Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.ROBERT JOSEPH STEPHAN [eiser sub 1] ,
1.De procedure
- het vonnis in incident van 13 januari 2016
- de conclusie van antwoord
- de brief met bijlagen van [eiser sub 1] van 13 mei 2016
- de brief met bijlagen van MSB en Zuyderland van 18 mei 2016
- het proces-verbaal van comparitie van 23 mei 2016.
2.De feiten
Het lidmaatschap eindigt:
door opzegging van het Lid;
door opzegging van de Coöperatie;
door ontzetting;
door overlijden.
Opzegging van het Lidmaatschap door een Vrijgevestigd Lid of door de Coöperatie aan een Vrijgevestigd Lid omvat mede de opzegging van het lidmaatschap van dat Lid, waarbij de opzegtermijn in de Ledenovereenkomst van overeenkomstige toepassing is op de opzegging van het lidmaatschap. (…).
(…).
(…).
In afwijking van het voorgaande, kan opzegging van het lidmaatschap van een Lid door de Coöperatie plaatsvinden met onmiddellijke ingang, indien de Ledenovereenkomst tussen het Lid en de Coöperatie is geëindigd. (…).
2.Algemene verplichtingen
5.Opzegging
8.Aanwijzingen
De instelling kan - behoudens in spoedeisende gevallen waarbij overleg niet mogelijk is - na overleg met het bestuur MSB een Lid, of een ander natuurlijke persoon die door het MSB wordt ingezet, de toegang tot de instelling ontzeggen op grond van omstandigheden van zo ernstige aard dat aanwezigheid en / of het verrichten van enige werkzaamheid door dat Lid of die andere natuurlijke persoon in de Instelling niet langer kan worden geaccepteerd. (…).
in de totale groep radiologen. Dit is nu niet meer het geval. De 2 jongste maten hebben geen aandelen in het DCP. Afhankelijk van de persoon waarmee gesproken werd zijn er verschillende verklaringen voor gegeven. Sommigen geven aan dat de aandelen (aanvankelijk) niet zijn aangeboden, anderen geven aan dat ze niet te financieren waren. Een financiële oplossing werd voor het laatst niet aangereikt.
3.Het geschil
4.De beoordeling
‘omstandigheden van zo ernstige aard dat aanwezigheid en/of het verrichten van werkzaamheden (…) niet langer kan worden geaccepteerd’. Omdat Zuyderland zich met haar beroep op artikel 1 lid 11 van de Samenwerkingsovereenkomst in feite beroept op het besluit van MSB en het beroep op artikel 14 lid 1 van de Samenwerkingsovereenkomst door Zuyderland op dezelfde stellingen wordt gegrond als MSB aan haar besluit ten grondslag heeft gelegd, zal de rechtbank bij de beoordeling het besluit van MSB tot uitgangspunt nemen. In het navolgende zal kortheidshalve het alleen standpunt van MSB worden aangehaald, waar Zuyderland zich dus bij aansluit. De daarbij door MSB aangevoerde gronden geven een nadere verfijning van het beoordelingskader.
‘Ook dat is voor de beide besturen evident geworden na de bijeenkomst met de leden van uw vakgroep van afgelopen maandag. Een belangrijk deel van de vakgroep heeft geen vertrouwen meer in een constructieve samenwerking met u’. Een verdere toelichting ontbreekt en is in deze procedure ook niet verstrekt. MSB heeft weliswaar een verslag overgelegd van wat in de aangehaalde vergadering is besproken, maar daaruit kan niet eenduidig - en als gezegd: zonder toelichting - worden afgeleid dat de vakgroep niet meer wil samenwerken met [eiser sub 1] (en dat dit aan [eiser sub 1] kan worden toegeschreven en dat voorzetting van de Ledenovereenkomst daarom niet meer van MSB kan worden gevergd). Uit het verslag kan slechts worden afgeleid dat drie maatschapsleden geen heil meer zien in samenwerking met [eiser sub 1] ( [naam radioloog 5] , [naam radioloog 8] en [naam radioloog 9] ), waarvan er één met pensioen is ( [naam radioloog 9] ). Gegeven het tussen partijen vast staande feit dat er binnen de vakgroep, toentertijd bestaande uit ten minste negen personen inclusief [naam radioloog 9] , sprake was van twee groepen die tegenover elkaar stonden, is dit onvoldoende om een beroep op artikel 5 lid 1 sub e van de Ledenovereenkomst op te gronden. De verder door MSB (ten behoeve van de comparitie) overlegde stukken die kennelijk - een toelichting is niet gegeven - zouden moeten aantonen dat vakgroepleden niet meer met [eiser sub 1] zouden willen samenwerken, hebben betrekking op voorvallen in de periode van vóór de aanwijzing, zodat hetgeen daar eventueel kan worden afgeleid niet ten grondslag wordt (en kan worden) gelegd aan de opzegging (zie ook 4.4. hiervoor). De rechtbank verwijst in dit kader naar het rapport van de Commissie Radiologie (zie 2.11. hiervoor) waarvan de inhoud er op wijst dat er binnen de vakgroep niet sprake is van één stoorzender, maar op een situatie die veroorzaakt wordt door het handelen van de leden van de vakgroep over en weer.
‘een van uw vakgroepleden sprak van een door u geschapen angstcultuur, welke leidt tot een negatieve invloed op de afdeling en een onveilig werkklimaat met mogelijke gevolgen voor de patiëntveiligheid’. Wederom ontbreekt een toelichting, die in de procedure ook niet is gegeven. Dat is uiteraard wel noodzakelijk om te kunnen dienen als onderbouwing van de opzegging van de Ledenovereenkomst, temeer nu er binnen de vakgroep kennelijk sprake was van een tweespalt, zoals hiervoor al aangehaald.