ECLI:NL:RBLIM:2016:8360

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 september 2016
Publicatiedatum
28 september 2016
Zaaknummer
03/700711-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting met levensgevaar en schade aan woningen

Op 28 september 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die op 26 december 2015 opzettelijk brand heeft gesticht in de woning van zijn moeder te Eys. De verdachte, die kampt met ernstige psychische problemen, stak een grote stapel kleren in brand, waarbij hij een brandbare stof gebruikte. De brand leidde tot levensgevaar voor de bewoners van de aangrenzende woning en veroorzaakte aanzienlijke schade aan zowel de woning van de moeder van de verdachte als die van de buren. De rechtbank hield rekening met het grote gevaar dat de verdachte zijn buren heeft aangedaan en de enorme schade die is ontstaan. Ondanks de ernst van de feiten, werd de straf lager opgelegd dan gebruikelijk in vergelijkbare zaken, omdat de verdachte psychische problemen heeft en niet in staat was om hulp te accepteren. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met de verplichting tot reclasseringstoezicht en begeleiding. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling en begeleiding voor de verdachte, gezien zijn problematiek en de impact van zijn daden op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700711-15
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 september 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
thans gedetineerd in PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.M.I. Spauwen, advocaat kantoorhoudende te Sittard.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 september 2016. De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte brand in een woning heeft gesticht, waardoor gevaar voor goederen en personen is ontstaan.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie heeft in dit verband verwezen naar de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de bekennende verklaring van verdachte bij de politie.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van oordeel dat het tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Op zaterdag 26 december 2015, omstreeks 00:05 uur, werd een politiepatrouille naar de [adres 1] te Eys gestuurd in verband met een brand in een woning. De bewoner van het pand zou tegen zijn zus hebben gezegd dat hij zijn woning in brand ging steken. [2]
Ter plaatse en de aanhouding van verdachte
Omstreeks 00:10 uur kwamen de verbalisanten ter plaatse. Zij zagen dat een woning in brand stond en dat er hevige rookontwikkeling was ontstaan. Voorts zagen de verbalisanten een man op de openbare weg staan. De man keek stoïcijns in de richting van het brandende huis. Toen de verbalisanten in de richting van de man liepen, riep de man de richting van de verbalisanten: ‘
Ik heb de boel in brand gestoken, anders krijg ik toch geen hulp’. De verbalisanten hebben de man, zijnde verdachte, vervolgens aangehouden ter zake brandstichting. [3]
Getuigenverklaringen en aangiftes
Getuige [getuige 1] , zijnde de zus van verdachte, heeft verklaard dat verdachte haar voor 24.00 uur belde en zei (in het dialect):
‘Iech steek de hut in brand’, waarna verdachte de verbinding verbrak. De getuige heeft vervolgens het alarmnummer gebeld. Gelijk daarna belde een buurvrouw van de [straatnaam] die zei dat [verdachte] de woning in brand had gestoken. [4]
Getuige [getuige 2] , brandwacht bij de brandweer Zuid-Limburg, heeft verklaard dat de brandweer op 26 december 2015 omstreeks 00:15 bij de brand op de [adres 1] te Eys ter plaatse kwam. De getuige zag bij aankomst roet en een oranje gloed, zijnde een indicatie voor een vergevorderd stadium van de brand. De brandweer heeft vervolgens het overslaan van de brand naar de woning met huisnummer 6 kunnen voorkomen. De getuige heeft een benzine c.q. oliekan onderaan in het trappenportaal zien liggen. Het trappenportaal bevond zich direct achter de voordeur en was volledig weggebrand. [5]
