3.3Het oordeel van de rechtbank
De telefoontaps
Ingevolge artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan de officier van justitie, na een schriftelijke machtiging daartoe van de rechter-commissaris, bevelen dat telefoongesprekken worden opgenomen indien sprake is van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid Sv, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert en indien het onderzoek het opnemen van telefoongesprekken dringend vordert.
Het staat derhalve in eerste instantie ter beoordeling van de officier van justitie of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 126m Sv. De rechter-commissaris dient vervolgens bij de vraag of een machtiging kan worden verstrekt, te toetsen of aan de wettelijke voorwaarden is voldaan. Uit het feit dat de rechter-commissaris in onderhavige zaak meermalen een dergelijke machtiging heeft verstrekt kan worden afgeleid dat de rechter-commissaris deze vraag bevestigend heeft beantwoord. Aan de rechtbank ligt thans de vraag voor of de rechter-commissaris in redelijkheid tot het oordeel omtrent die machtiging heeft kunnen komen.
De rechtbank overweegt in dat kader als volgt.
De taps op de lijnen 1, 2, 3, 4 en 5
In de aanvraag 126m Sv d.d. 16 november 2011 (lijn 1) wordt als aanleiding voor de aanvraag beschreven de omstandigheid dat op 9 mei 2011 te Straelen (Duitsland) ter zake de invoer en het voorhanden hebben van ongeveer 16 kilogram amfetamine [medeverdachte 1] (hierna te noemen: [medeverdachte 1] ) werd aangehouden. Uit het Duitse opsporingsonderzoek bleek vervolgens dat de opdrachtgever van dit verdovende middelentransport een persoon betrof met de naam ‘ [verdachte] ’ en dat deze persoon gebruik maakte van een tweetal Nederlandse mobiele telefoonnummers. Uit de Basis Voorziening Handhaving van de Regiopolitie Limburg Noord bleek vervolgens dat een van de twee Nederlandse mobiele nummers aan verdachte toebehoorde. Uit het Duitse rechtshulpverzoek bleek verder dat [medeverdachte 1] middels een fotoconfrontatie verdachte herkende als zijnde de opdrachtgever van het betreffende verdovende middelentransport. Op bevel van de officier van justitie werden vervolgens de historische verkeersgegevens van de twee Nederlandse mobiele telefoonnummers opgevraagd, waaruit bleek dat deze telefoonnummers niet meer in gebruik waren. Deze eerste tap had dan ook als doel het actuele telefoonnummer van verdachte te achterhalen en wel door het mobiele telefoonnummer van de vader van verdachte, te weten medeverdachte [medeverdachte 2] , te tappen. De rechter-commissaris heeft op 17 november 2011 in dezen een machtiging verstrekt.
Uit onderzoek bleek vervolgens dat het getapte telefoonnummer op lijn 1 niet meer in gebruik was en dat de vader van verdachte van een ander mobiel telefoonnummer gebruik maakte. Dit andere mobiele telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 2] is vervolgens op lijn 2 getapt, na een machtiging van de rechter-commissaris op 24 november 2011.
Uit de gesprekken, gevoerd met het getapte mobiele telefoonnummer op lijn 2, kwamen twee mobiele telefoonnummers van verdachte naar voren. De tap op lijn 2 werd daarom met ingang van 2 december 2011 beëindigd.
Op de lijnen 3, 4 en 5 werden vervolgens de twee telefoonnummers van verdachte alsmede een telefoon met een IMEI-nummer die vermoedelijk aan verdachte zou toebehoren, getapt, steeds na een machtiging van de rechter-commissaris.
Vanwege capaciteitsproblemen in het onderzoeksteam zijn de taps op de bovengenoemde lijnen per 15 december 2011 stop gezet.
Verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv
De rechtbank is van oordeel dat de bevindingen uit het Duitse opsporingsonderzoek zoals beschreven in de aanvraag 126m Sv een redelijk vermoeden van schuld opleveren ten aanzien van verdachte met betrekking tot de export van drugs, hetgeen een feit betreft als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv.
