ECLI:NL:RBLIM:2016:812

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
03/659186-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van een poging tot zware mishandeling in een fastfoodrestaurant

Op 2 februari 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte op 29 april 2015 in een McDonald's in Roermond een andere vrouw heeft mishandeld. De verdachte en haar medeverdachte hebben het slachtoffer zonder duidelijke aanleiding in een drukbezocht restaurant aangevallen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door het slachtoffer te slaan en te trappen terwijl deze op de grond lag, een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en haar medeverdachte een substantiële rol hebben gespeeld in de mishandeling, waarbij zij gezamenlijk op het slachtoffer in hebben geslagen en getrapt. De rechtbank heeft geen redenen gezien om het jeugdstrafrecht toe te passen, maar heeft wel rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De officier van justitie had een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden geëist, maar de rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 120 uren. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld en de impact op het slachtoffer, en dat dergelijk gedrag niet kan worden gerechtvaardigd. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/659186-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 februari 2016
in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.R.H. Meijer, advocaat, kantoorhoudende te Sint Odiliënberg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 januari 2016. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte samen met een ander geprobeerd heeft om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [naam slachtoffer] dan wel samen met een ander openlijk geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] op 29 april 2015 te Roermond.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij heeft haar standpunt onderbouwd met de camerabeelden, de aangifte in combinatie met de medische verklaring en de getuigenverklaringen.
Hoewel de verdachte en ook haar medeverdachte beiden verklaren dat zij niet tegen het hoofd van het slachtoffer hebben getrapt, verklaren de aangeefster en twee getuigen hier wel duidelijk over. Naar algemene ervaringsregels bestaat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel wanneer er met geschoeide voet tegen het hoofd wordt geschopt. Deze kans is ook door de verdachte aanvaard, getuige haar gedrag. Er zijn twee momenten waarop verdachte en het slachtoffer met elkaar ruzie hebben. Verdachte loopt na de eerste aanvaring even weg. Op dat moment besteedt zij aandacht aan haar kapsel en haar eigendommen, alvorens weer terug te komen bij het slachtoffer. Dit betekent dat verdachte niet volledig buiten zinnen was. Voorts blijkt uit het dossier dat zowel de verdachte als ook de medeverdachte een substantieel aandeel heeft in de mishandeling van het slachtoffer. Hun handelingen sluiten steeds op elkaar aan en geen van beiden distantieert zich van het geweld.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. Op de camerabeelden is immers niet te zien dat er door de verdachte tegen het hoofd is geschopt en zij ontkent dit ook stellig. De getuigenverklaring van [naam getuige 1] kan op dit punt ook niet doorslaggevend zijn, omdat deze getuige de gebeurtenissen en de twee verdachten door elkaar haalt in zijn verklaring. Ook uit de foto van de gezichtsverwonding van het slachtoffer kan niet zonder meer geconcludeerd worden dat er in het gezicht is getrapt. Deze verwonding kan ook veroorzaakt zijn door de slagen. De verdachte heeft bekend dat zij het slachtoffer in haar zij heeft getrapt en heeft bespuugd. Van deze handelingen is echter geen zwaar lichamelijk letsel te verwachten. Indien er al een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel was, dan is deze kans niet door de verdachte aanvaard. Het gaat namelijk om twee opgefokte meiden, die volledig buiten zinnen waren en niet meer wisten wat ze deden.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging wel bewezen kan worden, met uitzondering van het trappen in het gezicht.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 29 april 2015 wordt door mevrouw [naam slachtoffer] aangifte gedaan. Zij verklaart dat zij die dag omstreeks 14.54 uur samen met haar vriendin [naam vriendin slachtoffer] in de McDonald’s in Roermond was. Zij stonden nabij de afhaalbalie op hun bestelling te wachten. Op ongeveer vier meter afstand stonden twee vrouwen te wachten, die zij niet kende. Zij geeft een signalement van de twee vrouwen, waarbij ze het uiterlijk van de ene vrouw als negroïde omschrijft, met zwartkleurig lang haar en het uiterlijk van de andere vrouw als Marokkaans, met donkerkleurig krullend haar. Toen zij in de richting van die twee vrouwen keek, zag zij dat ze haar aankeken en in haar richting kwamen gelopen. De vrouw met het Marokkaanse uiterlijk begon tegen haar te schreeuwen en vroeg al schreeuwend waarom ze haar aankeek. Dit trok de aandacht van andere klanten. Aan de lichaamstaal van die vrouw zag [naam slachtoffer] dat de vrouw erg opgefokt was. Haar vriendin [naam vriendin slachtoffer] probeerde de vrouw tegen te houden, maar zij werd door de Marokkaans uitziende vrouw en ook door de vrouw met het negroïde uiterlijk aan de kant geduwd.