[slachtoffer 1] , de moeder van verdachte, heeft op 7 januari 2016 aangifte gedaan van brandstichting in haar woning aan de [adres 1] te Eys. De woning is haar eigendom. [6]
[slachtoffer 2] , de bewoner van de woning aan de [adres 2] te Eys, hoorde omstreeks middernacht, van 25 op 26 december 2015, geluiden uit de naastgelegen woning komen. Dit waren ongewone, bonkende geluiden. De getuige heeft vervolgens zijn vrouw en kinderen, die reeds lagen te slapen op de bovenverdieping, gewaarschuwd. De getuige rook op dat moment al een brandlucht. Het gezin heeft de woning veilig kunnen verlaten. Bij buitenkomst zag de getuige het naastgelegen pand in brand staan. [7]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft op 28 december 2015 een verklaring bij de politie afgelegd. Verdachte heeft verklaard dat hij een stapel kleren onderaan de trap heeft neergelegd. Die stapel schat hij een halve meter hoog en een vierkante meter breed. Verdachte heeft die kleren vervolgens met een lucifer in brand gestoken. Het brandde vrij snel. Verdachte weet niet meer hoe hij de kleren heeft aangestoken, misschien heeft hij benzine of een andere brandversneller over de kleding heen gegoten. Verdachte denkt zich wel te herinneren een jerrycan uit de schuur te hebben gehaald. Verdachte heeft vervolgens de woning verlaten. [8]
Onderzoek naar oorzaak van de brand
Na de brandstichting werd een onderzoek ingesteld in de woning aan de [adres 1] te Eys. De woning betreft een half vrijstaande woning. De woning grenst aan de linkerzijde aan een schuur, behorende bij de woning en aan de rechterzijde aan de woning aan de [adres 2] . Dit onderzoek wees uit dat de brand zeer waarschijnlijk in de gang, onder aan de trap, direct achter de voordeur, is ontstaan. Op deze plaats bevond zich in ieder geval een brandhaard. Via het trappengat heeft het vuur zich vervolgens verplaatst naar de eerste verdieping. De hitte verzamelde zich vervolgens onder het dak, waardoor de eerste verdieping en de dakconstructie volledig zijn uitgebrand. De brand is zeer waarschijnlijk ontstaan door het opzettelijk inbrengen of achterlaten van vuur. Dit wordt bevestigd door de hoeveelheid textiel en de jerrycan, zonder dop en gedeeltelijk gevuld met een brandbare vloeistof, die onderaan de trap werden aangetroffen. Waarschijnlijk werd er vloeistof uitgegoten over de textiel en is deze textiel vervolgens aangestoken.
Gelet op de bouwwijze en de panden op de belendende percelen is bij deze brand gevaar geweest voor een ongecontroleerde uitbreiding. Bij deze brand was sprake van levensgevaar voor personen en gemeen gevaar voor goederen. [9]
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte kleding heeft overgoten met een brandversnellend middel en vervolgens deze kleding in brand heeft gestoken. Ten aanzien van het opzet van verdachte neemt de rechtbank in overweging dat verdachte voorafgaand aan de brand tegen zijn zus heeft gezegd dat hij ‘de hut in de fik zou steken’. Verdachte heeft een jerrycan uit de garage gepakt, een stapel kleding met de inhoud van de jerrycan overgoten en in brand gestoken. Daarna heeft verdachte de woning verlaten. Hieruit kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat verdachte de brand opzettelijk heeft gesticht.
De rechtbank komt dan ook tot onderstaande bewezenverklaring.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
omstreeks 26 december 2015 te Eys opzettelijk brand heeft gesticht in de woning [adres 1] , eigendom van [slachtoffer 1] , door in deze woning kleding te overgieten met een brandversnellend middel en vervolgens open vuur in aanraking te brengen met deze kleding en/of met dit brandversnellend middel, ten gevolge waarvan voornoemde woning
is verbrand en daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en de naastgelegen woning [adres 2] , levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 2]
en andere zich in de woning [adres 2] bevindende personen te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te
duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De forensisch psycholoog D. Breuker heeft op 15 maart 2016 en 4 juli 2016 een tweetal rapporten uitgebracht.
