerder, tevens verzoeker in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken] , begroot op € 400,00, en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.P. van Unen en is in het openbaar uitgesproken.