ECLI:NL:RBLIM:2016:8661

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 september 2016
Publicatiedatum
6 oktober 2016
Zaaknummer
C/03/212474 / HA ZA 15-607
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ledenovereenkomst tussen een radioloog en een coöperatie in het kader van een ziekenhuis

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Limburg op 28 september 2016, betreft het een geschil tussen Robert Joseph Stephan, een radioloog, en de coöperatie MSB Atrium-Orbis U.A. en de Stichting Zuyderland Medisch Centrum. De radioloog was lid van de coöperatie en oefende zijn praktijk uit binnen een maatschapsverband. De coöperatie had op 7 september 2015 de ledenovereenkomst met de radioloog opgezegd, en Zuyderland had hem de toegang tot het ziekenhuis ontzegd. De rechtbank oordeelde dat de opzegging van de ledenovereenkomst niet op goede gronden was genomen. De rechtbank stelde vast dat de coöperatie niet voldoende had onderbouwd dat er sprake was van een gebrek aan samenwerking of dat de radioloog niet voldeed aan de verplichtingen uit de overeenkomst. De rechtbank verklaarde dat de ledenovereenkomst onverminderd van kracht bleef en dat de radioloog recht had op toegang tot het ziekenhuis om zijn werkzaamheden uit te voeren. Tevens werd de coöperatie en het ziekenhuis veroordeeld tot schadevergoeding aan de radioloog, die nader moest worden vastgesteld in een schadestaatprocedure. De rechtbank benadrukte het belang van goede communicatie en samenwerking binnen de medische staf en de gevolgen van wantrouwen en conflicten binnen de vakgroep.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/212474 / HA ZA 15-607
Vonnis van 28 september 2016
in de zaak van

1.ROBERT JOSEPH STEPHAN [eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2],
gevestigd te Landgraaf,
eisers,
advocaat mr. J.A. Houben-Timmermans,
tegen
1. de coöperatie
COÖPERATIEF MSB ATRIUM-ORBIS U.A.,
gevestigd te Heerlen,
2. de stichting
STICHTING ZUYDERLAND MEDISCH CENTRUM,
gevestigd te Heerlen,
gedaagden,
advocaat mr. H.A.J. Stollenwerck.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] , [eiseres sub 2] , MSB en Zuyderland genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 13 januari 2016
  • de conclusie van antwoord
  • de brief met bijlagen van [eiser sub 1] van 13 mei 2016
  • de brief met bijlagen van MSB en Zuyderland van 18 mei 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 23 mei 2016.
In het vonnis in incident is abusievelijk bij de opsomming van het procesverloop geen melding gemaakt van de door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] op 21 oktober 2015 genomen akte houdende overlegging van producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Zuyderland exploiteert een ziekenhuis. Zij heeft met MSB een samenwerkingsovereenkomst (verder: ‘de Samenwerkingsovereenkomst’) gesloten, ingaande 1 januari 2015, omtrent - kort gezegd - de medische specialistische zorg die binnen het ziekenhuis wordt verricht door medisch specialisten waarvan de praktijkvennootschappen lid zijn van MSB. In het kader van de uitvoering van de Samenwerkingsovereenkomst heeft MSB met de verschillende medische specialisten en hun praktijkvennootschappen - waaronder [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] - een zogenoemde ledenovereenkomst (verder: ‘de Ledenovereenkomst’) gesloten, eveneens ingaande
1 januari 2015.
2.2.
[eiser sub 1] is radioloog en oefent zijn praktijk uit binnen een maatschapsverband met andere radiologen. [eiser sub 1] is via zijn praktijkvennootschap, [eiseres sub 2] , lid van de maatschap.
2.3.
[eiser sub 1] is tevens statutair directeur van Mitralis, een vennootschap die eerstelijns zorg op het gebied van radiologie verleent. Enkele radiologen die (via hun praktijkvennootschap) lid zijn van voornoemde maatschap radiologie, hebben aandelen in de vennootschap DCP, welke vennootschap een van de aandeelhouders van Mitralis is.
2.4.
In de akte van oprichting van het MSB is in artikel 5, lid 3, bepaald dat de Ledenovereenkomst in aanvulling op de wet en de statuten de tussen de leden en de Coöperatie over en weer geldende rechten en verplichtingen beschrijft.
2.5.
In artikel 7 van de akte van oprichting van het MSB wordt - voor zover hier van belang - als volgt bepaald:
Leden; einde van het lidmaatschap en schorsing
Artikel 7
1.
Het lidmaatschap eindigt:
a.
door opzegging van het Lid;
b.
door opzegging van de Coöperatie;
c.
door ontzetting;
d.
door overlijden.
2.
Opzegging van het Lidmaatschap door een Vrijgevestigd Lid of door de Coöperatie aan een Vrijgevestigd Lid omvat mede de opzegging van het lidmaatschap van dat Lid, waarbij de opzegtermijn in de Ledenovereenkomst van overeenkomstige toepassing is op de opzegging van het lidmaatschap. (…).
3.
(…).
4.
(…).
5.
In afwijking van het voorgaande, kan opzegging van het lidmaatschap van een Lid door de Coöperatie plaatsvinden met onmiddellijke ingang, indien de Ledenovereenkomst tussen het Lid en de Coöperatie is geëindigd. (…).
2.6.
In de Ledenovereenkomst is - voor zover thans van belang - als volgt bepaald:

2.Algemene verplichtingen

2.1
Deze Ledenovereenkomst verplicht het Lid en de Medisch Specialist alle verplichtingen die voor ieder van hen voortvloeien uit de Samenwerkingsovereenkomst integraal en onverwijld na te komen.
2.2
Het Lid en de Medisch Specialist stemmen ermee in dat het Ziekenhuis jegens ieder van hen een rechtstreeks beroep kan doen op alle verplichtingen voortvloeiende uit de Samenwerkingsovereenkomst. Deze bepaling dient te worden gezien als een derdenbeding in de zin van artikel 6:253 BW. Het Ziekenhuis aanvaardt dit beding door ondertekening van de Samenwerkingsovereenkomst tussen het MSB en het Ziekenhuis. (…).

5.Opzegging

5.1
Het MSB kan de Ledenovereenkomst door opzegging beëindigen:
indien het Lid en/of de Medisch Specialist ondanks waarschuwing ernstig in verzuim blijft in de nakoming van deze Ledenovereenkomst en/of de Samenwerkingsovereenkomst;
(…);
(…);
indien het Lid en/of de medisch Specialist aanwijzingen ter zake van de Opdracht als bedoeld in artikel 7:402 BW vanuit het MSB en/of de Opdrachtgever niet in acht neemt;
indien door gebrek aan samenwerking van de Medisch specialist binnen de onderneming van de Opdrachtgever, het MSB en/of de Vakgroep verdere uitvoering van de Opdracht door het Lid bij het MSB redelijkerwijs van het MSB niet kan worden gevergd;
(…);
(…);
(…);
(…);
Op grond van (overige) omstandigheden, welke van dien aard zijn dat redelijkerwijs van het MSB niet kan worden verlangd de Ledenovereenkomst met het Lid ongewijzigd in stand te houden. (…).