Voordat [naam slachtoffer] een stap naar achteren kon zetten, zag ze dat de vrouw met het Marokkaanse uiterlijk haar rechterarm naar achteren zwaaide en een slaande beweging maakte in de richting van het gezicht van [naam slachtoffer] . Zij zag en voelde dat de vrouw haar met gebalde vuist aan de linkerzijde van haar gezicht raakte. Zij voelde hevige pijn, verloor haar evenwicht en kwam ten val. Toen [naam slachtoffer] op de grond lag en omhoog keek, zag ze dat de vrouw met het negroïde uiterlijk boven haar gezicht kwam staan en haar rechterbeen omhoog tilde. Zij keek op dat moment tegen de schoenzool aan. Zij zag dat die vrouw haar rechterbeen met kracht naar beneden bewoog in de richting van haar gezicht en zag en voelde dat ze met veel kracht door de onderkant van de schoen in haar aangezicht werd geraakt. [naam slachtoffer] voelde daardoor hevige pijn en kwam met haar gezicht met een klap tegen de grond terecht. Deze manier van trappen herhaalde zich twee keer en er werd twee keer met veel kracht op haar gezicht getrapt. [naam slachtoffer] werd hierdoor erg angstig en begon te vrezen voor haar leven. Zij kan zich enkel nog herinneren dat ze haar gezicht probeerde te beschermen door haar beide armen voor haar gezicht te houden, terwijl ze op grond lag. Ze voelde dat ze nog tientallen keren geschopt en geslagen werd tegen haar bovenlichaam, haar armen en haar hoofd. Zij kan niet verklaren wie haar waar heeft geraakt, maar ze voelde wel dat ze van twee kanten werd getrapt en geslagen door twee verschillende personen. Voor haar gevoel duurde dit minutenlang. Op enig moment werd zij door haar vriendin overeind geholpen. Zij zag toen dat de vrouw met het negroïde uiterlijk door een medewerker van McDonald’s in bedwang werd gehouden.
[naam slachtoffer] had haar mobiele telefoon in haar hand en heeft het alarmnummer gebeld. De vrouw met het Marokkaanse uiterlijk kwam toen op [naam slachtoffer] af en trapte de telefoon uit haar hand. De vrouw zei dat er niets aan de hand was en dat [naam slachtoffer] geen politie hoefde te bellen. Toen wist de vrouw met het negroïde uiterlijk zich los te rukken van de medewerker van McDonald’s en kwam weer op [naam slachtoffer] af. [naam slachtoffer] zag dat die vrouw een spugende beweging in de richting van haar gezicht maakt en voelde en zag dat zij in haar gezicht door speeksel geraakt werd dat uit de mond van die vrouw was gekomen.
Hierna zijn beide vrouwen weggelopen in de richting van de uitgang van de McDonald’s.
[naam slachtoffer] verklaarde dat zij als gevolg van de mishandeling een opgezwollen en scheef staande neus had, schrammen en krassen op haar gezicht, rechterarm en rechterheup, gekneusde ribben en hevige pijn aan de rechterzijde van haar lichaam. [2]
Op 30 april 2015 is de aangeefster in aanvulling op haar aangifte verhoord. Zij verklaart dat zij op 29 april 2015 ter controle naar het ziekenhuis is geweest. Daar hebben ze urine afgenomen, een echo van de nieren gemaakt en röntgenfoto’s van haar nek, hoofd en ribben genomen. Ze heeft pijnstilling gekregen die ze driemaal daags moet slikken.
Zij heeft nog steeds veel pijn, met name aan haar ribben en hoofd en ze voelt druk op de borst. Desgevraagd verklaart [naam slachtoffer] dat het meisje met het Marokkaanse uiterlijk op een arrogante manier aan haar had gevraagd: “Wat kijk je nou?” Hoewel aangeefster naar de balie had gekeken in afwachting van de bestelling, heeft ze het meisje geantwoord: “Mag ik niet kijken?” Daarop kwam het meisje op haar afgelopen. Haar vriendin [naam vriendin slachtoffer] is ertussen gaan staan. Aan de manier waarop het meisje liep zag [naam slachtoffer] dat ze agressief was. Toen is de mishandeling gepleegd, zoals ze eerder heeft verklaard. Toen [naam slachtoffer] zei dat ze de politie ging bellen, deed het meisje met het Marokkaanse uiterlijk opeens heel lief en vroeg haar de politie niet te bellen.
