ECLI:NL:RBLIM:2016:8317

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 september 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
04/804332-11
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in drugshandelzaak met bewijsuitsluiting door onrechtmatige telefoontaps

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 23 september 2016, stond de verdachte terecht op verdenking van internationale drugshandel. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar de uitvoer van 16 kilogram amfetamine, waarbij de verdachte betrokken zou zijn. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de feiten 1, 2 en 3, omdat het wettig bewijs ontbrak. Dit was voornamelijk te wijten aan de onrechtmatigheid van de telefoontaps die waren uitgevoerd. De verdediging voerde aan dat de telefoontaps niet voldeden aan de wettelijke vereisten, waardoor het bewijs dat hieruit was verkregen, uitgesloten moest worden. De rechtbank oordeelde dat de rechter-commissaris in redelijkheid had kunnen besluiten tot het verlenen van de machtigingen voor de telefoontaps, maar dat de taps in de periode van 3 april 2012 niet rechtmatig waren, omdat er geen relevante informatie uit was voortgekomen. Hierdoor kon de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen voor de feiten 1, 2 en 3.

Ten aanzien van feit 4, de uitvoer van 16 kilogram amfetamine, oordeelde de rechtbank dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor medeplegen van drugshandel. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 318 dagen, gelijk aan de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht, mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine, wat een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 04/804332-11
Tegenspraak (gemachtigde raadsvrouw)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 september 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. D.P.J. Cain, waarnemende voor haar kantoorgenoot mr. J.C. Oudijk, advocaat, kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 21 oktober 2015 en 9 september 2016. Op 21 oktober 2015 is verdachte ter terechtzitting verschenen, waarna de rechtbank op 4 november 2015 het onderzoek ter terechtzitting heeft heropend. Op 9 september 2016 is verdachte niet ter terechtzitting verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:op 22 mei 2012 al dan niet samen met een ander in het bezit was van 710 gram hennep;
Feit 2:op 22 mei 2012 al dan niet samen met een ander 9700 gram hennep naar het buitenland heeft gebracht;
Feit 3:in de periode van 1 april 2012 tot en met 21 mei 2012 al dan niet samen met een ander hoeveelheden hennep naar het buitenland heeft gebracht;
Feit 4:op 9 mei 2011 al dan niet samen met een ander 16 kilogram amfetamine naar het buitenland heeft gebracht.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte bij gebrek aan bewijs dient te worden vrijgesproken van het onder feit 3 tenlastegelegde. De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de feiten onder 1, 2 en 4 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Ten aanzien van de rechtmatigheid van de telefoontaps heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat de uitvoer van 15,7 kilogram amfetamine een behoorlijke verdenking betreft en er een toetsing door de rechter-commissaris aan vooraf is gegaan.
Ten aanzien van de hoeveelheid amfetamine heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat uit de Duitse stukken op pagina 105 van het procesdossier blijkt waarom de hoeveelheid amfetamine is verminderd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. De verdediging heeft in dit verband naar voren gebracht dat het onderzoek naar verdachte is gestart na een transport in mei 2011 waarbij medeverdachte [medeverdachte 1] in Duitsland is aangehouden. Als gevolg hiervan is men begonnen met de telefoontaps. Een van de vereisten is dat het onderzoek een telefoontap dringend moet vorderen. In onderhavige strafzaak gaat het om één incident in mei 2011 en begint men een half jaar later met tappen. De verdediging is van oordeel dat deze tap opmerkelijk is en het niet duidelijk is of na dit half jaar nog sprake was van dringendheid. Eind 2011 is men gestopt met tappen en in april 2012 is men weer met tappen begonnen. De aanleiding hiervan is naar het oordeel van de verdediging niet duidelijk, met als gevolg dat de machtiging niet verleend had mogen worden. Er is niet voldaan aan de vereisten van artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering, met als gevolg dat alles wat uit de telefoontaps is verkregen onrechtmatig is en uitgesloten moet worden van het bewijs, aldus de raadsman.