Ernstige inbreuk op de rechtsorde
In de memorie van toelichting die mede ten grondslag heeft gelegen aan de invoering van artikel 126m Sv wordt ten aanzien van het vereiste dat er sprake moet zijn van een ernstige inbreuk op de rechtsorde het volgende opgemerkt:
“Het vereiste dat misdrijven worden beraamd of gepleegd als omschreven in artikel 67, eerste lid, die gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, is ook onderdeel van de voorwaarden voor de infiltratie, de telefoontap en het opnemen van communicatie, in het kader van de traditionele opsporing, geregeld in titel IVa. De woorden “aard van het misdrijf” duiden niet slechts op de delictsomschrijving in de wet, maar tevens op de ernst van de feiten en omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd of wordt beraamd. De concrete feiten en omstandigheden dienen meegewogen te worden bij de beoordeling of sprake is van een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het kan gaan om misdrijven als moord,
handel in drugs, mensenhandel, omvangrijke milieudelicten, wapenhandel maar ook ernstige financiële misdrijven, zoals omvangrijke ernstige fraude, bijvoorbeeld een BTW carrousel. Dergelijke misdrijven schokken de rechtsorde ernstig door hun gewelddadige karakter of door hun omvang en gevolgen voor de samenleving.”
Naar het oordeel van de rechtbank vormt de export van ongeveer 16 kilogram amfetamine een ernstige inbreuk op de rechtsorde als bedoeld in artikel 126m Sv, mede gelet op de grote hoeveelheid van dit middel.
Onderzoek vordert het dringend
Bij de beoordeling van de vraag of het onderzoek het opnemen van telefoongesprekken dringend vordert, spelen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit een rol. Nu niet is gebleken dat met een minder ingrijpend middel had kunnen worden volstaan, kan ook gelet op de overige inhoud van de aanvraag naar het oordeel van de rechtbank de conclusie worden getrokken dat het onderzoek het opnemen van de telefoongesprekken om het telefoonnummer van verdachte te achterhalen en vervolgens de telefoongesprekken van verdachte op te nemen dringend vorderde. De enkele omstandigheid dat het onderliggende feit dateert van 9 mei 2011 en de eerste lijn is getapt vanaf 17 november 2011 maakt dat niet anders. Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot het oordeel omtrent de in geding zijnde machtigingen heeft kunnen komen. Het verweer van de verdediging op dat punt wordt dan ook verworpen.
De taps op de lijnen 6, 7, 8, 9, 10 en 11
Uit de aanvraag 126m Sv d.d. 2 april 2012 blijkt dat het onderzoek naar verdachte op
19 maart 2012 weer is opgestart. In de aanvraag wordt voorts dezelfde aanleiding voor de aanvraag beschreven als in de aanvraag voor de eerste tap op 16 november 2011, te weten de omstandigheid dat op 9 mei 2011 te Straelen (Duitsland) ter zake de invoer en het voorhanden hebben van ongeveer 16 kilogram amfetamine [medeverdachte 1] werd aangehouden en verdachte in dat verband heeft aangewezen als de opdrachtgever voor dat verdovende middelentransport. Uit onderzoek bleek voorts dat de eerder getapte mobiele telefoonnummers van verdachte niet meer in gebruik waren. Om deze reden werd opnieuw een aanvraag gedaan het mobiele telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 2] op lijn 6 te tappen, teneinde het huidige telefoonnummer van verdachte te achterhalen. De rechter-commissaris heeft op 3 april 2012 in dezen een machtiging verstrekt.
Naar aanleiding van de tap op lijn 6 is vervolgens op de lijnen 7, 8, 9, 10 en 11 getapt, telkens na een machtiging van de rechter-commissaris. Uit de tapgesprekken op deze lijnen is voorts de verdenking ontstaan dat verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten.
Verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv
De rechtbank is van oordeel dat bij de hervatting van de telefoontaps in april 2012, bijna een jaar na het delict dat aan de grondslag lag van de verdenking, de rechter-commissaris zich meer rekenschap had moeten geven van de inhoud van de verdenking en de hierop gebaseerde hervatting van de tap, welke naar het oordeel van de rechtbank zonder nadere motivering niet verleend had moeten worden. De rechtbank overweegt in dit verband dat de telefoontaps in de periode van 17 november 2011 tot 15 december 2011 naar alle waarschijnlijkheid geen relevante informatie met betrekking tot de verdenking van verdachte hebben opgeleverd, nu deze tapgesprekken niet zijn opgenomen in het procesdossier en geen informatie uit deze tapgesprekken is toegevoegd in de aanvraag op 2 april 2012. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de telefoontaps vanaf 3 april 2012 niet rechtmatig zijn, met als gevolg dat in dezen geen andere sanctie geboden is dan het bewijsmateriaal wat op basis van de telefoontaps is verkregen uit te sluiten van het bewijs.
Dit betekent dat de rechtbank zich genoodzaakt ziet verdachte vrij te spreken van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten, nu het wettig bewijs ontbreekt.
