ECLI:NL:RBLIM:2016:8173

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
03/700175-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de noodzaak van jeugdreclassering en de gevolgen van een diefstal met geweld door een minderjarige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 20 september 2016, staat een minderjarige verdachte terecht voor diefstal met geweld. De ouders van de verdachte steunen hem in zijn beroep op het zwijgrecht, wat de rechtbank zorgen baart over de opvoedsituatie. De rechtbank oordeelt dat begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk is, ondanks de bezwaren van de ouders. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van werkhandschoenen en gereedschap uit een garage, waarbij hij samen met een mededader geweld heeft gebruikt tegen de eigenaar. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van enkele tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan bewijs, maar legt hem een taakstraf op van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, en verplicht hem om de aanwijzingen van de jeugdreclassering op te volgen. De rechtbank benadrukt het belang van begeleiding voor de verdachte, gezien zijn jonge leeftijd en de problematische thuissituatie. De vordering van de benadeelde partij voor schadevergoeding wordt toegewezen, terwijl de vordering van een andere benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Parketnummer : 03/700175-16
Datum uitspraak : 20 september 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken,
in de zaak van de minderjarige:
[verdachte 1] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte 1] op [geboortdedag verdachte 1] 2001,
wonende te [woonplaats verdachte 1] , [adres verdachte 1] .
Raadsman is mr. L.P.H. Hameleers, advocaat te Roermond.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 6 september 2016.
De rechtbank heeft op 6 september 2016 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.
Tevens zijn gehoord de ouders van verdachte en een vertegenwoordiger van de jeugdreclassering.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
1.
hij, op of omstreeks 25 maart 2016 in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een garage gelegen aan de [adres A] heeft/hebben weggenomen een paar (werk)handschoenen en/of gereedschap, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [A] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededaders
- zich naar die woning van die [A] heeft/hebben begeven en/of
- de garage gelegen op het erf van die [A] heeft/hebben betreden en/of
- aan die [A] heeft/hebben getrokken en/of geduwd en/of
- een (houten) deur heeft/hebben vernield en/of
- die [A] meermalen, althans eenmaal heeft/hebben geslagen en/of gestompt;
2.
hij, op of omstreeks 2 mei 2016 te Aken, in elk geval in Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bestelbus (merk/type Mercedes Sprinter), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [B] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) die weg te nemen bestelauto onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een sleutel tot welk gebruik verdachte en/of zijn mededader(s) niet
bevoegd was/waren;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 2 mei 2016 te Gronsveld, in de gemeente Eijsden-Margraten, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een bestelbus (merk/type Mercedes Sprinter) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten
vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
4.
De beoordeling van het bewijs [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte dient van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken te worden, nu het alternatieve scenario dat verdachte heeft gegeven, niet kan worden uitgesloten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat verdachte bij dat feit niet betrokken is.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat er weliswaar voldoende wettig bewijs is om verdachte hiervoor te veroordelen, maar dat de overtuiging ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraakoverweging
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde wegens gebrek aan bewijs.
4.3.2
De bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De aangifte van [A] [2] :
Op 25 maart 2016, omstreeks 18.00 uur, was ik in mijn woning gelegen aan de [adres A] ….
Hierna ben ik direct naar de achterdeur gelopen in mijn tuin. Deze achterdeur was dicht maar niet afgesloten. Ik sloot deze middels het cilinderslot af. Vervolgens wilde ik naar binnen lopen toen ik de deur van mijn garage op een kier open zag staan. Ik maakte de deur van de garage open en zag dat het licht van de garage uit was. Ik keek links de garage in en zag twee personen staan.
Persoon 1: blank, flink postuur;
Persoon 2: licht getint, slank postuur
Ik sprak deze personen direct aan en zei: “Wat doen jullie hier, jullie mogen hier niet zijn. Jullie zijn aan het inbreken, willen jullie meekomen naar buiten?” Ik pakte beide personen in de kraag van hun jas vast. Op het moment dat wij in de tuin stonden rukten beide personen zich los van mijn greep en renden naar de afgesloten achterdeur. Nadat zij er achter kwamen dat deze achterdeur afgesloten was, renden zij richting de voorzijde van mijn woning. Aan de zijkant van de woning heb ik een houten schutting met een houten deur. Deze was middels een schuifpin met hangslot afgesloten. De getinte persoon sprong met enige souplesse over deze houten deur heen.
