ECLI:NL:RBLIM:2016:856

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
03/659278-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal in vereniging en heling; onvoldoende bewijs voor aanwezigheid in woning

Op 2 februari 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1994, die werd beschuldigd van diefstal in vereniging en heling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de diefstal in vereniging, omdat er geen wettig bewijs was dat de verdachte in de woning van het slachtoffer was geweest. De rechtbank merkte op dat mogelijk technisch onderzoek, zoals DNA- en vingerafdrukken, uitsluitsel had kunnen geven, maar dit onderzoek had niet plaatsgevonden. Ten aanzien van de heling was er wel voldoende wettig bewijs, maar de rechtbank was niet overtuigd dat de verdachte de goederen had verworven door deze van een derde te kopen, zoals hij had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig was, mede gezien de verklaringen van de derde partij.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, met een vervangende jeugddetentie van 15 dagen, en heeft de geschorste voorlopige hechtenis opgeheven. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet, en concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezenverklaarde feiten, maar dat de vrijspraak voor de diefstal in vereniging gerechtvaardigd was.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Parketnummer : 03/659278-15
Datum uitspraak : 2 februari 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak van:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedag verdachte] 1994,
wonende te [woonplaats verdachte] , [adres verdachte] .
Raadsman is mr. M.F.N. Geeratz, advocaat te Venlo.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 19 januari 2016.
De rechtbank heeft op 19 januari 2016 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij, op of omstreeks 10 mei 2015 in de gemeente Venlo, in/uit een woning gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een TV en/of een GSM en/of een playstation en/of een tas en/of een portemonnee met inhoud en/of een camera en/of een laptop en/of een of meerdere spellen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [X] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [X] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het drogeren van die [X] en/of het toedienen van een medicijn en/of een verdovend/slaapverwekkend/bedwelmend middel aan die [X] ;
art 312 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, op of omstreeks 08 juli 2015 in de gemeente Venlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een fotocamera en/of een mengpaneel en/of een sporttas heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 417bis Wetboek van Strafrecht
2.
hij, op of omstreeks 08 juli 2015 in de gemeente Venlo, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 134 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij, op of omstreeks 08 juli 2015 in de gemeente Venlo, een of meer wapens van categorie I, onder 3°, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
4.
De beoordeling van het bewijs [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde bewezenverklaard kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft aangevoerd dat verdachte van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken. Uit het dossier is niet af te leiden dat verdachte in de woning van aangever is geweest en dat hij goederen uit de woning van aangever heeft weggenomen. Er is dan ook geen wettig bewijs voorhanden om tot de conclusie te komen dat verdachte en/of zijn mededaders die goederen hebben gestolen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard hoe hij aan de bij hem van diefstal afkomstige goederen is gekomen. Verdachte heeft die goederen gekocht van [Y] . en heeft daar een goede prijs voor betaald. Verdachte wist of kon dan ook niet vermoeden dat die goederen van diefstal afkomstig waren.
De onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten kunnen bewezen worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak overwegingen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde. De rechtbank overweegt daartoe dat aangever heeft verklaard dat, hij nadat hij met verdachte en zijn mededaders uit het café is vertrokken, zij allen naar zijn woning zijn gegaan. Verdachte en zijn medeverdachten ontkennen in de woning te zijn geweest. Dat verdachte en zijn mededaders in de woning van aangever zijn geweest wordt niet ondersteund door enig ander bewijsmiddel in het dossier. Mogelijk dat technisch onderzoek door de politie (DNA, vingerafdrukken) in de woning van aangever daarover uitsluitsel had kunnen geven. Dit onderzoek heeft echter niet plaatsgevonden.
De rechtbank is daarom van oordeel dat er niet voldoende wettig bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte eveneens dient te worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde. De rechtbank overweegt daartoe dat in het dossier weliswaar voldoende wettig bewijs aanwezig is om tot een bewezenverklaring van de heling te komen, maar heeft uit deze bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte de in zijn woning aangetroffen goederen door koop heeft verworven of voorhanden heeft gekregen. De verklaring van verdachte dat hij die goederen van [Y] . heeft gekocht acht de rechtbank, mede gelet op de verklaringen van [Y] , niet geloofwaardig.
4.3.2.
De bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 2:
- het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming [2] ;
- het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen [3] ;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [4] .
Ten aanzien van feit 3:
- het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming [5] ;
- het proces-verbaal van bevindingen [6] ;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [7] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
op 08 juli 2015 in de gemeente Venlo, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 134 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
op 08 juli 2015 in de gemeente Venlo, een wapen van categorie I, onder 3°, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet.
Ten aanzien van feit 3:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 55 van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte, onder toepassing van het adolescentenstrafrecht, op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 50 dagen, waarvan 13 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Als bijzondere voorwaarde dient verdachte begeleid te worden door de (volwassen)reclassering. Daarnaast dient aan verdachte een werkstraf voor de duur van 100 uren te worden opgelegd, subsidiair 50 dagen jeugddetentie. Het geschorste bevel voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt dat een werkstraf een passende bestraffing vormt voor de feiten 2 en 3. De in detentie ondergane tijd dient daarop in mindering te worden gebracht. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie, zoals door de officier van justitie is gevorderd past niet bij de bewezen te verklaren feiten.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte wordt veroordeeld voor het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid hennep en een boksbeugel.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft de rechtbank mede gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank mede gelet op de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 december 2015, waaruit blijkt dat hij reeds meermalen door de strafrechter is veroordeeld, laatstelijk op 29 juni 2015 door de politierechter te Maastricht. De rechtbank zal daarmee, op grond van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht rekening houden bij het opleggen van de straf.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, mede gelet op het advies van de reclassering, de vordering van de officier van justitie en hetgeen de raadsvrouw heeft bepleit, het adolescentenstrafrecht op verdachte dient te worden toegepast.
De rechtbank is alles overwegende van oordeel dat aan verdachte een taakstaf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, dient te worden opgelegd. Op deze werkstraf dient de door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd in mindering te worden gebracht. Gelet op de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, resteren er geen nog te verrichten uren werkstraf meer.
De rechtbank zal voorts de geschorste voorlopige hechtenis opheffen met ingang van heden.