Ten aanzien van feit 4
Op 9 mei 2011 werd [medeverdachte 1] (hierna te noemen: [medeverdachte 1] ) door de grenspolitie in Duitsland gecontroleerd. In de kofferbak van zijn auto trof de politie meerdere pakketten met een witte substantie aan. Na onderzoek aan de inhoud van deze pakketten door middel van een Drugwipe-Test stelde de Duitse politie vast dat de aangetroffen substantie ongeveer 20 kilogram (bruto) amfetamine betrof.
[medeverdachte 1] heeft naar aanleiding van zijn aanhouding een verklaring bij de Duitse politie afgelegd. Hij heeft verklaard dat een vriend genaamd
‘ [verdachte] ’hem heeft verteld dat hij geld kon bijverdienen. Twee andere jongens hebben vervolgens de tas met de witte substantie in de kofferbak van [medeverdachte 1] gezet. Over deze [verdachte] heeft [medeverdachte 1] voorts verklaard dat hij woont aan de [adres] en dat hij gebruik maakte van het telefoonnummer
[telefoonnummer] .Uit de Basis Voorziening Handhaving van de Regiopolitie Limburg Noord bleek dat dit telefoonnummer was gekoppeld aan verdachte.Op 12 augustus 2011 heeft [medeverdachte 1] bij een fotoconfrontatie verdachte herkend als zijnde de opdrachtgever voor het drugstransport.
De Duitse politie heeft naar aanleiding van het aantreffen van de verdovende middelen en de verklaring van [medeverdachte 1] middels een rechtshulpverzoek Nederland verzocht een onderzoek in te stellen naar verdachte.[medeverdachte 1] is op 10 oktober 2011 door de rechtbank te Kleef (Duitsland) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren voor de invoer van 15,7 kilogram amfetamine.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij slechts het contact heeft gelegd tussen [medeverdachte 1] en de leveranciers van de drugs. Deze leveranciers hebben aan [medeverdachte 1] voorgesteld drugs te vervoeren. Verdachte is vervolgens aanwezig geweest bij een afspraak tussen [medeverdachte 1] en deze jongens. Tijdens deze afspraak heeft verdachte de tas in de kofferbak van [medeverdachte 1] gezet.
Gebruik als bewijs van bescheiden van een vreemde staat
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de Duitse stukken niet als bewijs kunnen worden gebezigd, nu de procedure plaatsvindt in de Nederlandse taal en de verdediging niet over een vertaling van alle Duitse stukken beschikt.
Bij Wet van 28 september 2006, Stb. 460, tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met het treffen van een regeling inzake het verhoor van afgeschermde getuigen en enkele andere onderwerpen, is onderdeel 3 van het eerste lid van artikel 344 van het Wetboek van Strafvordering gewijzigd. Deze wijziging heeft - kort gezegd en voor zover hier van belang – tot gevolg dat de bewijswaarde van een geschrift dat is opgemaakt door een persoon in openbare dienst van een vreemde staat of van een volkenrechtelijke organisatie, is gelijkgesteld aan de bewijswaarde van een gelijksoortig Nederlands geschrift.
De rechtbank zal de Duitse geschriften dan ook aanmerken als een geschrift in de zin van artikel 344, eerste lid onder 3º van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank merkt in dit verband op dat van een groot aantal Duitse geschriften een Nederlandse vertaling in het procesdossier is opgenomen en de voorzitter tijdens de inhoudelijke behandeling op 21 oktober 2015 van alle stukken die in de Duitse taal zijn opgesteld en niet zijn vertaald een samenvatting in de Nederlandse taal heeft gegeven.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de verklaring van [medeverdachte 1] , de fotoconfrontatie, de aangetroffen drugs en de daarop uitgevoerde Drugwipe-Test en het vonnis van de rechtbank te Kleef (Duitsland) wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 1] doende is geweest ongeveer 16 kilogram amfetamine buiten het grondgebied van Nederland te brengen. Ten aanzien van de aangetroffen hoeveelheid amfetamine is de rechtbank van oordeel dat uit het procesdossier voldoende duidelijk wordt waarom bij het aantreffen van de amfetamine is uitgegaan van een grotere hoeveelheid. Uit de voornoemde bewijsmiddelen volgt genoegzaam dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte 1] . De verklaring van verdachte bij de politie, inhoudende dat zijn rol van ondergeschikte betekenis was, schuift de rechtbank dan ook als ongeloofwaardig terzijde.