De blanke forse jongen lukte dat niet en begon met geweld aan de houten planken van de deur te trekken. Ik pakte de blanke jongeman vast bij zijn broek. Ik werd afgeleid en daardoor kon de blanke jongen op de houten deur komen. Vervolgens werd ik over en door de houten deur door de getinte jongen geslagen. Ik zag dat de getinte jongen met zijn linker vuist mij drie maal op mijn rechter zijkant van mijn hoofd sloeg. Op het moment dat ik geraakt werd door de gebalde vuist voelde ik niets van de pijn. Dit kwam pas achteraf. Hierdoor kwam de blanke man vrij van mijn greep en kon over de houten poort komen.
Ik ben vervolgens de zaklamp gaan halen om hierna achter beide personen aan te gaan. Voordat ik naar binnen liep keek ik via de vernielde deur waar beide personen heen renden. Ik zag dat beide personen de Akerstraat-Noord overstaken en de Bertus Aafjeshof in renden. Ik zag aan het einde van de Bertus Aafjeshof een politie bus staan. Op het moment dat ik bij de politiebus aankwam zag ik dezelfde personen, welke bij mij in de garage stonden, bij de politieagenten staan. Een politieagent vroeg aan mij of ik deze personen kende. Hierop antwoordde ik dat beide personen bij mij in de garage hadden ingebroken. Uit mijn garage mis ik één paar blauw/zwarte werkhandschoenen, welke de politie op de Bertus Aafjeshof heeft aangetroffen. Tevens mis ik een zijkniptang. Deze tang is van staal en heeft gele handvaten. Onder bij de handvaten zit 1cm zwart kunststof.
De bevindingen van de verbalisanten [3] :
Wij waren op 25 maart 2016 belast met de openbare orde voor Parkstad. Wij zagen op de Akerstraat-Noord te Hoensbroek twee personen in donkere kleding de Bertus Aafjesstraat inrennen. Wij vonden dit verdacht. Ter hoogte van perceel Bertus Aafjesstraat S hebben wij, verbalisanten, de twee jonge mannen staande gehouden voor controle van hun identiteitsgegevens. Na controle bleken deze twee mannen, geen identiteitsbewijzen bij zich te hebben en gaven als naam op [verdachte 1] en [verdachte 2] .
Tijdens de controle kwam een passant met een zaklamp gebaren makend naar ons toe lopen. Wij hoorden dat hij ons toeriep: “Die twee hebben bij mij ingebroken en ik heb een klap van een van hen gekregen”.
Nadat de eerste patrouille ter plaatse was zijn [verdachte 1] en [verdachte 2] door verbalisant [verbalisant 1] aangehouden terzake diefstal. Vervolgens werd [verdachte 2] gefouilleerd door de ter plaatse gekomen patrouille, waarbij bij hem een gele kniptang met zwarte uiteinden aan de handgreep werd aangetroffen.
De bevindingen van de verbalisanten [4] :
Tijdens het leeg maken van zijn jaszakken zagen wij verbalisanten dat [verdachte 1] een tang voorzien van rode handvaten te voorschijn haalde. Verder zagen wij dat er op een van de rode handvaten een geel/groene tape was aangebracht.
Verder zagen wij verbalisanten dat [verdachte 1] een paar wit/zwarte handschoenen uit zijn jaszak haalde.
De bevindingen van de verbalisanten [5] :
Nadat de verdachten [verdachte 2] en [verdachte 1] waren aangehouden, hebben wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] een onderzoek gehouden op de plaats alwaar de beide verdachten waren aangehouden.
Ter plaatse was er een grasveldje links langs de openbare weg. Deze was gelegen aan de achterzijde van de St. Jans college op de Bertus Aafjeshof te Hoensbroek.
Dit grasveldje is gelegen ongeveer 50 meter van de plaats delict. Wij zagen in het grasveldje twee handschoenen 1iggen zwart en blauw van kleur.
Met de aangetroffen spullen zijn wij, verbalisanten, naar de bewoner gegaan en hebben deze aan de bewoner laten zien.
De bewoner van [adres A] herkende de handschoenen als de zijne.
Wij, verbalisanten, hoorde de eigenaar zeggen: ”Die handschoenen zijn van mij, ik heb nog zo’n paar in de la liggen in mijn garage”.