De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de Duitse stukken niet als bewijs in onderhavige strafzaak kunnen worden gebezigd, nu de procedure in het Nederlands plaatsvindt en de verdediging niet beschikt over een vertaling van alle Duitse stukken.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van amfetamine. De verdediging heeft twijfels over de nauwkeurigheid van het Duitse proces-verbaal op pagina 33 van het procesdossier, temeer nu de raadsman niet bekend is met de uitgevoerde Drugwipe-Test en in het dossier telkens van een andere hoeveelheid amfetamine wordt gesproken. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat het Duitse vonnis van medeverdachte [medeverdachte 1] onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De telefoontaps
Ingevolge artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan de officier van justitie, na een schriftelijke machtiging daartoe van de rechter-commissaris, bevelen dat telefoongesprekken worden opgenomen indien sprake is van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid Sv, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert en indien het onderzoek het opnemen van telefoongesprekken dringend vordert.
Het staat derhalve in eerste instantie ter beoordeling van de officier van justitie of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 126m Sv. De rechter-commissaris dient vervolgens bij de vraag of een machtiging kan worden verstrekt, te toetsen of aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. Uit het feit dat de rechter-commissaris in onderhavige zaak meermalen een dergelijke machtiging heeft verstrekt kan worden afgeleid dat de rechter-commissaris deze vraag bevestigend heeft beantwoord. Aan de rechtbank ligt thans de vraag voor of de rechter-commissaris in redelijkheid tot het oordeel omtrent die machtiging heeft kunnen komen.
De rechtbank overweegt in dat kader als volgt.
De taps op de lijnen 1, 2, 3, 4 en 5
In de aanvraag 126m Sv d.d. 16 november 2011 (lijn 1) wordt als aanleiding voor de aanvraag beschreven de omstandigheid dat op 9 mei 2011 te Straelen (Duitsland) ter zake de invoer en het voorhanden hebben van ongeveer 16 kilogram amfetamine [medeverdachte 1] (hierna te noemen: [medeverdachte 1] ) werd aangehouden. Uit het Duitse opsporingsonderzoek bleek vervolgens dat de opdrachtgever van dit verdovende middelentransport een persoon betrof met de naam ‘ [verdachte] ’ en dat deze persoon gebruik maakte van een tweetal Nederlandse mobiele telefoonnummers. Uit de Basis Voorziening Handhaving van de Regiopolitie Limburg Noord bleek vervolgens dat een van de twee Nederlandse mobiele nummers aan verdachte toebehoorde. Uit het Duitse rechtshulpverzoek bleek verder dat [medeverdachte 1] middels een fotoconfrontatie verdachte herkende als zijnde de opdrachtgever van het betreffende verdovende middelentransport. Op bevel van de officier van justitie werden vervolgens de historische verkeersgegevens van de twee Nederlandse mobiele telefoonnummers opgevraagd, waaruit bleek dat deze telefoonnummers niet meer in gebruik waren. Deze eerste tap had dan ook als doel het actuele telefoonnummer van verdachte te achterhalen en wel door het mobiele telefoonnummer van de vader van verdachte, te weten medeverdachte [medeverdachte 2] , te tappen. De rechter-commissaris heeft op 17 november 2011 in dezen een machtiging verstrekt.
Uit onderzoek bleek vervolgens dat het getapte telefoonnummer op lijn 1 niet meer in gebruik was en dat de vader van verdachte van een ander mobiel telefoonnummer gebruik maakte. Dit andere mobiele telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 2] is vervolgens op lijn 2 getapt, na een machtiging van de rechter-commissaris op 24 november 2011.
Uit de gesprekken, gevoerd met het getapte mobiele telefoonnummer op lijn 2, kwamen twee mobiele telefoonnummers van verdachte naar voren. De tap op lijn 2 werd daarom met ingang van 2 december 2011 beëindigd.
Op de lijnen 3, 4 en 5 werden vervolgens de twee telefoonnummers van verdachte alsmede een telefoon met een IMEI-nummer die vermoedelijk aan verdachte zou toebehoren, getapt, steeds na een machtiging van de rechter-commissaris.
Vanwege capaciteitsproblemen in het onderzoeksteam zijn de taps op de bovengenoemde lijnen per 15 december 2011 stop gezet.
Verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv
De rechtbank is van oordeel dat de bevindingen uit het Duitse opsporingsonderzoek zoals beschreven in de aanvraag 126m Sv een redelijk vermoeden van schuld opleveren ten aanzien van verdachte met betrekking tot de export van drugs, hetgeen een feit betreft als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv.
