ECLI:NL:RBLIM:2016:8174

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
03/700174-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldigverklaring geen beletsel om afgifte verklaring omtrent het gedrag (VOG) te weigeren

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 20 september 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2000. De verdachte was aangeklaagd voor diefstal, gepleegd op 25 maart 2016 in Brunssum, waarbij hij samen met anderen een garage betrad en goederen, waaronder werkhandschoenen en gereedschap, heeft weggenomen. Tijdens de diefstal heeft de verdachte geweld gebruikt tegen de eigenaar van de garage, wat leidde tot een ernstige beschuldiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gepleit voor een taakstraf, terwijl de verdediging verzocht om rekening te houden met de impact van de zaak op de verdachte, die nog maar vijftien jaar oud was. De rechtbank heeft uiteindelijk een taakstraf van 80 uren opgelegd, met een voorwaardelijke jeugddetentie van 40 dagen. De rechtbank oordeelde dat de schuldigverklaring op zichzelf geen beletsel zou moeten zijn voor de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), gezien de jonge leeftijd van de verdachte en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €165,00 toegewezen aan de benadeelde partij, [A].

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Parketnummer : 03/700174-16
Datum uitspraak : 20 september 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken,
in de zaak van de minderjarige:
[de verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedag verdachte] 2000,
wonende te [woonplaats verdachte] , [adres verdachte] .
Raadsman is mr. S. Weening, advocaat te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 september 2016.
De rechtbank heeft op 6 september 2016 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.
Tevens zijn toen gehoord, de moeder van verdachte en een vertegenwoordiger van de jeugdreclassering.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij, op of omstreeks 25 maart 2016 in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een garage gelegen aan de [adres A] heeft/hebben weggenomen een paar (werk)handschoenen en/of gereedschap, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [A] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders
- zich naar die woning van die [A] heeft/hebben begeven en/of
- de garage gelegen op het erf van die [A] heeft/hebben betreden en/of
- aan die [A] heeft/hebben getrokken en/of geduwd en/of
- een (houten) deur heeft/hebben vernield en/of
- die [A] meermalen, althans eenmaal heeft/hebben geslagen en/of gestompt;