Wij, verbalisanten, zijn naar de garage gegaan en in de lade, zoals de bewoner had benoemd zagen wij, verbalisanten, een gelijksoortig paar handschoenen liggen. Deze waren ook zwart en blauw van kleur.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 25 maart 2016 in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een garage gelegen aan de [adres A] heeft weggenomen een paar (werk)handschoenen en gereedschap, toebehorende aan [A] , welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen die [A] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededaders de vlucht mogelijk te maken,
welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en zijn mededader
- aan die [A] hebben getrokken en geduwd en
- die [A] hebben geslagen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
Ten aanzien van feit 1:
Diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij de artikelen 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen jeugddetentie, waarvan een gedeelte groot 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, alsmede als bijzondere voorwaarde het opvolgen van de aanwijzingen aan hem gegeven door de jeugdreclassering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie een pittige eis heeft geformuleerd. Bij het bepalen van de straf dient rekening te worden gehouden met de voorwaarden waaronder de voorlopige hechtenis is geschorst o.a. huisarrest. Het opleggen van begeleiding door de jeugdreclassering is, hoewel dat nuttig voor verdachte kan zijn, niet aangewezen, nu de ouders de begeleiding niet nodig achten.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal van werkhandschoenen en gereedschap uit een schuur. Verdachte en zijn mededader lopen via een open tuindeur de tuin in en betreden een schuur. Zij kijken daar wat van hun gading is om dit mee te nemen. Op een gegeven moment worden zij door de bewoner overlopen en zetten het op een lopen. Omdat de bewoner inmiddels de tuindeuren heeft gesloten klimt de mededader over een poort heen en helpt verdachte bij de vlucht door hem over de poort te trekken. De poort gaat daarvan kapot. Denkend dat hij belaagd wordt door de bewoner, slaat de mededader de bewoner een aantal malen in zijn gezicht, waarna beide daders op de vlucht slaan.
Verdachte is op het moment van de diefstal weliswaar nog maar veertien jaar, maar ook van een veertienjarige mag verwacht worden dat hij weet dat hij van spullen van anderen af moet blijven.
De rechtbank houdt naast de ernst van het feit rekening met het feit dat verdachte niet eerder door de rechter is veroordeeld.
De raad voor de kinderbescherming heeft op 28 juli 2016 omtrent verdachte gerapporteerd.
De raad rapporteert dat er veel zorgen zijn over de opgroei- en opvoedsituatie van de verdachte. Zorgelijk is dat de ouders verdachte steunen in zijn beroep op het zwijgrecht. Het lijkt er op dat dit de manier van verdachte is om niets te hoeven zeggen. Hij zwijgt niet alleen over de feiten waarvan hij verdachte wordt, maar ook over zijn schoolresultaten en over de herkomst van zijn problemen. Belangrijk is dat verdachte verantwoordelijkheid leert nemen voor zijn handelen. Gebeurt dat niet, dan is recidive een kwestie van tijd. Verdachte is heel gemakkelijk negatief te beïnvloeden door leeftijdsgenoten en heeft dat zelf niet in de gaten. De overgang naar speciaal onderwijs baart de raad daarom veel zorgen.
De raad adviseert de rechtbank aan verdachte een (deels) voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen en daarnaast begeleiding door de jeugdreclassering.
De vertegenwoordiger van de jeugdreclassering heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er problemen zijn met betrekking tot school. Daar wordt overleg over gevoerd. Verder moet, in het kader van een begeleiding, met verdachte gesproken worden over de strafbare feiten. Daartoe is het tevens belangrijk om te weten waarom hij niets over de strafbare feiten kwijt wil. Verdachte is geen grote prater maar zal moeten leren van deze fouten.
De ouders van verdachte hebben aangegeven niets te zien in een begeleiding door jeugdreclassering. In hun familie werkt het niet om problemen met buitenstaanders te bespreken. De ouders vinden dat het goed gaat met verdachte en vinden de begeleiding door de jeugdreclassering niet nodig.
De ouders hebben voorts aangegeven dat als verdachte zich beroept op zijn zwijgrecht, dat te respecteren.