5.4.1.
De opzegging als bedoeld in dit artikel zal bij aangetekend schrijven moeten geschieden met vermelding van de gronden waarop zij berust. Bij deze opzegging zal een termijn van zes maanden in acht worden genomen, tenzij een dringende de andere partij onverwijld mede te delen reden de onmiddellijke beëindiging van de Ledenovereenkomst rechtvaardigt.

8.Aanwijzingen

8.1
op grond van artikel 7:402 BW kan het MSB-Bestuur het Lid aanwijzingen geven omtrent de uitvoering van de Opdracht, als omschreven in het functioneringsreglement. (…).
2.7.
De artikelen 1, 13 en 14 van de Samenwerkingsovereenkomst luiden - voor zover van belang - als volgt:
Art. 1 – Doel overeenkomst: geïntegreerd aanbod medisch specialistische zorg;
(…).
11. De instelling kan een Lid de toegang tot de Instelling ontzeggen, zodra het Lid niet langer lid is van het MSB.
Het MSB en de Leden laten zich bij hun werkzaamheden leiden door de op de Instelling rustende wettelijke verplichtingen en de regels die de Instelling vaststelt of heeft vastgesteld omtrent de zorgverlening. (…).
Art. 13 – Aanwijzingsbevoegdheid
De in deze Samenwerkingsovereenkomst geformuleerde dan wel uit de wet voortvloeiende gedragsnormen voor de Leden en de andere natuurlijke personen die door het MSB worden ingezet, vormen verplichtingen van het MSB en de Leden jegens de instelling. Ter zake van de (niet-)naleving van deze gedragsnormen kan de inrichting zich richten tot zowel het MSB als rechtstreeks tot de leden. Het MSB staat er jegens de instelling voor in dat de Leden de verplichtingen nakomen, welke in dit kader ten aanzien van hen (zowel direct als indirect) in deze Samenwerkingsovereenkomst zijn opgenomen.
De instelling kan het MSB en de Leden aanwijzingen geven, alsmede aanwijzingen als bedoeld in lid 8, 9 en 10, omtrent de kwaliteit, veiligheid, organisatie en administratie van de zorg door het MSB, haar Leden en haar personeel. De aanwijzingen hebben geen betrekking op de medisch inhoudelijke zorg aan individuele patiënten, en treden niet in de verantwoordelijkheid van de Individuele Leden die voortvloeit uit de voor hen geldende en breed gedragen Professionele standaard.
(…).
(…).
Het MSB en de Leden nemen bij de uitoefening van hun werkzaamheden , taken en bevoegdheden de aanwijzingen in acht. (…)
Art. 14 - Toegangsontzegging
1.
De instelling kan - behoudens in spoedeisende gevallen waarbij overleg niet mogelijk is - na overleg met het bestuur MSB een Lid, of een ander natuurlijke persoon die door het MSB wordt ingezet, de toegang tot de instelling ontzeggen op grond van omstandigheden van zo ernstige aard dat aanwezigheid en / of het verrichten van enige werkzaamheid door dat Lid of die andere natuurlijke persoon in de Instelling niet langer kan worden geaccepteerd. (…).
2.8.
In 2014 is in opdracht van de Raad van Bestuur en het Bestuur Medische Staf van het Atrium de Commissie Radiologie samengesteld. De reden hiervoor was dat er signalen waren over een vertrouwensbreuk binnen de groep radiologen en daarmee samenhangende problemen.
2.9.
Op 27 januari 2015 heeft de Commissie Radiologie een conceptverslag uitgebracht. In dit conceptverslag, dat gelijk luidt aan het definitieve verslag, staat -voor zover van belang- het volgende:
‘(…). 1 & 2: Is de relatie tussen de maatschapsleden verstoord en zo ja in welke mate?
Vraag 1 en 2
In de gevoerde gesprekken is naar voren gekomen dat er verstoorde relaties zijn. Het blijkt een al jaren bestaande situatie te zijn die in het najaar van 2014 is geëscaleerd.
Aanvankelijk bestond er een evenwichtige verdeling van aandelen in het Diagnostisch Centrum Parkstad (DCP)[zie ook 2.3. hierboven, toevoeging rechtbank]
in de totale groep radiologen. Dit is nu niet meer het geval. De 2 jongste maten hebben geen aandelen in het DCP. Afhankelijk van de persoon waarmee gesproken werd zijn er verschillende verklaringen voor gegeven. Sommigen geven aan dat de aandelen (aanvankelijk) niet zijn aangeboden, anderen geven aan dat ze niet te financieren waren. Een financiële oplossing werd voor het laatst niet aangereikt.
Met het vertrek van verschillende radiologen ( [naam radioloog 1] , [naam radioloog 2] , [naam radioloog 3] en de [naam radioloog 4] ) zijn er in het DPC pakketten gaan “zwerven”. Tot op heden is er niemand die duidelijk kan maken wie aanspraak heeft op welk aandeel. Dat is blijkbaar onderling ook niet te bespreken.
De thans gesuggereerde onevenredige verdeling van de aandelen schept wantrouwen in de groep. Opvallend zijn de verschillen in perceptie van de maatschap-leden en aandeelhouders ten aanzien van de ongelijke verdeling van de aandelen. Sommige aandeelhouders begrijpen niet dat andere aandeelhouders en maatschap-leden deze ongelijkheid als een probleem zien. Het probleem is deels emotioneel nl het gevoel van ongelijkheid Daarnaast kunnen besluiten in de AVA van het DCP in de toekomst rechtstreekse gevolgen hebben op de revenuen van de maatschapleden.
Daarnaast zijn er wijzigingen in het maatschapcontract aangebracht waardoor het niet meer een verplichting is revenuen verkregen als radioloog in de maatschappot te storten. Na deze wijziging is er een onduidelijke financiële transactie geweest in december 2014 waarbij 3 personen rekeningen naar het DCP stuurden om managementfee te verwerven zonder dat bij navraag duidelijk gemaakt kon worden welke inspanning hiervoor geleverd is. Andere maatschapsleden hebben de e-mail over deze transactie ook gekregen. Sommige aandeelhouders hebben de indruk dat dit niet de bedoeling was en dat de transactie “omkoopgelden” zijn geweest om de stemverhouding van de aandeelhouders in het DCP te beïnvloeden. Opnieuw blijkt hier wantrouwen.
Het vertrek van [naam radioloog 4] heeft ook voor onrust gezorgd. (…). Opvallend is dat bij iedere vertrekkende maat opnieuw onenigheid over het betalen van goodwill ontstaat. Mogelijk ten gevolge van een bijzondere inverdienregeling.
