6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte woonde bijna zijn hele leven bij zijn moeder. Moeder was opgenomen in het ziekenhuis en zou niet meer thuis komen wonen. Daarop besloot de familie om het huis, een vakwerkwoning, te koop te zetten. Verdachte zou dus elders woonruimte moeten krijgen. Daar was hij boos over. Verdachte heeft een week later, omstreeks 26 december 2015 midden in de nacht brand gesticht in de woning van zijn moeder. Hij heeft een stapel kleding met een brandversnellend middel overgoten en aangestoken. Daarna heeft verdachte de woning verlaten en heeft hij op straat naar de brandende woning staan kijken, zonder de brandweer of de buren te waarschuwen.
De ravage en de schade die de brand heeft veroorzaakt, waren enorm. De woning waarin de brand is ontstaan, eigendom van de moeder van verdachte, heeft aanzienlijke schade opgelopen. Het dak is grotendeels verwoest en op de begane grond was er rook-,
roet- en blusschade. Daarnaast was de trap grotendeels weggebrand. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring komt naar voren hoe groot de impact het handelen van verdachte op de familie is. De zus van verdachte verwoordde het als volgt: “letterlijk staat daar in Trintelen de puinhoop van mijn moeders leven, … de resten van datgene waarvoor mijn vader zo hard voor heeft geploeterd”. De moeder van verdachte is opgenomen in een verpleeghuis zonder haar persoonlijke spullen, een gebroken vrouw. Ook de zus en broer van verdachte worstelen met de situatie. De zus van verdachte benadrukte ter terechtzitting dat niet alleen verdriet bestaat over de brandstichting, maar ook verdriet om verdachte en gevoelens van onmacht dat het niet gelukt is goede hulp voor hem te krijgen.
De bewoner van het aangrenzende pand werd door de brand overvallen. Hij heeft zijn vrouw en kinderen, die op de bovenverdieping lagen te slapen, in veiligheid gebracht. Dat de buurman zichzelf en zijn gezin in veiligheid heeft kunnen brengen is niet te danken aan verdachte, maar aan het simpele feit dat de buurman op dit late tijdstip nog wakker was. Ook deze woning heeft als gevolg van de brandstichting schade opgelopen. Er is schade aan het dak en als gevolg van het bluswater zijn de kelder, de woonkamer, de eerste verdieping en de zolder beschadigd. De officier van justitie heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat de woning tot op heden niet bewoonbaar is en dat de bewoners nog steeds elders verblijven. De buurman is bang voor verdachte. Het is daarom dat hij geen vordering als benadeelde partij heeft ingediend.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen – ook psychisch – die bij de slachtoffers zijn veroorzaakt dermate groot dat zonder meer een (grotendeels) onvoorwaardelijke straf moet volgen. Over de vraag hoe hoog die straf moet zijn, overweegt de rechtbank als volgt.
De maximale straf die staat op opzettelijke brandstichting, zoals strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht, is afhankelijk van de ernst van de veroorzaakte gevolgen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, te weten brandstichting waarbij “alleen” goederen in gevaar zijn geweest, brandstichting waarbij mensenlevens gevaar hebben gelopen en brandstichting waardoor ook daadwerkelijk mensen zijn overleden. De maximumstraffen lopen daarbij op van respectievelijk 12 jaren, 15 jaren tot 30 jaren of levenslang.
Bij brandstichting waar het hier om gaat, hebben mensenlevens gevaar gelopen. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat er niet alleen sprake was van gevaar voor de woningen, maar ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. Dit betekent dat hiervoor een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren als strafmaximum geldt. Wat het opzettelijk brand stichten zo ernstig maakt, is dat de gevolgen van tevoren volstrekt niet te overzien zijn. Door een brandbare vloeistof in aanraking te brengen met vuur, zoals verdachte hier heeft gedaan, is het volstrekt onvoorspelbaar op welke manier en met welke snelheid de brand zich zal ontwikkelen. De brand is dan bovendien niet meer te controleren. Door een zo’n brandstichting kunnen op ieder moment mensen in een levensbedreigende situatie terechtkomen, zeker als ze midden in de nacht nietsvermoedend in bed liggen te slapen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank ook gelet op de inhoud van zijn strafblad. Daaruit blijkt dat hij weliswaar al vaker met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor brandstichting. Omdat verdachte niet heeft willen meewerken aan het opstellen van een psychologische rapportage heeft de rechtbank geen rekening kunnen houden met een eventuele ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte – hoewel daar wel aanwijzingen voor zijn – die invloed gehad zou kunnen hebben op de toerekenbaarheid van het bewezenverklaarde. Wel ziet de rechtbank in dat het niet goed ging met de verdachte. De ouderlijke woning waar hij bijna zijn hele leven verbleef stond te koop. Zijn moeder kon niet meer voor hem zorgen. Verdachte zou een nieuwe stap in zijn leven moeten zetten, wat bedreigend voor hem was. Dit zorgde voor boosheid en frustratie. Vanwege de verstandelijke beperking en door zijn verslavingsproblematiek ontbeerde verdachte de vaardigheden om zelf stappen te zetten. Hulp van familie en van derden wantrouwde hij.
De verdachte heeft wel zijn medewerking verleend aan het opstellen van een reclasseringsadvies. Uit dit advies komt ook naar voren dat de brandstichting lijkt te zijn voortgekomen uit emoties en onder invloed van alcohol en drugs.
Bij de reclassering heeft verdachte aangegeven een behandeling voor het leren reguleren van emoties en impulsen alsook voor zijn verslavingsproblematiek niet nodig te hebben. De kans op recidive voor wat betreft brandstichting lijkt klein, maar de kans dat verdachte een delict pleegt vanwege impulscontroleproblematiek en de verslavingsproblematiek lijkt hoog zolang verdachte zich niet behandel- en begeleidbaar opstelt, aldus de reclassering. De reclassering onthoudt zich in dezen van advies, mede gelet op de zorgmijdende houding van verdachte.
Gelet op de inhoud van de psychologische rapporten, het reclasseringsrapport en het strafdossier, heeft de rechtbank een indruk gekregen van de persoon van de verdachte. Er is bij verdachte sprake van meervoudige problematiek, welke enerzijds een rol heeft gespeeld bij de brandstichting en anderzijds van belang is voor het vervolg van de afdoening van de onderhavige strafzaak.
Hoewel de reclassering zich onthoudt van een advies en in dat kader verwijst naar de zorgmijdende houding van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat reclasseringstoezicht in onderhavige strafzaak nodig is, gezien de persoonlijkheid van verdachte. Wanneer verdachte na zijn detentie in vrijheid wordt gesteld, is voor het voorkomen van nieuwe strafbare feiten, belangrijk dat verdachte op een plaats terechtkomt waar hij de hulp, behandeling en begeleiding krijgt die hij nodig heeft. De rechtbank acht het dan ook van groot belang dat verdachte tijdens detentie kan worden voorbereid op het wonen met begeleiding. Om dit laatste te realiseren is inzet van de reclassering noodzakelijk.
De rechtbank acht het met de officier van justitie wenselijk dat verdachte in detentie zal worden geplaatst in een PPC, nu in deze setting de (motivering voor) behandeling en begeleiding van verdachte zou kunnen aanvangen. De rechtbank heeft evenwel geen wettelijke bevoegdheden om dit af te dwingen.
Alles afwegende zal de rechtbank de eis van de officier van justitie volgen en verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan deze proeftijd zullen de bijzondere voorwaarden van meldplicht en reclasseringstoezicht worden gekoppeld, ook als dit inhoudt dat verdachte zijn medewerking aan een begeleid wonen-traject moet verlenen.