3.3Het oordeel van de rechtbank
Op 29 april 2015 wordt door mevrouw [naam slachtoffer] aangifte gedaan. Zij verklaart dat zij die dag omstreeks 14.54 uur samen met haar vriendin [naam vriendin slachtoffer] in de McDonald’s in Roermond was. Zij stonden nabij de afhaalbalie op hun bestelling te wachten. Op ongeveer vier meter afstand stonden twee vrouwen te wachten, die zij niet kende. Zij geeft een signalement van de twee vrouwen, waarbij ze het uiterlijk van de ene vrouw als negroïde omschrijft, met zwartkleurig lang haar en het uiterlijk van de andere vrouw als Marokkaans, met donkerkleurig krullend haar. Toen zij in de richting van die twee vrouwen keek, zag zij dat ze haar aankeken en in haar richting kwamen gelopen. De vrouw met het Marokkaanse uiterlijk begon tegen haar te schreeuwen en vroeg al schreeuwend waarom ze haar aankeek. Dit trok de aandacht van andere klanten. Aan de lichaamstaal van die vrouw zag [naam slachtoffer] dat de vrouw erg opgefokt was. Haar vriendin [naam vriendin slachtoffer] probeerde de vrouw tegen te houden, maar zij werd door de Marokkaans uitziende vrouw en ook door de vrouw met het negroïde uiterlijk aan de kant geduwd.
Voordat [naam slachtoffer] een stap naar achteren kon zetten, zag ze dat de vrouw met het Marokkaanse uiterlijk haar rechterarm naar achteren zwaaide en een slaande beweging maakte in de richting van het gezicht van [naam slachtoffer] . Zij zag en voelde dat de vrouw haar met gebalde vuist aan de linkerzijde van haar gezicht raakte. Zij voelde hevige pijn, verloor haar evenwicht en kwam ten val. Toen [naam slachtoffer] op de grond lag en omhoog keek, zag ze dat de vrouw met het negroïde uiterlijk boven haar gezicht kwam staan en haar rechterbeen omhoog tilde. Zij keek op dat moment tegen de schoenzool aan. Zij zag dat die vrouw haar rechterbeen met kracht naar beneden bewoog in de richting van haar gezicht en zag en voelde dat ze met veel kracht door de onderkant van de schoen in haar aangezicht werd geraakt. [naam slachtoffer] voelde daardoor hevige pijn en kwam met haar gezicht met een klap tegen de grond terecht. Deze manier van trappen herhaalde zich twee keer en er werd twee keer met veel kracht op haar gezicht getrapt. [naam slachtoffer] werd hierdoor erg angstig en begon te vrezen voor haar leven. Zij kan zich enkel nog herinneren dat ze haar gezicht probeerde te beschermen door haar beide armen voor haar gezicht te houden, terwijl ze op grond lag. Ze voelde dat ze nog tientallen keren geschopt en geslagen werd tegen haar bovenlichaam, haar armen en haar hoofd. Zij kan niet verklaren wie haar waar heeft geraakt, maar ze voelde wel dat ze van twee kanten werd getrapt en geslagen door twee verschillende personen. Voor haar gevoel duurde dit minutenlang. Op enig moment werd zij door haar vriendin overeind geholpen. Zij zag toen dat de vrouw met het negroïde uiterlijk door een medewerker van McDonald’s in bedwang werd gehouden.
[naam slachtoffer] had haar mobiele telefoon in haar hand en heeft het alarmnummer gebeld. De vrouw met het Marokkaanse uiterlijk kwam toen op [naam slachtoffer] af en trapte de telefoon uit haar hand. De vrouw zei dat er niets aan de hand was en dat [naam slachtoffer] geen politie hoefde te bellen. Toen wist de vrouw met het negroïde uiterlijk zich los te rukken van de medewerker van McDonald’s en kwam weer op [naam slachtoffer] af. [naam slachtoffer] zag dat die vrouw een spugende beweging in de richting van haar gezicht maakt en voelde en zag dat zij in haar gezicht door speeksel geraakt werd dat uit de mond van die vrouw was gekomen.