Ernstige inbreuk op de rechtsorde
In de memorie van toelichting die mede ten grondslag heeft gelegen aan de invoering van artikel 126m Sv wordt ten aanzien van het vereiste dat er sprake moet zijn van een ernstige inbreuk op de rechtsorde het volgende opgemerkt:
“Het vereiste dat misdrijven worden beraamd of gepleegd als omschreven in artikel 67, eerste lid, die gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, is ook onderdeel van de voorwaarden voor de infiltratie, de telefoontap en het opnemen van communicatie, in het kader van de traditionele opsporing, geregeld in titel IVa. De woorden “aard van het misdrijf” duiden niet slechts op de delictsomschrijving in de wet, maar tevens op de ernst van de feiten en omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd of wordt beraamd. De concrete feiten en omstandigheden dienen meegewogen te worden bij de beoordeling of sprake is van een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het kan gaan om misdrijven als moord,
handel in drugs, mensenhandel, omvangrijke milieudelicten, wapenhandel maar ook ernstige financiële misdrijven, zoals omvangrijke ernstige fraude, bijvoorbeeld een BTW carrousel. Dergelijke misdrijven schokken de rechtsorde ernstig door hun gewelddadige karakter of door hun omvang en gevolgen voor de samenleving.” [1]
Naar het oordeel van de rechtbank vormt de export van ongeveer 16 kilogram amfetamine een ernstige inbreuk op de rechtsorde als bedoeld in artikel 126m Sv, mede gelet op de grote hoeveelheid van dit middel.
Onderzoek vordert het dringend
Bij de beoordeling van de vraag of het onderzoek het opnemen van telefoongesprekken dringend vordert, spelen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een rol. Nu niet is gebleken dat met een minder ingrijpend middel had kunnen worden volstaan, kan ook gelet op de overige inhoud van de aanvraag naar het oordeel van de rechtbank de conclusie worden getrokken dat het onderzoek het opnemen van de telefoongesprekken om het telefoonnummer van verdachte te achterhalen en vervolgens de telefoongesprekken van verdachte op te nemen dringend vorderde. De enkele omstandigheid dat het onderliggende feit dateert van 9 mei 2011 en de eerste lijn is getapt vanaf 17 november 2011 maakt dat niet anders. Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot het oordeel omtrent de in geding zijnde machtigingen heeft kunnen komen. Het verweer van de verdediging op dat punt wordt dan ook verworpen.
De taps op de lijnen 6, 7, 8, 9, 10 en 11
Uit de aanvraag 126m Sv d.d. 2 april 2012 blijkt dat het onderzoek naar verdachte op
19 maart 2012 weer is opgestart. In de aanvraag wordt voorts dezelfde aanleiding voor de aanvraag beschreven als in de aanvraag voor de eerste tap op 16 november 2011, te weten de omstandigheid dat op 9 mei 2011 te Straelen (Duitsland) ter zake de invoer en het voorhanden hebben van ongeveer 16 kilogram amfetamine [medeverdachte 1] werd aangehouden en verdachte in dat verband heeft aangewezen als de opdrachtgever voor dat verdovende middelentransport. Uit onderzoek bleek voorts dat de eerder getapte mobiele telefoonnummers van verdachte niet meer in gebruik waren. Om deze reden werd opnieuw een aanvraag gedaan het mobiele telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 2] op lijn 6 te tappen, teneinde het huidige telefoonnummer van verdachte te achterhalen. De rechter-commissaris heeft op 3 april 2012 in dezen een machtiging verstrekt.
Naar aanleiding van de tap op lijn 6 is vervolgens op de lijnen 7, 8, 9, 10 en 11 getapt, telkens na een machtiging van de rechter-commissaris. Uit de tapgesprekken op deze lijnen is voorts de verdenking ontstaan dat verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
Verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv
De rechtbank is van oordeel dat bij de hervatting van de telefoontaps in april 2012, bijna een jaar na het delict dat aan de grondslag lag van de verdenking, de rechter-commissaris zich meer rekenschap had moeten geven van de inhoud van de verdenking en de hierop gebaseerde hervatting van de tap, welke naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere motivering niet verleend had moeten worden. De rechtbank overweegt in dit verband dat de telefoontaps in de periode van 17 november 2011 tot 15 december 2011 naar alle waarschijnlijkheid geen relevante informatie met betrekking tot de verdenking van verdachte hebben opgeleverd, nu deze tapgesprekken niet zijn opgenomen in het procesdossier en geen informatie uit deze tapgesprekken is toegevoegd in de aanvraag op 2 april 2012. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de telefoontaps vanaf 3 april 2012 niet rechtmatig zijn, met als gevolg dat in dezen geen andere sanctie geboden is dan het bewijsmateriaal wat op basis van de telefoontaps is verkregen uit te sluiten van het bewijs.