In zijn rapport d.d. 15 maart 2016 heeft de forensisch psycholoog beschreven dat verdachte heeft geweigerd zijn medewerking aan het onderzoek te verlenen. De psycholoog heeft beschreven dat op basis van het dossier en de aard en ernst van het ten laste gelegde feit wel ernstige zorgen bestaan over verdachte. Er zijn aanwijzingen voor een langdurige verslavingsproblematiek en mogelijke cognitieve stoornissen als gevolg van een hersenbloeding en/of langdurig middelengebruik. Een klinisch traject lijkt aangewezen. De psycholoog vermoedt dat een ambulant traject niet haalbaar is, nu verdachte geen hulp accepteert wanneer deze wordt aangeboden. De psycholoog heeft voorts de mogelijkheid geopperd ter zitting te pogen een klinische opname aan verdachte voor te leggen, zodat zijn cognitief functioneren kan worden onderzocht en hij eventueel vanuit een klinische setting kan worden doorgeplaatst naar een beschermde woonvorm.
Nadat verdachte op de terechtzitting van 8 april 2016 aangaf toch zijn medewerking aan het psychologisch onderzoek te willen verlenen, heeft de forensisch psycholoog op 4 juli 2016 wederom een rapportage uitgebracht. Verdachte is echter opnieuw voortijdig gestopt met het verlenen van zijn medewerking aan het onderzoek, waardoor de biografische anamnese en het psychologisch testgedeelte niet volledig konden worden afgenomen. Daardoor kunnen geen harde diagnostische conclusies worden gesteld. Er bestaat volgens de psycholoog wel een vermoeden van ernstige meervoudige problematiek, te weten een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis met mogelijk ook borderline trekken, een verslaving aan verschillende middelen (alcohol, heroïne, cocaïne, speed) en een verstandelijke beperking, een cognitieve stoornis en een co-morbide geagiteerde depressie. Door de negatieve houding, opstandigheid, prikkelbaarheid en demotivatie ten tijde van het onderzoek kan de verkregen informatie van verdachte onvoldoende worden gewogen om vervolgens een verband te leggen tussen specifieke stoornissen en delict gedrag. Verdachte heeft bij de psycholoog aangegeven dat hij op het moment van het plegen van het delict onder invloed was van alcohol en cocaïne en dat er sprake was van een hoge mate van frustratie en boosheid over zijn situatie. Deze factoren zijn volgens de psycholoog van invloed geweest op het plegen van het ten laste gelegde feit. Verdere conclusies kunnen echter niet worden getrokken, met als gevolg dat geen uitspraak kan worden gedaan met betrekking tot de recidive en zorgprognose.
De rechtbank komt op basis van de in die rapporten vervatte bevindingen tot de conclusie dat bij de verdachte geen sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan deze proeftijd dienen de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en meldplicht te worden gekoppeld, waarbij verdachte zijn medewerking dient te verlenen aan een begeleid wonen-traject. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht in het vonnis als aanwijzing op te nemen dat verdachte zal worden geplaatst in een penitentiair psychiatrisch centrum (hierna te noemen: PPC), zijnde een afdeling in een gevangenis waar continue psychiatrische zorg beschikbaar is, zodat de behandeling van verdachte in detentie kan aanvangen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de strafoplegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft in dit kader naar voren gebracht dat bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de zwakbegaafdheid, de overige problemen van de verdachte zoals die uit het psychologisch rapport naar voren komen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte woonde bijna zijn hele leven bij zijn moeder. Moeder was opgenomen in het ziekenhuis en zou niet meer thuis komen wonen. Daarop besloot de familie om het huis, een vakwerkwoning, te koop te zetten. Verdachte zou dus elders woonruimte moeten krijgen. Daar was hij boos over. Verdachte heeft een week later, omstreeks 26 december 2015 midden in de nacht brand gesticht in de woning van zijn moeder. Hij heeft een stapel kleding met een brandversnellend middel overgoten en aangestoken. Daarna heeft verdachte de woning verlaten en heeft hij op straat naar de brandende woning staan kijken, zonder de brandweer of de buren te waarschuwen.