Alle bovengenoemde aspecten hebben betrekking op het DCP. Daarnaast bestaan er binnen de maatschap beduidende communicatieproblemen. De wijze waarop maatschapvergaderingen voorbereid worden door maatschapleden laat zeer te wensen over. Stukken worden slecht gelezen, de leden dragen nauwelijks agendapunten aan, er is weinig belangstelling voor beleidsmatige zaken die het belang van de hele maatschap en het ziekenhuis treffen. (…). Als een besluit niet bevalt wordt dit ook niet nageleefd door de individuele leden.
De onderlinge communicatie wordt door de verdere subspecialisatie bemoeilijkt. Ieder heeft zijn eigen eiland(jes). (…) Veel maatschapleden ervaren dat er weinig respect voor elkaar is. (…).
Conclusie Vraag 1: Er is onderling wantrouwen en achterkamertjes politiek. De relaties zijn verstoord.
Conclusie Vraag 2: de mate van verstoorde relaties:
(…). De Commissie acht het vertrouwen tussen de radiologen ernstig verstoord.
Vraag 3 en 4: Bestaan er mogelijkheden tot herstel van relaties? (…).
Van belang is dat de onderlinge machtsverhouding hersteld wordt en alle radiologen weer gelijk zijn aan elkaar. Daarnaast moet het financiële vertrouwen herwonnen worden door transparantie te creëren over transacties met de aandelen van DCP, de managementfee stromen en de maatschapcontractwijzingen.
(…).
Conclusie vraag 3 en 4: Ja er zijn mogelijkheden tot herstel van de relaties en vertrouwen, mits bovenstaande zaken uitgeband worden
Kritische punten: Onderling respect, Maatschapvergadering, Aandelenpakketten, Maatschap- / vakgroepcontract.(…).’
2.10.
Op 19 maart 2015 hebben de Raad van Bestuur van Zuyderland en het bestuur van MSB gezamenlijk een aanwijzing gegeven aan alle leden van de vakgroep Radiologie. Deze aanwijzing is gegeven naar aanleiding van de conclusies van de Commissie Radiologie. De aanwijzing hield in dat een aan de maatschap radiologie voorgehouden plan van aanpak, dat door elk van de maten voor akkoord was getekend, moest worden nageleefd.
2.11.
Onderdeel van het plan van aanpak was het aanstellen van een externe begeleider voor de vakgroep. De vervolgens aangetrokken externe begeleider [naam extern begeleider] is met zijn werkzaamheden aangevangen op 1 mei 2015. Het plan van aanpak legde verder, voor zover hier van belang, verplichtingen op ten aanzien van - kort gezegd - het werken aan verbetering van de interne en externe communicatie.
2.12.
[naam extern begeleider] heeft bij e-mailbericht van 12 augustus 2015 zijn overeenkomst van opdracht met het MSB en Zuyderland opgezegd. Voor zover thans van belang staat in deze mail als volgt vermeld:
‘(…). Na ampele overwegingen ben ik de afgelopen weken tot de conclusie gekomen dat ik geen kansen zie om mijn opdracht tot een goed einde te brengen. Dit heeft met name te maken met de attitude van heer [eiser sub 1] , niet alleen ten opzichte van mij maar ook ten opzichte diverse collega-radiologen en medewerkers.
Reeds vanaf het begin van mijn opdracht ondervind ik geen constructieve medewerking van heer [eiser sub 1] , sterker nog, het is meer tegenwerking dan medewerking. De wijze waarop heer [eiser sub 1] ten opzichte van mij acteert ondermijnt mijn positie als interim-manager in ernstige mate. (…).
Ook het gedrag, de houding en de uitingen van heer [eiser sub 1] ten opzichte van diverse collega-radiologen en medewerkers hebben een negatieve invloed op het functioneren van de afdeling. Normale fatsoensnormen met betrekking tot omgang en communicatie worden door hem bij herhaling met voeten getreden. De wijze waarop heer [eiser sub 1] met mensen omgaat en communiceert leidt tot een cultuur op de afdeling, waarin mensen hun mond houden om “geen problemen te krijgen”.
Het plan van aanpak tot verbetering van de maatschap radiologie kan slechts slagen, indien sprake is van een open cultuur, waarbij mensen elkaar op een respectvolle manier kunnen aanspreken. Ik zie geen mogelijkheden om heer [eiser sub 1] hierin te corrigeren, mede gelet op de attitude die heer [eiser sub 1] jegens mij tentoonspreidt. (…).’
2.13.
Op 18 augustus 2015 heeft de Raad van Bestuur van Zuyderland en het bestuur van het MSB een zienswijzegesprek gevoerd met [eiser sub 1] naar aanleiding van de beëindiging van de opdracht door [naam extern begeleider] .
2.14.
Op 25 augustus 2015 hebben de Raad van Bestuur en het bestuur van het MSB hun voornemen tot de toegangsontzegging tot Zuyderland en de beëindiging van de Ledenovereenkomst jegens [eiser sub 1] bekend gemaakt.
2.15.
Op 31 augustus 2015 zijn de leden van de maatschap gehoord met betrekking tot het voornemen.
2.16.
Op 2 september 2015 zijn [eiser sub 1] en het MSB afzonderlijk van elkaar gehoord.
2.17.
Op 7 september 2015 heeft MSB definitief besloten om met onmiddellijke ingang de Ledenovereenkomst met [eiseres sub 2] op te zeggen. MSB beroept zich daarbij op het bepaalde in artikel 5 lid 1 sub a, d, e en j van de Ledenovereenkomst.
2.18.
Eveneens op 7 september 2015 heeft Zuyderland een definitief besluit genomen, inhoudende dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] met ingang van 7 september 2015 de toegang tot alle locaties van het ziekenhuis worden ontzegt. Zuyderland beroept zich daarbij op artikel 1 lid 11 en artikel 14 lid 1 van de Samenwerkingsovereenkomst.