Dit betekent dat de rechtbank zich genoodzaakt ziet verdachte vrij te spreken van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten, nu het wettig bewijs ontbreekt.
Ten aanzien van feit 4 [2]
Op 9 mei 2011 werd [medeverdachte 1] (hierna te noemen: [medeverdachte 1] ) door de grenspolitie in Duitsland gecontroleerd. In de kofferbak van zijn auto trof de politie meerdere pakketten met een witte substantie aan. Na onderzoek aan de inhoud van deze pakketten door middel van een Drugwipe-Test stelde de Duitse politie vast dat de aangetroffen substantie ongeveer 20 kilogram (bruto) amfetamine betrof. [3]
[medeverdachte 1] heeft naar aanleiding van zijn aanhouding een verklaring bij de Duitse politie afgelegd. Hij heeft verklaard dat een vriend genaamd
‘ [verdachte] ’hem heeft verteld dat hij geld kon bijverdienen. Twee andere jongens hebben vervolgens de tas met de witte substantie in de kofferbak van [medeverdachte 1] gezet. Over deze [verdachte] heeft [medeverdachte 1] voorts verklaard dat hij woont aan de [adres] en dat hij gebruik maakte van het telefoonnummer
[telefoonnummer] . [4] Uit de Basis Voorziening Handhaving van de Regiopolitie Limburg Noord bleek dat dit telefoonnummer was gekoppeld aan verdachte. [5] Op 12 augustus 2011 heeft [medeverdachte 1] bij een fotoconfrontatie verdachte herkend als zijnde de opdrachtgever voor het drugstransport. [6]
De Duitse politie heeft naar aanleiding van het aantreffen van de verdovende middelen en de verklaring van [medeverdachte 1] middels een rechtshulpverzoek Nederland verzocht een onderzoek in te stellen naar verdachte. [7] [medeverdachte 1] is op 10 oktober 2011 door de rechtbank te Kleef (Duitsland) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren voor de invoer van 15,7 kilogram amfetamine. [8]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij slechts het contact heeft gelegd tussen [medeverdachte 1] en de leveranciers van de drugs. Deze leveranciers hebben aan [medeverdachte 1] voorgesteld drugs te vervoeren. Verdachte is vervolgens aanwezig geweest bij een afspraak tussen [medeverdachte 1] en deze jongens. Tijdens deze afspraak heeft verdachte de tas in de kofferbak van [medeverdachte 1] gezet.
Gebruik als bewijs van bescheiden van een vreemde staat
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de Duitse stukken niet als bewijs kunnen worden gebezigd, nu de procedure plaatsvindt in de Nederlandse taal en de verdediging niet over een vertaling van alle Duitse stukken beschikt.
Bij Wet van 28 september 2006, Stb. 460, tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het treffen van een regeling inzake het verhoor van afgeschermde getuigen en enkele andere onderwerpen, is onderdeel 3 van het eerste lid van artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering gewijzigd. Deze wijziging heeft - kort gezegd en voor zover hier van belang – tot gevolg dat de bewijswaarde van een geschrift dat is opgemaakt door een persoon in openbare dienst van een vreemde staat of van een volkenrechtelijke organisatie, is gelijkgesteld aan de bewijswaarde van een gelijksoortig Nederlands geschrift.