De ravage en de schade die de brand heeft veroorzaakt, waren enorm. De woning waarin de brand is ontstaan, eigendom van de moeder van verdachte, heeft aanzienlijke schade opgelopen. Het dak is grotendeels verwoest en op de begane grond was er rook-,
roet- en blusschade. Daarnaast was de trap grotendeels weggebrand. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring komt naar voren hoe groot de impact het handelen van verdachte op de familie is. De zus van verdachte verwoordde het als volgt: “letterlijk staat daar in Trintelen de puinhoop van mijn moeders leven, … de resten van datgene waarvoor mijn vader zo hard voor heeft geploeterd”. De moeder van verdachte is opgenomen in een verpleeghuis zonder haar persoonlijke spullen, een gebroken vrouw. Ook de zus en broer van verdachte worstelen met de situatie. De zus van verdachte benadrukte ter terechtzitting dat niet alleen verdriet bestaat over de brandstichting, maar ook verdriet om verdachte en gevoelens van onmacht dat het niet gelukt is goede hulp voor hem te krijgen.
De bewoner van het aangrenzende pand werd door de brand overvallen. Hij heeft zijn vrouw en kinderen, die op de bovenverdieping lagen te slapen, in veiligheid gebracht. Dat de buurman zichzelf en zijn gezin in veiligheid heeft kunnen brengen is niet te danken aan verdachte, maar aan het simpele feit dat de buurman op dit late tijdstip nog wakker was. Ook deze woning heeft als gevolg van de brandstichting schade opgelopen. Er is schade aan het dak en als gevolg van het bluswater zijn de kelder, de woonkamer, de eerste verdieping en de zolder beschadigd. De officier van justitie heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat de woning tot op heden niet bewoonbaar is en dat de bewoners nog steeds elders verblijven. De buurman is bang voor verdachte. Het is daarom dat hij geen vordering als benadeelde partij heeft ingediend.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen – ook psychisch – die bij de slachtoffers zijn veroorzaakt dermate groot dat zonder meer een (grotendeels) onvoorwaardelijke straf moet volgen. Over de vraag hoe hoog die straf moet zijn, overweegt de rechtbank als volgt.
De maximale straf die staat op opzettelijke brandstichting, zoals strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht, is afhankelijk van de ernst van de veroorzaakte gevolgen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën, te weten brandstichting waarbij “alleen” goederen in gevaar zijn geweest, brandstichting waarbij mensenlevens gevaar hebben gelopen en brandstichting waardoor ook daadwerkelijk mensen zijn overleden. De maximumstraffen lopen daarbij op van respectievelijk 12 jaren, 15 jaren tot 30 jaren of levenslang.
Bij brandstichting waar het hier om gaat, hebben mensenlevens gevaar gelopen. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat er niet alleen sprake was van gevaar voor de woningen, maar ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. Dit betekent dat hiervoor een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren als strafmaximum geldt. Wat het opzettelijk brand stichten zo ernstig maakt, is dat de gevolgen van tevoren volstrekt niet te overzien zijn. Door een brandbare vloeistof in aanraking te brengen met vuur, zoals verdachte hier heeft gedaan, is het volstrekt onvoorspelbaar op welke manier en met welke snelheid de brand zich zal ontwikkelen. De brand is dan bovendien niet meer te controleren. Door een zo’n brandstichting kunnen op ieder moment mensen in een levensbedreigende situatie terechtkomen, zeker als ze midden in de nacht nietsvermoedend in bed liggen te slapen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank ook gelet op de inhoud van zijn strafblad. Daaruit blijkt dat hij weliswaar al vaker met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet voor brandstichting. Omdat verdachte niet heeft willen meewerken aan het opstellen van een psychologische rapportage heeft de rechtbank geen rekening kunnen houden met een eventuele ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van verdachte – hoewel daar wel aanwijzingen voor zijn – die invloed gehad zou kunnen hebben op de toerekenbaarheid van het bewezenverklaarde. Wel ziet de rechtbank in dat het niet goed ging met de verdachte. De ouderlijke woning waar hij bijna zijn hele leven verbleef stond te koop. Zijn moeder kon niet meer voor hem zorgen. Verdachte zou een nieuwe stap in zijn leven moeten zetten, wat bedreigend voor hem was. Dit zorgde voor boosheid en frustratie. Vanwege de verstandelijke beperking en door zijn verslavingsproblematiek ontbeerde verdachte de vaardigheden om zelf stappen te zetten. Hulp van familie en van derden wantrouwde hij.
De verdachte heeft wel zijn medewerking verleend aan het opstellen van een reclasseringsadvies. Uit dit advies komt ook naar voren dat de brandstichting lijkt te zijn voortgekomen uit emoties en onder invloed van alcohol en drugs.