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1] vordert samengevat - dat de rechtbank:
Primair
a. voor recht verklaart dat de opzegging van 7 september 2015 van de Ledenovereenkomst door MSB nietig is, althans deze te vernietigen, althans voor recht te verklaren dat het besluit van 7 september 2015 strekkende tot beëindiging van de Ledenovereenkomst niet op goede gronden is genomen en daarom niet tot een beëindiging van die Ledenovereenkomst leidt;
b. voor recht verklaart dat [eiser sub 1] vanaf 7 september 2015 onverminderd lid is gebleven van MSB en de Ledenovereenkomst en de Samenwerkingsovereenkomst onverminderd van kracht zijn;
c. voor recht verklaart dat de toegangsontzegging door Zuyderland van 7 september 2015 nietig is, althans deze te vernietigen, althans voor recht te verklaren dat dit besluit niet op goede gronden is genomen en daarom niet tot een toegangsontzegging heeft geleid;
d. voor recht verklaart dat MSB haar verplichtingen jegens [eiser sub 1] op basis van de Ledenovereenkomst en de Statuten en de Samenwerkingsovereenkomst vanaf
7 september 2015 onverminderd dient na te komen, totdat er een rechtsgeldig einde is
gekomen zowel aan de ledenovereenkomst tussen partijen als het lidmaatschap van [eiser sub 1] van MSB;
e. voor recht verklaart dat Zuyderland gehouden is om [eiser sub 1] toegang tot het ziekenhuis / de ziekenhuislocaties van Zuyderland te verlenen en hem in staat te stellen om zijn werkzaamheden als radioloog en zijn praktijk van daaruit uit te oefenen, totdat er een rechtsgeldig einde is gekomen zowel aan de Ledenovereenkomst als het lidmaatschap van [eiser sub 1] van MSB,
f. MSB en Zuyderland hoofdelijk veroordeelt om – binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis - [eiser sub 1] in staat te stellen het beroep van medisch specialist radioloog ongehinderd en in volle omvang bij Zuyderland en MSB uit te oefenen, op straffe van een dwangsom van € 10.000, per dag voor elke dag dat MSB en/of Zuyderland hiermee in gebreke blijft;
g. MSB en Zuyderland hoofdelijk veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van
kwijting aan [eiser sub 1] te vergoeden de schade die zij hebben geleden, lijden en nog zullen lijden, op de gronden zoals omschreven in het lichaam der dagvaarding, welke schade nader is op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Subsidiair
indien zij beslist dat dat de besluiten in stand dienen te blijven, MSB en Zuyderland hoofdelijk veroordeelt om aan [eiser sub 1] de schade te vergoeden die hij lijdt, heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Meer subsidiar
voor recht verklaart dat dat de Ledenovereenkomst eindigt met inachtneming van de opzegtermijn van zes maanden, onder toekenning van een vergoeding naar billijkheid aan [eiser sub 1] , welke vergoeding gelijk is aan de schade die [eiser sub 1] lijdt tot aan de pensioengerechtigde leeftijd van [eiser sub 1] , welke schade becijferd wordt door een door uw rechtbank te benoemen deskundig, althans een door de rechtbank anderszins naar billijkheid vast te stellen bedrag,
Primair, subsidiair en meer subsidiair
Een en ander vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Zuyderland en MSB voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In de kern gaat het geschil over de vraag of MSB en Zuyderland zich jegens [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] kunnen beroepen op de besluiten van 7 september 2015. Het kader van beoordeling hieromtrent wordt in de eerste plaats bepaald door de bepalingen van de relevante overeenkomsten waar MSB en Zuyderland zich op beroepen. MSB heeft zich beroepen op artikel 5 lid 1 sub a, d, e en j van de Ledenovereenkomst, waarin gronden voor opzegging van de overeenkomst staan. Verder beroept zij zich op artikel 5 lid 4 van die overeenkomst, waarin is neergelegd wanneer opzegging zonder opzegtermijn kan geschieden. Zuyderland beroept zich op artikel 1 lid 11 van de Samenwerkingsovereenkomst, waaruit volgt dat het einde van het Ledenovereenkomst een grondslag voor toegangsontzegging is. Tevens beroept zij zich op artikel 14 lid 1 van de Samenwerkingsovereenkomst, waarin Zuyderland het recht wordt gegeven een toegangsontzegging op te leggen wegens
‘omstandigheden van zo ernstige aard dat aanwezigheid en/of het verrichten van werkzaamheden (…) niet langer kan worden geaccepteerd’. Omdat Zuyderland zich met haar beroep op artikel 1 lid 11 van de Samenwerkingsovereenkomst in feite beroept op het besluit van MSB en het beroep op artikel 14 lid 1 van de Samenwerkingsovereenkomst door Zuyderland op dezelfde stellingen wordt gegrond als MSB aan haar besluit ten grondslag heeft gelegd, zal de rechtbank bij de beoordeling het besluit van MSB tot uitgangspunt nemen. In het navolgende zal kortheidshalve het alleen standpunt van MSB worden aangehaald, waar Zuyderland zich dus bij aansluit. De daarbij door MSB aangevoerde gronden geven een nadere verfijning van het beoordelingskader.
4.2.
De brief van MSB van 7 september 2015, waarbij MSB de Ledenovereenkomst met [eiser sub 1] heeft opgezegd, moet worden gelezen in samenhang met de brief van
25 augustus 2015 waarin MSB het voornemen tot opzegging kenbaar heeft gemaakt. Daaruit volgt dat MSB een drietal argumenten voor de opzegging aandraagt. Deze zullen hierna worden besproken.
Niet naleven van het plan van aanpak (art. 5 lid 1 sub a en d Ledenovereenkomst)
4.3.
Artikel 5 lid 1 sub d van de Ledenovereenkomst bepaalt dat opzegging kan worden gegrond op het niet in acht nemen van een aanwijzing, in dit geval het plan van aanpak. Uit hetgeen MSB heeft aangevoerd blijkt dat zij aan haar beroep op artikel 5 lid 1 sub a van deze overeenkomst (‘ondanks waarschuwing ernstig in verzuim met nakomen Leden- of Samenwerkingsovereenkomst’) ook het beweerdelijk niet nakomen van het plan van aanpak ten grondslag legt.
4.4.
Volgens MSB heeft [eiser sub 1] zich niet heeft gehouden aan de onderdelen 4, 9 en 11 van het plan van aanpak luidende:
‘4. Er worden regels opgesteld met betrekking tot respectvolle omgangsvormen en communicatie binnen de maatschap,
9. De maatschap verbetert en onderhoudt interne en externe relaties met afdelings- en RVE management, medewerkers van de afdeling radiologie, collega-specialisten en huisartsen,
11. Voor 1 september 2015 moeten de hierboven genoemde verbeterpunten tot een dergelijk resultaat hebben geleid dat een fusie met de maatschap nucleaire geneeskunde van Atrium-Orbis Heerlen en medische beeldvorming (radiologie en nucleaire geneeskunde) van Atrium-Orbis Sittard, mogelijk is zodat een toekomstbestendige situatie voor de gehele vakgroep kan ontstaan.’
Het handelen in strijd met voornoemde onderdelen van het plan van aanpak, heeft volgens MSB er uit bestaan dat [eiser sub 1] :
-) de aangestelde begeleider [naam extern begeleider] , nooit als zodanig heeft aanvaard en hem voortdurend heeft tegengewerkt, geschoffeerd en zijn positie heeft ondermijnd en wel zo ernstig, dat hij om die reden zijn opdracht met onmiddellijke ingang heeft opgezegd,
-) zich openlijk en zeer laatdunkend heeft uitgelaten over [naam extern begeleider] , zijn medematen en medewerkers van de afdeling radiologie,
-) normale fatsoensnormen met betrekking tot omgang en communicatie bij herhaling met voeten heeft getreden.