Hierna zijn beide vrouwen weggelopen in de richting van de uitgang van de McDonald’s.
[naam slachtoffer] verklaarde dat zij als gevolg van de mishandeling een opgezwollen en scheef staande neus had, schrammen en krassen op haar gezicht, rechterarm en rechterheup, gekneusde ribben en hevige pijn aan de rechterzijde van haar lichaam.
Op 30 april 2015 is de aangeefster in aanvulling op haar aangifte verhoord. Zij verklaart dat zij op 29 april 2015 ter controle naar het ziekenhuis is geweest. Daar hebben ze urine afgenomen, een echo van de nieren gemaakt en röntgenfoto’s van haar nek, hoofd en ribben genomen. Ze heeft pijnstilling gekregen die ze driemaal daags moet slikken.
Zij heeft nog steeds veel pijn, met name aan haar ribben en hoofd en ze voelt druk op de borst. Desgevraagd verklaart [naam slachtoffer] dat het meisje met het Marokkaanse uiterlijk op een arrogante manier aan haar had gevraagd: “Wat kijk je nou?” Hoewel aangeefster naar de balie had gekeken in afwachting van de bestelling, heeft ze het meisje geantwoord: “Mag ik niet kijken?” Daarop kwam het meisje op haar afgelopen. Haar vriendin [naam vriendin slachtoffer] is ertussen gaan staan. Aan de manier waarop het meisje liep zag [naam slachtoffer] dat ze agressief was. Toen is de mishandeling gepleegd, zoals ze eerder heeft verklaard. Toen [naam slachtoffer] zei dat ze de politie ging bellen, deed het meisje met het Marokkaanse uiterlijk opeens heel lief en vroeg haar de politie niet te bellen.
Opeens zag ze de meiden niet meer en toen heeft ze de politie gebeld. Ze stond op dat moment in een hoek, bij een magnetron. Toen zag ze de meiden weer samen op haar afkomen. Het meisje met het Marokkaanse uiterlijk sloeg de telefoon uit haar hand. Ze zag dat twee medewerkers van McDonald’s ertussen gingen staan. Zij weet niet meer precies hoe het gegaan is. Zo dacht ze eerst dat de ruzie aan een stuk door was. Ze weet nu dat er twee confrontaties waren. Het meisje met het Marokkaanse uiterlijk begon op haar in te slaan. [naam slachtoffer] heeft in haar boosheid over het slaan tegen het meisje met het negroïde uiterlijk gezegd dat ze haar nog wel zou pakken. Dat meisje was echt helemaal wild geworden. Zij heeft haar jas uitgetrokken en kwam toen weer op [naam slachtoffer] af. Niemand greep in.
Aangeefster weet dat ze in haar boosheid de meisjes heeft uitgescholden. Zij heeft dit gedaan omdat ze heel erg boos was omdat ze door beide meisjes werd aangevallen. Ze heeft het meisje met het Marokkaanse uiterlijk een paar keer kunnen terugslaan en ze heeft haar ook even bij de haren vastgehad.
Uit de medische verklaring blijkt dat [naam slachtoffer] kneuzingen van haar rechterribben heeft opgelopen en een rode streep in de huid, lopend van voorhoofd naar slaap, heeft. Ook werden er bloeduitstortingen en kneuzingen van de neus, de rechteronderarm en het rechterbovenbeen boven de knie waargenomen. Er was sprake van gering uitwendig bloedverlies en een vermoeden van gering inwendig bloedverlies. Er zijn geen aanwijzingen voor blijvende beperkingen.
