ECLI:NL:RBLIM:2016:8502

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
30 september 2016
Zaaknummer
C/03/225484/HARK/16-194 14092016
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in familiezaken

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 14 september 2016 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. J.J.M. Wassenberg, rechter in een familiezakenprocedure. Verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. B. Keybeck, had de wraking aangevraagd omdat dezelfde rechter zowel een kort geding als een bodemprocedure tussen dezelfde partijen gelijktijdig wilde behandelen. Verzoeker vreesde dat deze gelijktijdige behandeling de onpartijdigheid van de rechter in gevaar zou brengen.

De wrakingskamer heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat het gelijktijdig behandelen van beide zaken een procesbeslissing is die op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. De rechter heeft aangegeven dat de gelijktijdige behandeling in het belang van de minderjarige was en dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maken. De wrakingskamer heeft benadrukt dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Na beoordeling van de aangevoerde gronden heeft de wrakingskamer geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid van de rechter. Het verzoek tot wraking is dan ook ongegrond verklaard en afgewezen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer bestaande uit de voorzitter en twee leden, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 225484 HA RK 16-194
Datum uitspraak: 14 september 2016
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats verzoeker] , [adres verzoeker] 6,
advocaat: mr. B. Keybeck,
tot wraking van mr. J.J.M. Wassenberg, rechter in deze rechtbank (hierna: de rechter).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Ter zitting van 1 september 2016 heeft de behandeling plaatsgehad van een door verzoeker geëntameerd kort geding waarbij verzoeker mevrouw [X] in rechte heeft betrokken. Gelijktijdig heeft de behandeling plaatsgehad van een door mevrouw [X] voornoemd nadien aanhangig gemaakte verzoekschriftprocedure, in verband met een geschil omtrent de gezamenlijke gezagsuitoefening als bedoeld in artikel 1:253a lid 1 BW. In de verzoekschriftprocedure wordt verzoeker als verwerende partij aangemerkt.
1.2.
Tijdens de zitting is namens verzoeker de wraking van de rechter verzocht. Er is een proces-verbaal opgemaakt.
1.3.
De rechter heeft de wrakingskamer bericht dat hij niet in het verzoek tot wraking berust. De rechter heeft een schriftelijke reactie gegeven en heeft voorts aangegeven ter zitting te zullen verschijnen.
1.4.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaats gehad op 14 september 2016 waarbij verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. B. Keybeck, en de rechter zijn verschenen. Mr. Keybeck heeft ter zitting pleitaantekeningen overgelegd.
1.5.
De wrakingskamer heeft op 14 september 2016 mondeling uitspraak gedaan.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft de volgende gronden aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd.
Het feit dat dezelfde rechter twee procedures met een verschillend karakter, te weten een kort gedingprocedure en een bodemprocedure tussen dezelfde partijen op één zitting gelijktijdig wil behandelen en daarover zal oordelen geeft verzoeker te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is. Daarbij komt dat in eerste instantie naar aanleiding van een bezwaar tegen gevoegde behandeling door de griffie is aangegeven dat er een gescheiden behandeling zou plaatsvinden. Hierop is later teruggekomen, waarbij tevens is aangegeven dat de rechter ter zitting een beslissing op het gemaakte bezwaar zou geven.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft de rechter met betrekking tot de aangevoerde wrakingsgronden – kort weergegeven – als volgt gereageerd.
3.2.
Het gecombineerd behandelen van zaken is binnen het familie- en jeugdrecht in beginsel landelijk beleid. Het is mogelijk dat daar incidenteel (lokaal) van wordt afgeweken. In de onderhavige kwestie was er geen aanleiding om van het landelijk beleid af te wijken.
3.3.
De rechter ziet door verzoeker geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan zijn onpartijdigheid aangetast zou kunnen worden. De rechter geeft aan dat de communicatie rondom de gelijktijdige behandeling ongelukkig is geweest. Omdat het al dan niet gelijktijdig behandelen onderwerp van debat tussen partijen was, heeft de rechter de griffier opdracht gegeven partijen te berichten dat er ter zitting een beslissing zou worden genomen omtrent het al dan niet gelijktijdig behandelen.
De rechter heeft de gelijktijdige behandeling in het belang van de minderjarige geacht, nu die immers is gediend met een snelle en efficiënte afdoening.

4.De beoordeling

4.1.
De wrakingskamer beoordeelt louter of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.2.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
4.3.
Ten aanzien van het subjectieve criterium oordeelt de wrakingskamer dat er in het onderhavige verzoek tot wraking door verzoeker geen feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er sprake is van subjectieve partijdigheid. De wrakingskamer zal dan ook enkel beoordelen of er sprake geweest kan zijn van objectieve partijdigheid.
4.4.
Ten aanzien van het objectieve criterium wordt het navolgende overwogen.
4.5.
De door verzoeker aangevoerde grond met betrekking tot het gelijktijdig behandelen van zowel het kort geding als de bodemprocedure is een procesbeslissing. Een dergelijke beslissing vormt in beginsel geen grond voor wraking, ook niet als die beslissing de verzoeker onwelgevallig is. Dat kan anders zijn indien een aangevochten procesbeslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring te geven is dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven en een dergelijke beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.6.
Met inachtneming van de ter zitting door de rechter gegeven motivering van die procesbeslissing, is de wrakingskamer van oordeel dat er geen sprake is van feiten of omstandigheden die een aanwijzing opleveren voor het aannemen van vooringenomenheid van de rechter, laat staan een zwaarwegende aanwijzing. Uit het gelijktijdig behandelen van zowel het kort geding als de bodemprocedure – waarbij het telkens gaat om hetzelfde feitencomplex – kan niet de schijn van partijdigheid worden afgeleid. De rechter heeft enkel een snelle en efficiënte afhandeling van de zaken voorgestaan. Daarbij komt dat verzoeker nadrukkelijk heeft aangegeven dat er zijnerzijds inhoudelijk geen bezwaar bestaat tegen behandeling van de zaken door dezelfde rechter.
4.7.
Voor het overige heeft verzoeker geen feiten of omstandigheden gesteld die zouden moeten leiden tot de conclusie dat er gronden zijn voor het aannemen van objectiveerbare partijdigheid of een objectiveerbare schijn van partijdigheid bij de rechter. Op grond van het bovenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond is en daarom moet worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst het verzoek tot wraking van mr. J.J.M. Wassenberg af.
Deze beslissing is gegeven door mr. V.P. van Deventer (voorzitter), mr. W. Raab en
mr. R.M.M. Kleijkers, leden, in tegenwoordigheid van P.J.C. Hendriks, griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.