Bij de verdere verfeitelijking van deze verwijten heeft MSB in haar brieven van 25 augustus 2015 en 7 september 2015 ook verwezen naar kwesties die dateren van vóór de aanwijzing van 19 maart 2015. Ter comparitie is echter verklaard dat MSB thans aan haar standpunt enkel ten grondslag legt hetgeen na 19 maart 2015 is voorgevallen. Derhalve ten overvloede overweegt de rechtbank dat met de ‘oudere’ verwijten ook zonder deze verklaring ter comparitie geen rekening zou zijn gehouden. Het betreft immers verwijten van een soort die maken dat deze zonder eerdere waarschuwing niet zouden kunnen dienen als onderbouwing van een opzegging (het betreft bijvoorbeeld geen medisch-technische verwijten).
4.5.
De drie aan [eiser sub 1] gemaakte verwijten hebben betrekking op de handelwijze van [eiser sub 1] jegens [naam extern begeleider] en anderen. Uit de onder 2.14. geciteerde e-mail van [naam extern begeleider] blijkt dat hij de handelwijze jegens hem als reden voor het teruggeven van zijn opdracht benoemt. Die e-mail bevat echter in feite alleen de conclusie van [naam extern begeleider] dat [eiser sub 1] hem het werken belet, zonder dat er uit af te leiden is hoe [eiser sub 1] dat zou hebben gedaan. Derhalve dient de beoordeling plaats te vinden aan de hand van hetgeen MSB aanvullend en concreet aanvoert. MSB wijst in haar onderbouwing van dit verwijt én de andere verwijten - zonder daartussen verder een onderscheid te maken - op [eiser sub 1] ’ afwezigheid bij het kennismakingsgesprek met [naam extern begeleider] , zijn optreden tijdens een maatschapsvergadering op 11 mei 2015 en aantal e-mails van [eiser sub 1] . De e-mails zijn (deels) geciteerd en/of aangehaald in de processtukken en ook bij de producties overgelegd, net als de notulen van de relevante maatschapsvergaderingen. De inhoud van deze stukken is partijen dus bekend en de rechtbank verwijst daarnaar bij de navolgende bespreking van de aan [eiser sub 1] verweten gedragingen.
4.5.1.
De afwezigheid van [eiser sub 1] tijdens de kennismaking met [naam extern begeleider] is door [eiser sub 1] , ook al toentertijd, verklaard door te stellen dat hij te kort tevoren (de avond voorafgaand) daarvoor was uitgenodigd. [eiser sub 1] heeft de dag na de kennismaking (1 mei 2015) een e-mail gezonden aan [naam extern begeleider] , waarin hij dit meldt. De korte termijn is, blijkens het verslag van de kennismaking, ook aldaar besproken. In zijn e-mail van 1 mei 2015 kaart [eiser sub 1] ook andere problemen, in zijn visie, rondom vergaderen in de voorafgaande periode aan. Vervolgens heeft alsnog een kennismaking tussen [naam extern begeleider] en [eiser sub 1] plaatsgevonden.
4.5.2.
Op 8 mei 2015 vindt een e-mailwisseling plaats tussen, onder andere, [eiser sub 1] en [naam extern begeleider] over een door [naam extern begeleider] op te stellen agenda voor een maatschapsvergadering. Naar aanleiding van de vraag van een ander lid van de vakgroep naar de agenda meldt [naam extern begeleider] dat hij deze niet op het voorgenomen moment af heeft. [eiser sub 1] reageert naar [naam extern begeleider] en de vakgroep met - zakelijk weergegeven - de mededeling dat hij van mening is dat [naam extern begeleider] de agenda op tijd af zou moeten kunnen hebben. Tijdens de daarop volgende maatschapsvergadering deelt [naam extern begeleider] mede dat hij van dergelijke e-mails niet gediend is. [eiser sub 1] handhaaft zijn standpunt en [naam extern begeleider] ook.
4.5.3.
Op 26 mei 2015 stuurt [eiser sub 1] een e-mail aan - naar de rechtbank begrijpt - bestuurders van een aandeelhouder van Mitralis (niet zijnde DCP). Zonder verdere toelichting, die door partijen niet is verstrekt, is niet duidelijk waar de e-mail precies over gaat, maar helder is wel dat [eiser sub 1] erover klaagt dat [naam extern begeleider] plannen heeft die niet in overeenstemming zouden zijn met staande afspraken tussen Mitralis en Zuyderland (toen nog geheten: Atrium). Hij refereert aan [naam extern begeleider] als ‘van toeten nog blazen wetende’. In de maatschapsvergadering van die dag heeft [eiser sub 1] meegedeeld dat een van voornoemde bestuurders heeft gezegd dat [naam extern begeleider] slecht geïnformeerd is, niets van Mitralis begrijpt en onwaarheden verkondigt over DCP/Mitralis. Ook zou men met hem niets meer te maken willen hebben. [naam extern begeleider] heeft dit per e-mail voorgelegd aan de desbetreffende bestuurder, die het ontkent. Wel geeft deze aan zich niet geheel te kunnen vinden in de weergave van [naam extern begeleider] van afspraken aangaande Mitralis.
4.5.4.
In een e-mail van 15 juli 2015 klaagt [eiser sub 1] over de notulen van een maatschapsvergadering. Zonder toelichting, die ontbreekt, is niet duidelijk waar het over gaat, zodat de inhoudelijke opmerkingen die [eiser sub 1] maakt niet kunnen worden geduid. In een op deze kwestie voortbordurende e-mail van vrijdag 17 juli 2015 deelt [eiser sub 1] aan [naam extern begeleider] (met een CC aan de andere leden van de vakgroep) mee dat hij de maatschapsvergadering van de eerstvolgende maandag niet bijwoont omdat er geen agenda is, hetgeen volgens [eiser sub 1] in strijd is met het huishoudelijk reglement. Hij voegt eraan toe: ‘Meneer [naam extern begeleider] staat boven de wet’. Ook stelt hij dat [naam extern begeleider] een gebrek aan respect toont voor degenen wiens belangen hij moet behartigen, in welk kader hij verwijst naar ‘afgelopen woensdag’. [eiser sub 1] voert aan dat hiermee wordt verwezen naar een aanvaring tijdens de maatschapsvergadering tussen [naam extern begeleider] en een ander lid van de vakgroep ( [naam lid vakgroep] ), waarover e-mailcorrespondentie in de procedure is overgelegd.
4.5.5.