De rechtbank constateert dat verdachte opgroeit in een omgeving waar ook ouders met justitie en politie in aanraking komen en waar zwijgen, ook als het gaat om thuis praten over de dingen die je doet, voorop staat. Ouders hebben daarover ter terechtzitting aangegeven dat het voordeel op kan leveren als je zwijgt. Dat betekent echter ook dat de rechtbank zich geen oordeel kan vormen over in hoeverre verdachte weet heeft van de dingen die hij anders zou kunnen doen en of hij dat wel wil. Het lijkt erop alsof de levenswijze zoals het gezin die erop nahoudt ook door verdachte wordt gedragen en dat hij zich daar wel prettig bij voelt. Dat geeft in de ogen van de rechtbank geen vertrouwen in een goede toekomst van deze verdachte.
De rechtbank is, nu geen inzicht is verkregen in de beweegredenen van verdachte, alles overwegende van oordeel dat een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uren een passende bestraffing vormt. De rechtbank zal hiervan een deel groot 40 uren voorwaardelijk opleggen. Met de oplegging van deze deels voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De rechtbank overweegt dat de raad voor de kinderbescherming en de jeugdreclassering een verdere begeleiding van verdachte aangewezen vinden. Verdachte en diens ouders zien echter geen toegevoegde waarde van die begeleiding, omdat problemen doorgaand binnen de eigen kring worden opgelost.
De rechtbank is desondanks van oordeel dat die begeleiding wel degelijk nodig is omdat de rechtbank uit de houding van verdachte en diens ouders ter terechtzitting heeft ervaren, dat verdachte geen ruimte krijgt om zijn eigen mening te vormen over gebeurtenissen die op zijn pad komen en vooral ook om deze te kunnen uiten naar derden. De rechtbank maakt zich ernstig zorgen over de omgeving waarin de nog jonge verdachte opgroeit. De rechtbank vindt het voor verdachte dan ook noodzakelijk en gunt het verdachte ook, dat een persoon meekijkt naar wat verdachte zelf graag in zijn leven zou willen bereiken. De jeugdreclassering kan verdachte daarin goed begeleiden.
De rechtbank zal daarom als bijzondere voorwaarde opleggen dat verdachte de aanwijzingen die door de jeugdreclassering worden gegeven, opvolgt.

8.De benadeelde partij

8.1.1 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [A] vordert een schadevergoeding van € 165,00 ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit, alsmede oplegging van de wettelijke rente.
8.1.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal kan worden toegewezen, alsmede de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen.
8.1.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen, nu deze niet weersproken wordt, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.2.1 De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [B] vordert een schadevergoeding van € 355,26 ter zake van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde feit, alsmede oplegging van de wettelijke rente.
8.2.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu zij ter zake het betreffende feit vrijspraak heeft gevorderd.
8.2.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen nu vrijspraak is bepleit. Subsidiair voert de raadsman aan dat de vergoeding van de BTW dient te worden afgewezen, nu het hier om een bedrijf gaat.
8.2.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 27, 36f, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
-
bepaaltdat van deze straf
een gedeelte groot 40 uren, subsidiair 20 dagen jeugddetentieniet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
een proeftijd van twee jaar de algemene voorwaarde(n) of de bijzondere voorwaarde(n) heeft overtreden;
  • stelt als algemene voorwaarde(n) dat de verdachte
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en,
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • stelt als bijzondere voorwaarde(n) dat de verdachte
  • zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de gecertificeerde instelling Bureau jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering;
  • draagt deze gecertificeerde instelling op toezicht te houden op naleving van deze voorwaarden en veroordeelde daarbij te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf, naar rato van twee uur per dag.
Benadeelde partij(en) en schadevergoedingsmaatregel(en)
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [A] toe;
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [A] , van € 165,00, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 3 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 25 maart 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
  • verklaart de
  • veroordeelt de benadeelde partij tevens in de kosten van de verdachte tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. Wassenberg, voorzitter, mr. C.M.J. van den Acker en mr. M.I.J. Hegeman, kinderrechters, in tegenwoordigheid van J.H.J. van Daal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 september 2016.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
parketnummer: 03/700175-16
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 20 september 2016 in de zaak tegen:
[verdachte 1] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte 1] op [geboortdedag verdachte 1] 2001,
wonende te [woonplaats verdachte 1] , [adres verdachte 1] .
Tegenwoordig:
mr. , kinderrechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. L.P.H. Hameleers, advocaat te Roermond.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Eenheid Limburg, districtsrecherche Parkstad opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2016053835 d.d. 28 maart 2016 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Pagina 46-47
3.Pagina 9
4.Pagina 13
5.Pagina 14