8.De benadeelde partij

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [X] vordert een schadevergoeding van € 3.773,83 terzake van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij heeft aangegeven dat hij bezig was om alles met de verzekering te regelen. Hoewel nog getracht is om daarover duidelijkheid te krijgen van de benadeelde partij, is dat niet gelukt. Het is dan ook niet duidelijk of er enige vergoeding heeft plaatsgevonden.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft aangevoerd dat de benadeelde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, nu vrijspraak is bepleit .
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat nu verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder 1, de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, nu de grondslag daartoe ontbreekt.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 27, 63, 77c, 77h, 77m, 77n, 77gg, 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf, naar rato van twee uur per dag;
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis met ingang van heden;
Benadeelde partij(en) en schadevergoedingsmaatregel(en)
  • verklaart de benadeelde partij, [X] , wonende te Venlo, niet-ontvankelijk in zijn vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.J. Frénay, voorzitter, mr. J.J.M. Wassenberg en mr. E.J.M. Boogaard-Derix, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Verhey, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 februari 2016.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
parketnummer: 03/659278-15
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 2 februari 2016 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedag verdachte] 1994,
wonende te [woonplaats verdachte] , [adres verdachte] ,
Tegenwoordig:
mr. , kinderrechter,
mr. , officier van justitie,
mr. E. Tolkamp-Gaazenbeek, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. M.F.M. Geeratz, advocaat te Venlo.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg, recherche Noord- en Midden-Limburg opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2015088237 d.d. 2 september 2015 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Pagina 55-59
3.Pagina 67-68
4.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 19 januari 2016
5.Pagina 55-59
6.Pagina 63
7.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 19 januari 2016