Op 16 juli 2015 stuurt een medewerker van de afdeling radiologie een e-mail (de adressant is de rechtbank onbekend) waarin een nieuwe werkwijze wordt aangekondigd na overleg met radioloog [naam radioloog 5] . [eiser sub 1] reageert boos en verwijst naar [naam radioloog 5] als ‘de radioloog die steriel staat’. In de discussie over deze werkwijze stuurt [eiser sub 1] op 21 juli 2015 een e-mail aan laborant [naam laborant] , waarin laboranten ‘sufferds’ worden genoemd en [naam laborant] wordt aangespoord om de ‘Mitralis spirit’ in acht te nemen. In een andere e-mail van die dag refereert hij eraan dat niet alle radiologen ‘kundig zijn om iets extra’s te doen’ (i.e. halsklierpuncties) en klaagt hij, in het kader van de lopende discussie, over medewerkers (laboranten?) en MSB. [eiser sub 1] stelt dat deze e-mails zijn gezonden uit frustratie met een niet werkend systeem (dat te maken heeft met SAP-codes en PA-formulieren, welke aanduidingen niet verder zijn toegelicht) waardoor de patiëntveiligheid in gevaar kon komen en het feit dat [naam radioloog 5] de werkwijze eenzijdig ingrijpend veranderde, volgens [eiser sub 1] in strijd met geldende protocollen. De verwijzing naar de ‘steriele [naam radioloog 5] ’ had volgens [eiser sub 1] te maken met het feit dat [naam radioloog 5] zijn werkzaamheden in de regel in een steriele kamer uitvoert. De verwijzing naar de ‘Mitralis spirit’ zou te maken hebben met een eerder dienstverband van [naam laborant] bij Mitralis. De rechtbank heeft vastgesteld dat ook radioloog [naam radioloog 6] heeft geklaagd over de verandering in werkwijze, zij het in neutraler bewoordingen.
4.5.6.
Op 23 juli 2015 meldt [naam extern begeleider] aan de vakgroep dat de maatschapsvergadering van de maandag ervoor is afgezegd en dat in verband met zijn (vervroegde) vakantie de vergadering van de eerstvolgende maandag niet doorgaat. Vanwege het feit dat, volgens [naam extern begeleider] , enkele punten weinig uitstel dulden, heeft hij in overleg met een aantal leden van de vakgroep beslist over vervolgstappen. In ieder geval de maatschapsleden [naam radioloog 6] , [naam radioloog 5] en [naam radioloog 7] hebben zich hierover beklaagd. [eiser sub 1] deed dat ook, in twee e-mails van 23 juli 2015. Hij heeft het over ‘bevooroordeeld en schofferend’ en ‘idioterie’ en stelt - kort gezegd - dat [naam extern begeleider] nog niets heeft bereikt.
4.6.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat MSB niet heeft toegelicht op welke wijze de door haar aangehaalde kwesties de fusie tussen de afdelingen Sittard en Heerlen in de weg stond (punt 11 van het plan van aanpak). In zoverre heeft MSB haar standpunt om die reden onvoldoende onderbouwd. Waar voormelde kwesties kennelijk op zien, zijn de punten 4 en 9 van het plan van aanpak, die gaan over de communicatie en de positie van [naam extern begeleider] wiens aanstelling onderdeel was van het plan van aanpak.
4.6.1.
Enerzijds is de rechtbank het met MSB eens dat de uit de aanwijzing voortvloeiende verplichting op het punt van de verbetering van communicatie niet zo beperkt moet worden uitgelegd dat men slechts gehouden was om regels op te stellen, wat wel de letterlijke tekst van de aanwijzing op dit punt is (gesteld noch gebleken is overigens dat [eiser sub 1] een verwijt kan worden gemaakt over zijn handelwijze binnen het kader van het traject dat moest leiden tot het opstellen van die regels). De betrokkenen zullen moeten hebben begrijpen dat men, ook los van het opstellen van regels, zouden moeten werken aan verbeterde communicatie en dat zij hun gedrag daarop moesten afstemmen. Anderzijds moet worden gerealiseerd dat men binnen de vakgroep bezig was met een verbetertraject op (ook) dit punt, wat betekent dat niet kon worden uitgesloten, en daarmee moest worden geaccepteerd, dat niet alle communicatie al vlekkeloos zou verlopen. Ook niet is gebleken dat voor [eiser sub 1] een persoonlijk ontwikkelplan is opgesteld, zoals ten aanzien van alle vakgroepleden wel is aangekondigd in de aanwijzing. In het verlengde hiervan oordeelt de rechtbank dat MSB de opzegging van de Ledenovereenkomst niet kan gronden op uitlatingen van [eiser sub 1] waarop hij niet is aangesproken. Daarbij is relevant dat de aan hem verweten uitlatingen, naar het oordeel van de rechtbank, weliswaar niet altijd getuigen van een goed ontwikkeld gevoel voor verhoudingen, maar ook niet zodanig zijn dat [eiser sub 1] , gelet op het nog lopende verbetertraject, had moeten begrijpen dat deze zonder meer zouden kunnen leiden tot beëindiging van de Ledenovereenkomst. Gelet op de belangen van [eiser sub 1] enerzijds en MSB anderzijds, mocht van MSB immers worden verwacht dat zij [eiser sub 1] aansprak op de wijze waarop hij communiceerde alvorens op grond daarvan de Ledenovereenkomst met hem op te zeggen. Opzegging leidt er voor [eiser sub 1] immers toe dat hij zijn werkzaamheden niet meer kan verrichten en daaruit geen inkomsten meer kan genereren terwijl niet is gebleken dat van MSB, binnen het kader van het verbetertraject, redelijkerwijs niet kon worden verwacht dat zij [eiser sub 1] zou aanspreken op zijn gedrag.
De rechtbank heeft bij haar oordeel, tot slot, meegewogen dat [eiser sub 1] ’ uitingen hun oorsprong vinden in kritiek op de handelwijze binnen de professionele organisatie van de vakgroep, welke kritiek op sommige punten door vakgroepleden werd gedeeld. Als uitgangspunt zal hebben te gelden dat [eiser sub 1] , binnen bepaalde grenzen, zijn kritiek zal mogen (en in voorkomend geval, waar het de patiënt veiligheid betreft, zelfs zal moeten) uiten. [eiser sub 1] heeft deze grenzen niet overschreden, wat mogelijk anders zou zijn geweest als hij persoonlijk - en niet als onderdeel van de vakgroep - was aangesproken op zijn handelswijze maar (blijvend) in zijn wijze van optreden had volhard.
4.6.2.