Bij de reclassering heeft verdachte aangegeven een behandeling voor het leren reguleren van emoties en impulsen alsook voor zijn verslavingsproblematiek niet nodig te hebben. De kans op recidive voor wat betreft brandstichting lijkt klein, maar de kans dat verdachte een delict pleegt vanwege impulscontroleproblematiek en de verslavingsproblematiek lijkt hoog zolang verdachte zich niet behandel- en begeleidbaar opstelt, aldus de reclassering. De reclassering onthoudt zich in dezen van advies, mede gelet op de zorgmijdende houding van verdachte.
Gelet op de inhoud van de psychologische rapporten, het reclasseringsrapport en het strafdossier, heeft de rechtbank een indruk gekregen van de persoon van de verdachte. Er is bij verdachte sprake van meervoudige problematiek, welke enerzijds een rol heeft gespeeld bij de brandstichting en anderzijds van belang is voor het vervolg van de afdoening van de onderhavige strafzaak.
Hoewel de reclassering zich onthoudt van een advies en in dat kader verwijst naar de zorgmijdende houding van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat reclasseringstoezicht in onderhavige strafzaak nodig is, gezien de persoonlijkheid van verdachte. Wanneer verdachte na zijn detentie in vrijheid wordt gesteld, is voor het voorkomen van nieuwe strafbare feiten, belangrijk dat verdachte op een plaats terechtkomt waar hij de hulp, behandeling en begeleiding krijgt die hij nodig heeft. De rechtbank acht het dan ook van groot belang dat verdachte tijdens detentie kan worden voorbereid op het wonen met begeleiding. Om dit laatste te realiseren is inzet van de reclassering noodzakelijk.
De rechtbank acht het met de officier van justitie wenselijk dat verdachte in detentie zal worden geplaatst in een PPC, nu in deze setting de (motivering voor) behandeling en begeleiding van verdachte zou kunnen aanvangen. De rechtbank heeft evenwel geen wettelijke bevoegdheden om dit af te dwingen.
Alles afwegende zal de rechtbank de eis van de officier van justitie volgen en verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan deze proeftijd zullen de bijzondere voorwaarden van meldplicht en reclasseringstoezicht worden gekoppeld, ook als dit inhoudt dat verdachte zijn medewerking aan een begeleid wonen-traject moet verlenen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende
bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
de veroordeelde dient zich gedurende de proeftijd te melden bij SVG reclassering Limburg Mondriaan op telefoonnummer 088-5068888 op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
de veroordeelde moet zijn medewerking aan een begeleid wonen-traject verlenen zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Schutte, voorzitter, mr. C.M.W. Nobis en
mr. R. Verkijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J.M. Voncken, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 september 2016.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 december 2015 te Eys, in elk geval in de gemeente
Gulpen-Wittem, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan de woning [adres 1]
, eigendom van [slachtoffer 1] , door in deze woning kleding te overgieten met
benzine, althans met een brandversnellend middel, en (vervolgens) open vuur in
aanraking te brengen met deze kleding en/of met deze benzine, althans met dit
brandversnellend middel, ten gevolge waarvan voornoemde woning geheel of
gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen
gevaar voor voornoemde woning en/of de (naastgelegen) woning [adres 2]
en/of andere belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen
en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 2]
en/of andere zich in de woning [adres 2] bevindende personen en/of zich in
andere belendende woningen bevindende personen, in elk geval levensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te
duchten was.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Zuid-West, recherche Maastricht, proces-verbaalnummer 2015238540, gesloten d.d. 27 januari 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 102.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 december 2016, p. 42.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 december 2016, p. 42.
4.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 30 december 2016, p. 93 tot en met 95.
5.5 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 28 december 2015, pagina’s 88 tot en met 92.
6.6 Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 7 januari 2016, pagina’s 76 tot en met 78.
7.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] d.d. 27 december 2015, p. 79 tot en met 81.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 december 2015, pagina’s 27 tot en met 34.
9.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 28 december 2015, pagina’s 58 tot en met 60.