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
4.
De beoordeling van het bewijs [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbankDe beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De opgave van de bewijsmiddelen:
- De aangifte van [A] [2] ;
- De bevindingen van de verbalisanten [3] ;
- De bevindingen van de verbalisanten [4] :
- De bevindingen van de verbalisanten [5] :
- De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [6] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 25 maart 2016 in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een garage gelegen aan de [adres A] heeft weggenomen een paar (werk)handschoenen en gereedschap, toebehorende aan [A] , welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen die [A] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededaders de vlucht mogelijk te maken,
welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en zijn mededader
- aan die [A] hebben getrokken en geduwd en
- die [A] hebben geslagen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf:
Diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikel 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie, waarvan een gedeelte groot 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, alsmede als bijzondere voorwaarde het opvolgen van de aanwijzingen aan hem gegeven door de jeugdreclassering gedurende de eerste 12 maanden van de proeftijd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank gevraagd rekening te houden met het feit dat de lang gekoesterde wens van verdachte om de VEVA opleiding te gaan doen door dit feit in duigen is gevallen. Dit heeft een grote impact op verdachte gehad, evenals de impact die de veertien dagen voorarrest op de nog jonge verdachte heeft gehad. De raadsman verzoekt daarmee in matigende zin rekening te houden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal van werkhandschoenen en gereedschap uit een schuur. Verdachte en zijn mededader lopen via een open tuindeur de tuin in en betreden een schuur. Zij kijken daar wat van hun gading is om dit mee te nemen. Op een gegeven moment worden zij door de bewoner overlopen en zetten het op een lopen. Omdat de bewoner inmiddels de tuindeuren heeft gesloten klimt verdachte over een poort heen en helpt zijn mededader door hem over die poort te trekken. De poort gaat daarvan kapot. Denkend dat hij belaagd wordt door de bewoner, slaat verdachte de bewoner een aantal malen in zijn gezicht, waarna beide daders op de vlucht slaan.
Verdachte is op het moment van de diefstal weliswaar nog maar vijftien jaar, maar ook van een vijftienjarige mag verwacht worden dat hij weet dat hij van spullen van anderen af moet blijven.
De rechtbank houdt naast de ernst van het feit rekening met het feit dat verdachte niet eerder door de rechter is veroordeeld en dat hij ter terechtzitting heeft aangegeven dat hij de bij de vlucht aangerichte schade wil vergoeden.
De raad voor de kinderbescherming heeft op 28 juli 2016 omtrent verdachte gerapporteerd.
De raad constateert enige zorgen over de opgroei- en opvoedingssituatie van verdachte. Hij heeft inmiddels het contact met de medeverdachte verbroken, maar zorgelijk is dat hij tegen de wens van zijn moeder in wel met die jongen omging. Vooralsnog lijkt hij op de goede weg te zijn. Een teleurstelling voor verdachte is dat hij niet naar de VEVA-opleiding kan als hij wordt veroordeeld. Het is afwachten hoe verdachte met die teleurstelling omgaat. Het is belangrijk dat verdachte nu met een nieuwe opleiding begint en gemotiveerd blijft, al is die opleiding niet zijn eerste keus.
Verdachte heeft de afgelopen periode goed meegewerkt met de jeugdreclassering. De raad is van mening dat een (deels) voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf afdoende is en dat de begeleiding door de jeugdreclassering wordt voortgezet.
De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de begeleiding van verdachte dient te worden voortgezet, waarbij met name aandacht dient te zijn voor de studiekeuze van verdachte. Er zijn nu nog wel aandachtsgebieden maar geen echte zorgen om verdachte.
De rechtbank is alles overwegende van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf een passende bestraffing vormt. Ter zitting is met name aandacht geweest voor de droom van verdachte, namelijk het deel uitmaken van het leger of de marine. Om die droom te kunnen verwezenlijken is een werkstraf passend die voldoende recht doet aan de ernst van het strafbare feit, maar de verdachte ook de mogelijkheid geeft zijn droom te verwezenlijken. De rechtbank zal dan ook een lagere werkstraf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank zal aan verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, waarvan een gedeelte groot 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk opleggen. De rechtbank zal voorts aan verdachte als bijzondere voorwaarde opleggen dat hij zich gedurende het eerste jaar van de proeftijd dient te houden aan de aanwijzingen die hem door jeugdreclassering worden gegeven.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte bij een veroordeling voor onderhavig feit geen verklaring omtrent het gedrag (hierna VOG) kan krijgen. Hierdoor kan verdachte niet starten met de VEVA-opleiding, een lang gekoesterde wens van verdachte. Dit heeft al een grote impact op verdachte gehad.
De onderhavige schuldigverklaring behoort naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf genomen geen beletsel te zijn voor de afgifte van een VOG. Het weigeren van de afgifte van een VOG aan de verdachte op grond van – uitsluitend – de onderhavige strafzaak zou niet in verhouding staan tot de ernst van het bewezen verklaarde strafbare feit en al te zeer afbreuk doen aan de ontwikkelingsmogelijkheden van de nog relatief jonge, doch gemotiveerde verdachte. Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank op basis van de bijzonderheden van deze strafzaak niet aannemelijk dat de verdachte in de toekomst een maatschappelijk risico zal vormen en opnieuw strafbare feiten zal plegen. Onderhavig strafbaar feit kan worden betiteld als een “jeugdzonde”.
De verdachte kan bij een eventuele toekomstige aanvraag van een VOG een kopie van dit vonnis meezenden, zodat het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG) bij de beoordeling rekening kan houden met voormeld oordeel van de rechtbank.

8.De benadeelde partij

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [A] vordert een schadevergoeding van € 165,00 ter zake van het tenlastegelegde feit, alsmede oplegging van de wettelijke rente.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, alsmede de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft de vordering niet weersproken.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen, nu deze niet weersproken wordt, te vermeerderen met de wettelijke rente.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 27, 36f, 77h,77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
- bepaalt dat een gedeelte groot
40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentieniet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
een proeftijd van twee jaar de algemene voorwaarde(n) of de bijzondere voorwaarde(n) heeft overtreden;
  • stelt als algemene voorwaarde(n) dat de verdachte
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en,
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • stelt als bijzondere voorwaarde(n) dat de verdachte
  • zich tijdens het
  • draagt deze gecertificeerde instelling op toezicht te houden op naleving van deze voorwaarden en veroordeelde daarbij te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf, naar rato van twee uur per dag.
Benadeelde partij(en) en schadevergoedingsmaatregel(en)
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [A] toe;
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [A] , van € 165,00, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 3 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 25 maart 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. Wassenberg, voorzitter, mr. C.M.J. van den Acker en mr. M.I.J. Hegeman, kinderrechters, in tegenwoordigheid van J.H.J. van Daal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 september 2016.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Eenheid Limburg, districtsrecherche Parkstad opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2016053835 d.d. 28 maart 2016 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Pagina 46-47
3.Pagina 9-10
4.Pagina 13
5.Pagina 14
6.Proces-verbaal van de terechtzitting van 6 september 2016