De rechtbank is verder van oordeel dat aan [eiser sub 1] niet het vertrek van [naam extern begeleider] kan worden verweten. Hoewel de woordkeus in de communicatie zijdens [eiser sub 1] richting en/of over [naam extern begeleider] op momenten weinig charmant of zelf bot kan worden genoemd, is dit van onvoldoende gewicht om [eiser sub 1] het vertrek van [naam extern begeleider] te kunnen verwijten, in die zin dat als [naam extern begeleider] heeft besloten daarom te vertrekken dat veeleer op diens bord moet worden gelegd. In ieder geval kan daaruit niet worden afgeleid dat hij [naam extern begeleider] op ernstige wijze ‘voortdurend heeft tegengewerkt en geschoffeerd en diens gezag heeft ondermijnd’. Daarbij speelt een rol dat [eiser sub 1] , zoals hij ook heeft aangevoerd, kennelijk niet door [naam extern begeleider] of een ander op zijn gedrag is aangesproken (op één uitzondering na, waarover hierna meer). Uiteraard kan de aanwijzing van 19 maart 2015 ook al als een waarschuwing worden beschouwd, maar hetgeen [eiser sub 1] thans wordt verweten is niet van dien aard dat hij moest begrijpen dat hij daarmee met de aanwijzing in strijd handelde. Bovendien gaat het bij de e-mails verschillende malen over inhoudelijke kwesties binnen de vakgroep waarover [naam extern begeleider] en [eiser sub 1] van mening verschillen of over kritiek over en weer anderszins. Zoals hiervoor ook al is overwogen moet [eiser sub 1] worden geacht vrij te zijn bij het uiten van zijn mening daarover, ook wanneer de daarbij gehanteerde toonzetting op momenten onvriendelijk is. Daarmee komt de rechtbank bij het ene geval waarin [eiser sub 1] wel is aangesproken op zijn gedrag. In de maatschapsvergadering van 11 mei 2011 is [eiser sub 1] door [naam extern begeleider] aangesproken op de e-mail van 8 mei 2011 met de mededeling hij ( [naam extern begeleider] ) van dergelijke e-mails niet gediend was. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigde de e-mail van [eiser sub 1] - met kritiek op het niet tijdig aanleveren van een agenda - niet een dergelijke reactie zijdens [naam extern begeleider] , zodat [eiser sub 1] dat in dit kader niet met recht kan worden verweten.
Gebrek aan samenwerking binnen de vakgroep (art. 5 lid 1 sub e Ledenovereenkomst)
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat uit de aangehaalde bepaling blijkt dat tot opzegging over kan worden gegaan indien door gebrek aan samenwerking van de medisch specialist en de vakgroep verdere uitvoering van de opdracht redelijkerwijs niet van MSB kan worden gevergd. In de brief van 7 september 2015 wordt door MSB een beroep op deze bepaling gedaan. Dit wordt verder als volgt onderbouwd:
‘Ook dat is voor de beide besturen evident geworden na de bijeenkomst met de leden van uw vakgroep van afgelopen maandag. Een belangrijk deel van de vakgroep heeft geen vertrouwen meer in een constructieve samenwerking met u’. Een verdere toelichting ontbreekt en is in deze procedure ook niet verstrekt. MSB heeft weliswaar een verslag overgelegd van wat in de aangehaalde vergadering is besproken, maar daaruit kan niet eenduidig - en als gezegd: zonder toelichting - worden afgeleid dat de vakgroep niet meer wil samenwerken met [eiser sub 1] (en dat dit aan [eiser sub 1] kan worden toegeschreven en dat voorzetting van de Ledenovereenkomst daarom niet meer van MSB kan worden gevergd). Uit het verslag kan slechts worden afgeleid dat drie maatschapsleden geen heil meer zien in samenwerking met [eiser sub 1] ( [naam radioloog 5] , [naam radioloog 8] en [naam radioloog 9] ), waarvan er één met pensioen is ( [naam radioloog 9] ). Gegeven het tussen partijen vast staande feit dat er binnen de vakgroep, toentertijd bestaande uit ten minste negen personen inclusief [naam radioloog 9] , sprake was van twee groepen die tegenover elkaar stonden, is dit onvoldoende om een beroep op artikel 5 lid 1 sub e van de Ledenovereenkomst op te gronden. De verder door MSB (ten behoeve van de comparitie) overlegde stukken die kennelijk - een toelichting is niet gegeven - zouden moeten aantonen dat vakgroepleden niet meer met [eiser sub 1] zouden willen samenwerken, hebben betrekking op voorvallen in de periode van vóór de aanwijzing, zodat hetgeen daar eventueel kan worden afgeleid niet ten grondslag wordt (en kan worden) gelegd aan de opzegging (zie ook 4.4. hiervoor). De rechtbank verwijst in dit kader naar het rapport van de Commissie Radiologie (zie 2.11. hiervoor) waarvan de inhoud er op wijst dat er binnen de vakgroep niet sprake is van één stoorzender, maar op een situatie die veroorzaakt wordt door het handelen van de leden van de vakgroep over en weer.
Omstandigheden, welke van dien aard zijn dat redelijkerwijs van MSB niet kan worden verlangd de Ledenovereenkomst ongewijzigd in stand te houden (art. 5 lid 1 sub j Ledenovereenkomst).
4.8.
Ter onderbouwing van het beroep op deze opzeggingsgrond verwijst MSB in de brief van 7 september 2015 naar het visitatierapport van de Nederlandse Vereniging voor Radiologie van 4 februari 2014. In de procedure is daarover verder niets gesteld. Deze verwijzing is - zonder verdere toelichting, die ontbreekt - niet afdoende als onderbouwing van het beroep op de opzeggingsgrond. Daarbij komt dat [eiser sub 1] onweersproken heeft gesteld dat in dat rapport weliswaar een probleem omtrent de bejegening van de laboranten door enkele radiologen is gesignaleerd en dat de Raad van Bestuur van Zuyderland (toen nog: Atrium) naar aanleiding daarvan één van de radiologen heeft aangesproken, maar dat dit niet [eiser sub 1] was.
MSB heeft [eiser sub 1] in dit kader in haar brief van 7 september 2015 verder voorgehouden dat
‘een van uw vakgroepleden sprak van een door u geschapen angstcultuur, welke leidt tot een negatieve invloed op de afdeling en een onveilig werkklimaat met mogelijke gevolgen voor de patiëntveiligheid’. Wederom ontbreekt een toelichting, die in de procedure ook niet is gegeven. Dat is uiteraard wel noodzakelijk om te kunnen dienen als onderbouwing van de opzegging van de Ledenovereenkomst, temeer nu er binnen de vakgroep kennelijk sprake was van een tweespalt, zoals hiervoor al aangehaald.
4.9.
De slotsom is dat, op basis van hetgeen wat MSB en Zuyderland de rechtbank hebben aangereikt, moet worden vastgesteld dat MSB niet met recht de Ledenovereenkomst heeft opgezegd. Dit betekent dat Zuyderland [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] niet met recht de toegang tot het ziekenhuis heeft ontzegd. Derhalve wordt niet toegekomen aan de vraag of MSB een opzegtermijn in acht moest nemen.
4.9.1.
Uit het voorgaande vloeit weliswaar voort dat MSB en Zuyderland zich niet met recht kunnen beroepen op de opzegging van de Ledenovereenkomst respectievelijk de toegangsontzegging, maar dat maakt niet dat die rechtshandelingen nietig of vernietigbaar zijn. De gevorderde verklaring voor recht op dat punt zal daarom worden afgewezen.
4.9.2.