De rechtbank zal de Duitse geschriften dan ook aanmerken als een geschrift in de zin van artikel 344, eerste lid onder 3º van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank merkt in dit verband op dat van een groot aantal Duitse geschriften een Nederlandse vertaling in het procesdossier is opgenomen en de voorzitter tijdens de inhoudelijke behandeling op 21 oktober 2015 van alle stukken die in de Duitse taal zijn opgesteld en niet zijn vertaald een samenvatting in de Nederlandse taal heeft gegeven.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de verklaring van [medeverdachte 1] , de fotoconfrontatie, de aangetroffen drugs en de daarop uitgevoerde Drugwipe-Test en het vonnis van de rechtbank te Kleef (Duitsland) wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 1] doende is geweest ongeveer 16 kilogram amfetamine buiten het grondgebied van Nederland te brengen. Ten aanzien van de aangetroffen hoeveelheid amfetamine is de rechtbank van oordeel dat uit het procesdossier voldoende duidelijk wordt waarom bij het aantreffen van de amfetamine is uitgegaan van een grotere hoeveelheid. Uit de voornoemde bewijsmiddelen volgt genoegzaam dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte 1] . De verklaring van verdachte bij de politie, inhoudende dat zijn rol van ondergeschikte betekenis was, schuift de rechtbank dan ook als ongeloofwaardig terzijde.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
ten aanzien van feit 4
op 9 mei 2011 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 16 kilogram
amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
ten aanzien van feit 4
medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 lid 1 van de Opiumwet
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de oplegging van een gevangenisstraf bepleit, waarvan de duur gelijk dient te worden gesteld aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat bij de strafoplegging rekening gehouden dient te worden met het tijdsverloop in onderhavige strafzaak.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft de rechtbank mede gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de uitvoer van ongeveer 16 kilogram amfetamine. Door zijn handelwijze heeft verdachte er blijk van gegeven mee te werken aan de verspreiding van harddrugs. Amfetamine is een stof die schadelijk is voor de volksgezondheid. De verdachte heeft - naar de rechtbank aannemelijk acht - uit puur winstbejag gehandeld, mede gelet op de grote hoeveelheid amfetamine die is uitgevoerd.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffende strafblad d.d. 19 juli 2016, waaruit blijkt dat hij eerder voor het overtreden van de Opiumwet is veroordeeld.
De rechtbank houdt voorts bij het bepalen van de straf rekening met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Verdachte heeft vanaf het moment van zijn aanhouding, in mei 2012, op zijn berechting moeten wachten. Op de dag dat dit vonnis wordt gewezen, zijn ruim vier jaren verstreken. Nu deze overschrijding dient te worden verdisconteerd in de aan de verdachte op te leggen straf, zal de rechtbank afzien van de oplegging van een gevangenisstraf voor langere duur dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 318 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

7.Het beslag

De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen aan de verdachte dienen te worden teruggegeven, aangezien op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat er een rechtens relevant verband bestaat tussen de in beslag genomen voorwerpen enerzijds en het bewezenverklaarde strafbare feit anderzijds.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreektde verdachte
vrijvan de onder
1, 2 en 3ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
-
heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
Beslag
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan verdachte:
zie besl.portaal 1 1.00 STK Mobiele telefoon
SAMSUNG
zie besl.portaal 2 1.00 STK Mobiele telefoon Kl:wit
BLACKBERRY
zie besl.portaal 3 1.00 STK Mobiele telefoon
IPHONE
zie besl.portaal 4 2.00 STK Oplaadapparaat
-
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P. van Deventer, voorzitter, mr. W.A.M. de Loo en
mr. J.M.G. Gunsing, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J.M. Voncken, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 september 2016.
Buiten staat
Mr. J.M.G. Gunsing is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 22 mei 2012 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 710 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 22 mei 2012 in de gemeente Venlo, in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 9700
gram, in elk geval een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2012 tot en met 21 mei 2012 in de
gemeente Venlo, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens)
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht hoeveelheden
hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
4.
hij op of omstreeks 9 mei 2011 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied
van Nederland heeft gebracht ongeveer 16 kilogram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, 1996-1997, 25403, nr. 3, p. 24-25.
2.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie regio Limburg-Noord, proces-verbaalnummer 2011071703, gesloten d.d. 28 augustus 2012, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 2479.
3.Tatbericht d.d. 9 mei 2011, pagina’s 32 tot en met 34.
4.Verhoor van [medeverdachte 1] bij het Ambtsgericht Kleve d.d. 10 mei 2011, pagina 53 en ‘Rechtshilfeverkehr mit dem Ausland in strafrechtlichen Angelegenheiten’, pagina 18.
5.Aanvraag bevel onderzoek van telecommunicatie (tap), p. 364.
6.Vernehmungsniederschrift, p. 143 tot en met 146.
7.‘Rechtshilfeverkehr mit dem Ausland in strafrechtlichen Angelegenheiten’, pagina 18.
8.Urteil Landgericht Kleve, d.d. 10 oktober 2011.