De getuige [naam vriendin slachtoffer] verklaart dat zij zag dat het meisje met het Marokkaanse uiterlijk de hele tijd in de richting van [naam slachtoffer] keek. Op enig moment hoorde zij het meisje tegen [naam slachtoffer] roepen: “Wat kijk je mij aan?” Ze weet de precieze woorden van [naam slachtoffer] niet meer, maar meent dat [naam slachtoffer] iets antwoordde in de trant van dat zij niet keek maar dat het meisje naar [naam slachtoffer] keek. Zij zag vervolgens dat het meisje met het Marokkaanse uiterlijk schreeuwend naar [naam slachtoffer] liep. Het meisje gaf [naam slachtoffer] vanuit het niets, zonder aanleiding, een klap door haar met een vuist in het gezicht te slaan. [naam vriendin slachtoffer] zag dat [naam slachtoffer] zich weerde door het meisje weg te duwen of te slaan. [naam vriendin slachtoffer] is toen tussen beiden in gaan staan om ze uit elkaar te houden en duwde beiden naar achteren. Toen zag ze dat het meisje met het negroïde uiterlijk op haar af kwam gelopen en haar weg duwde. Vervolgens zag ze dat beide meisjes op [naam slachtoffer] begonnen in te slaan. Het negroïde meisje viel van voren aan en het Marokkaanse meisje meer van achteren. Ze zag dat het negroïde meisje met haar vuisten sloeg en ook trapte. Op enig moment kwam [naam slachtoffer] op de grond terecht. Terwijl [naam slachtoffer] op de grond lag, zag [naam vriendin slachtoffer] dat het negroïde meisje [naam slachtoffer] enkele malen in het gezicht trapte. Ze trapte op een manier alsof ze iets plat wilde trappen. Het was geen schoppende, maar een stampende beweging. [naam vriendin slachtoffer] voegt hieraan toe dat het een heel akelig gezicht was. Ze schat dat [naam slachtoffer] op deze manier zeker drie à vier keer in haar gezicht werd getrapt.
De manager van de McDonald’s kwam vervolgens tussen beiden en trok het negroïde meisje weg. [naam slachtoffer] pakte toen haar telefoon en belde de politie. Op dat moment kwam het negroïde meisje weer terug naar [naam slachtoffer] en duwde [naam slachtoffer] weer, waardoor de telefoon op de grond viel. Het negroïde meisje spuugde [naam slachtoffer] in haar gezicht. Het meisje met het Marokkaanse uiterlijk vroeg [naam slachtoffer] de politie niet te bellen.
Ter terechtzitting zijn de beelden van het gevecht bekeken. Hoewel een groot deel van het gevecht buiten beeld plaats vindt, heeft de rechtbank waargenomen dat de medeverdachte als eerste een klap uitdeelt tegen het hoofd van het slachtoffer. Ook komt uit de beelden naar voren dat de lichaamstaal van zowel de verdachte als de medeverdachte zeer intimiderend en agressief is, zelfs naar omstanders die de ruzie proberen te sussen. Voorts blijkt hieruit dat de verdachte en de medeverdachte op enig moment de McDonald’s verlaten en vervolgens weer opgefokt terug komen, waarna zij gelijk weer [naam slachtoffer] aanvallen.
De verdachte heeft bekend dat zij [naam slachtoffer] aan de zijkant van haar lijf heeft getrapt en dat zij haar heeft bespuugd, maar ontkent haar tegen of op het hoofd te hebben getrapt.