Het oordeel van de rechtbank leidt er wel toe dat, zoals gevorderd, voor recht kan worden verklaard dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] vanaf 7 september 2015 lid zijn gebleven van MSB en de Ledenovereenkomst onverminderd van kracht is. Daaraan doet niet af dat MSB heeft gesteld dat een overeenkomst op grond van de wet te allen tijde kan worden opgezegd, waarbij zij zal doelen op artikel 7:408 lid 1 BW. Deze bepaling is, gelet op het feit dat MSB geen natuurlijk persoon is, in de verhouding tussen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] enerzijds en MSB anderzijds niet van dwingend recht (zie artikel 7:413 lid 2 jo. 7:408 lid 3 BW). Met hetgeen is vastgelegd in artikel 5 van de Ledenovereenkomst hebben partijen, in afwijking van de wet, hun recht tot opzegging beperkt tot de in dat artikel vermelde gevallen. Nu het beroep van MSB op de dat artikel vermelde opzeggingsgronden niet slaagt, komt haar niet het recht tot opzegging toe.
Aangezien [eiser sub 1] en/of [eiseres sub 2] geen partij zijn bij de Samenwerkingsovereenkomst, hebben zij geen belang bij de gevorderde verklaring voor recht dat deze overeenkomst nog van kracht is. Dit deel van de vordering wordt daarom afgewezen.
4.9.3.
Toewijsbaar is de gevorderde verklaring voor recht dat de toegangsontzegging door Zuyderland niet op goede gronden is genomen. De toevoeging ‘en daarom niet tot een toegangsontzegging heeft geleid’ kan niet voor recht voor worden verklaard, eenvoudigweg omdat dit niet juist is. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zijn nu eenmaal wel de toegang ontzegd, Het is, anders dan in de verhouding tot MSB, ook niet zo dat achteraf moet worden vastgesteld dat een contractuele band niet is verbroken maar is blijven bestaan.
4.9.4.
Uit het oordeel van de rechtbank volgt dat de vorderingen die er - kort gezegd - toe strekken dat de besluiten van MSB en Zuyderland moeten worden teruggedraaid, in beginsel toegewezen zullen worden. In de relatie tot MSB is de gevorderde verwijzing naar de statuten en Samenwerkingsovereenkomst door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] niet verder toegelicht, zodat kan niet worden vastgesteld in hoeverre daaruit regels volgen die tussen MSB en [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] gelden. Het daarop betrekking hebbende deel van de vordering wordt daarom als onvoldoende onderbouwd afgewezen. Verder geldt dat de verplichting van MSB om de Ledenovereenkomst na te komen uiteraard alleen geldt zolang deze overeenkomst gelding heeft. De door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ook gelegde koppeling met het lidmaatschap van MSB - afgezien van de vraag of het lidmaatschap kan bestaan zonder geldende Ledenovereenkomst - zal daarom niet overgenomen worden. Ten aanzien van Zuyderland geldt dat zij in beginsel kan worden verplicht [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] toe te staan om binnen het ziekenhuis hun werkzaamheden te verrichten zolang de Ledenovereenkomst loopt. Denkbaar is dat er redenen zijn die Zuyderland het recht zouden kunnen geven die medewerking stop te zetten - bijvoorbeeld op grond van artikel 14 van de Samenwerkingsovereenkomst in combinatie met andere dan in deze procedure naar voren gebrachte feiten - maar de rechtbank kan dat niet betrekken in haar oordeel omdat Zuyderland geen verweer heeft gevoerd op dit punt.
MSB en Zuyderland kunnen niet hoofdelijk worden veroordeeld. Zij hebben immers verschillende verplichtingen jegens [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] en zijn niet verantwoordelijk voor het handelen van de ander.
De gevorderde dwangsom zal op de in het dictum vermelde wijze worden gesteld op het in staat stellen van het hervatten van de werkzaamheden, voor zover het in de macht is van ieder van gedaagden. Het bedrag aan dwangsommen zal worden vastgesteld op een lager bedrag dan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] vorderen en er zal een maximum aan worden verbonden. Ook zal MSB en Zuyderland een langere termijn worden gegund voordat dwangsommen verbeuren dan door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] is gevorderd.
4.9.5.
Eveneens is toewijsbaar de vordering tot veroordeling van MSB en Zuyderland tot vergoeding van de door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] geleden schade. MSB heeft immers wanprestatie gepleegde en Zuyderland heeft onrechtmatig gehandeld jegens [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] . Omdat de mogelijkheid dat daardoor schade is geleden aannemelijk is - [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben na de besluiten niet de voorheen genoten inkomsten kunnen genereren - kan verwijzing naar de schadestaatprocedure plaatsvinden. De vraag of MSB en Zuyderland hoofdelijk aansprakelijk zijn, zal in die procedure moeten worden beantwoord.
4.10.
Zuyderland en MSB zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser sub 1] worden begroot op:
- dagvaarding € 87,42
- griffierecht 613,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 1.604,42

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat het besluit van MSB van 7 september 2015 strekkende tot beëindiging van de Ledenovereenkomst niet op goede gronden is genomen en daarom niet tot beëindiging van de Ledenovereenkomst leidt,
5.2.
verklaart voor recht dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] vanaf 7 september 2015 onverminderd lid zijn gebleven van MSB en dat de Ledenovereenkomst onverminderd van kracht is,
5.3.
verklaart voor recht dat het besluit van Zuyderland van 7 september 2015 strekkende tot toegangsontzegging niet op goede gronden is genomen,
5.4.
verklaart voor recht dat MSB haar verplichtingen jegens [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] uit hoofde van de Ledenovereenkomst vanaf 7 september 2015 onverminderd dient na te komen, totdat er een rechtsgeldig einde is gekomen aan de Ledenovereenkomst,
5.5.
verklaart voor recht dat Zuyderland gehouden is om [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] toegang tot het ziekenhuis / de ziekenhuislocaties van Zuyderland te verlenen en [eiser sub 1] in staat te stellen om zijn werkzaamheden als radioloog en zijn praktijk van daaruit uit te oefenen, totdat er een rechtsgeldig einde is gekomen aan de Ledenovereenkomst,
5.6.
veroordeelt MSB om, voor zover dit in haar macht is en binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in staat te stellen het beroep van medische specialist (radioloog) ongehinderd en in volle omvang uit te oefenen, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat niet aan deze veroordeling is voldaan, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
5.7.
veroordeelt Zuyderland om, voor zover dit in haar macht is en binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] in staat te stellen het beroep van medische specialist (radioloog) ongehinderd en in volle omvang uit te oefenen, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat niet aan deze veroordeling is voldaan, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
5.8.
veroordeelt MSB en Zuyderland om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser sub 1] te vergoeden de schade die hij heeft geleden, lijdt en nog zal lijden, nader op te maken bij staat,
5.9.
veroordeelt MSB en Zuyderland hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] tot op heden begroot op € 1.604,42,
5.10.
verklaart de onderdelen 5.6., 5.7., 5.8. en 5.9. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op
28 september 2016. [1]

Voetnoten

1.type: AP