Het trappen tegen het hoofd
Hoewel de rechtbank met de raadsman eens is dat de getuige [naam getuige 1] , manager van de McDonald’s, in zijn verklaring de volgorde van de gebeurtenissen en de twee verdachten door elkaar lijkt te halen, valt op dat ook hij verklaart over de wijze waarop tegen het hoofd van het slachtoffer is getrapt toen zij op de grond lag. Hij verklaart dat hij zag hoe een van de verdachten enkele malen haar voet hoog optilde, met kracht naar beneden bewoog in de richting van het hoofd van het slachtoffer en het slachtoffer daadwerkelijk met kracht op haar hoofd raakt.De verklaring van de aangeefster en de getuige [naam vriendin slachtoffer] hieromtrent vormen weliswaar reeds voldoende bewijs voor het trappen tegen het hoofd, maar de gelijkluidende verklaring van [naam getuige 1] op dit punt sterkt de rechtbank verder in haar overtuiging dat het slachtoffer op en tegen haar hoofd is getrapt. Evenals aangeefster en de getuige [naam vriendin slachtoffer] , verklaart [naam getuige 1] dat deze manier van trappen gebeurde door het meisje met het negroïde uiterlijk.
Uit het onderzoek van de politie en uit het onderzoek ter terechtzitting, is komen vast te staan dat verdachte bedoeld wordt als gesproken wordt over het meisje met het negroïde uiterlijk en dat haar medeverdachte aangeduid wordt als het meisje met het Marokkaanse uiterlijk. Gelet op de drie gelijkluidende verklaringen op dit punt, acht de rechtbank in ieder geval bewezen dat verdachte meermalen in een verticale beweging op het hoofd van [naam slachtoffer] heeft getrapt.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde feit af dat zowel verdachte als haar medeverdachte beiden een substantieel aandeel hebben gehad in de mishandeling van het slachtoffer. Hun handelingen vinden gelijktijdig plaats of sluiten op elkaar gaan. Voorts distantiëren zij zich beiden niet van het geweld, maar vallen het slachtoffer zelfs gezamenlijk een tweede keer aan. Voorts hadden zij een gezamenlijk doel: het de mond snoeren en afstraffen van het slachtoffer. Het slachtoffer zegt ook zelf dat ze met name geschokt is, omdat ze door hen allebei werd aangevallen.
De rechtbank verwijst in dit verband in het bijzonder naar de terechtzitting bekeken camerabeelden, waarop de rechtbank een en ander zelf heeft kunnen waarnemen.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Opzet dan wel voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel
Opzettelijk handelen is willens en wetens handelen. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de stelling dat de verdachte en haar medeverdachte doelbewust uit waren op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Toch kunnen sommige handelingen dusdanig gevaarzettend zijn dat reeds in de aard van die handelingen het opzet op een bepaald gevolg schuilt. Het gevolg wordt dan zogezegd op de koop toe genomen. Dat heet met een juridische term voorwaardelijk opzet: het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
De rechtbank ziet zich aldus voor de vraag gesteld of verdachte en haar medeverdachte door hun concrete handelingen voorwaardelijk opzet hadden op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [naam slachtoffer] . Om deze vraag te beantwoorden moet de rechtbank enerzijds vaststellen of er een aanmerkelijke kans was dat [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door de concrete handelingen van de verdachte en haar medeverdachte en anderzijds vaststellen of zij deze kans op de koop toe hebben genomen.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een
feitelijkaanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval zwaar lichamelijk letsel bij [naam slachtoffer] . Daarbij mag de aard van het risico en het gevaarzettende karakter van de gedraging geen indicator vormen. De rechtbank overweegt in dit verband dat het hoofd een zeer kwetsbare plek van het lichaam is. Naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk dat het met kracht toepassen van geweld op het hoofd zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft. De aanmerkelijke kans volgt aldus uit de aard van de handelingen van de verdachte en haar medeverdachte, namelijk het meermalen slaan met de vuisten tegen het hoofd en het met geschoeide voet schoppen op en tegen het hoofd en het bovenlichaam van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte en haar medeverdachte, mede gelet op de camerabeelden, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte en haar medeverdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg hebben aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De stelling van de raadsman dat de verdachte volledig buiten zinnen was, wordt door de rechtbank verworpen. Hiervan is niet gebleken.
Nu de verdachte en haar medeverdachte niet in hun voorwaardelijk opzet zijn geslaagd, kan slechts het medeplegen van een poging tot zware mishandeling bewezen worden.