Opeens zag ze de meiden niet meer en toen heeft ze de politie gebeld. Ze stond op dat moment in een hoek, bij een magnetron. Toen zag ze de meiden weer samen op haar afkomen. Het meisje met het Marokkaanse uiterlijk sloeg de telefoon uit haar hand. Ze zag dat twee medewerkers van McDonald’s ertussen gingen staan. Zij weet niet meer precies hoe het gegaan is. Zo dacht ze eerst dat de ruzie aan een stuk door was. Ze weet nu dat er twee confrontaties waren. Het meisje met het Marokkaanse uiterlijk begon op haar in te slaan. [naam slachtoffer] heeft in haar boosheid over het slaan tegen het meisje met het negroïde uiterlijk gezegd dat ze haar nog wel zou pakken. Dat meisje was echt helemaal wild geworden. Zij heeft haar jas uitgetrokken en kwam toen weer op [naam slachtoffer] af. Niemand greep in.
Aangeefster weet dat ze in haar boosheid de meisjes heeft uitgescholden. Zij heeft dit gedaan omdat ze heel erg boos was omdat ze door beide meisjes werd aangevallen. Ze heeft het meisje met het Marokkaanse uiterlijk een paar keer kunnen terugslaan en ze heeft haar ook even bij de haren vastgehad. [3]
Uit de medische verklaring blijkt dat [naam slachtoffer] kneuzingen van haar rechterribben heeft opgelopen en een rode streep in de huid, lopend van voorhoofd naar slaap, heeft. Ook werden er bloeduitstortingen en kneuzingen van de neus, de rechteronderarm en het rechterbovenbeen boven de knie waargenomen. Er was sprake van gering uitwendig bloedverlies en een vermoeden van gering inwendig bloedverlies. Er zijn geen aanwijzingen voor blijvende beperkingen. [4]
De getuige [naam vriendin slachtoffer] verklaart dat zij zag dat het meisje met het Marokkaanse uiterlijk de hele tijd in de richting van [naam slachtoffer] keek. Op enig moment hoorde zij het meisje tegen [naam slachtoffer] roepen: “Wat kijk je mij aan?” Ze weet de precieze woorden van [naam slachtoffer] niet meer, maar meent dat [naam slachtoffer] iets antwoordde in de trant van dat zij niet keek maar dat het meisje naar [naam slachtoffer] keek. Zij zag vervolgens dat het meisje met het Marokkaanse uiterlijk schreeuwend naar [naam slachtoffer] liep. Het meisje gaf [naam slachtoffer] vanuit het niets, zonder aanleiding, een klap door haar met een vuist in het gezicht te slaan. [naam vriendin slachtoffer] zag dat [naam slachtoffer] zich weerde door het meisje weg te duwen of te slaan. [naam vriendin slachtoffer] is toen tussen beiden in gaan staan om ze uit elkaar te houden en duwde beiden naar achteren. Toen zag ze dat het meisje met het negroïde uiterlijk op haar af kwam gelopen en haar weg duwde. Vervolgens zag ze dat beide meisjes op [naam slachtoffer] begonnen in te slaan. Het negroïde meisje viel van voren aan en het Marokkaanse meisje meer van achteren. Ze zag dat het negroïde meisje met haar vuisten sloeg en ook trapte. Op enig moment kwam [naam slachtoffer] op de grond terecht. Terwijl [naam slachtoffer] op de grond lag, zag [naam vriendin slachtoffer] dat het negroïde meisje [naam slachtoffer] enkele malen in het gezicht trapte. Ze trapte op een manier alsof ze iets plat wilde trappen. Het was geen schoppende, maar een stampende beweging. [naam vriendin slachtoffer] voegt hieraan toe dat het een heel akelig gezicht was. Ze schat dat [naam slachtoffer] op deze manier zeker drie à vier keer in haar gezicht werd getrapt.
De manager van de McDonald’s kwam vervolgens tussen beiden en trok het negroïde meisje weg. [naam slachtoffer] pakte toen haar telefoon en belde de politie. Op dat moment kwam het negroïde meisje weer terug naar [naam slachtoffer] en duwde [naam slachtoffer] weer, waardoor de telefoon op de grond viel. Het negroïde meisje spuugde [naam slachtoffer] in haar gezicht. Het meisje met het Marokkaanse uiterlijk vroeg [naam slachtoffer] de politie niet te bellen. [5]
Ter terechtzitting zijn de beelden van het gevecht bekeken. Hoewel een groot deel van het gevecht buiten beeld plaats vindt, heeft de rechtbank waargenomen dat de medeverdachte als eerste een klap uitdeelt tegen het hoofd van het slachtoffer. Ook komt uit de beelden naar voren dat de lichaamstaal van zowel de verdachte als de medeverdachte zeer intimiderend en agressief is, zelfs naar omstanders die de ruzie proberen te sussen. Voorts blijkt hieruit dat de verdachte en de medeverdachte op enig moment de McDonald’s verlaten en vervolgens weer opgefokt terug komen, waarna zij gelijk weer [naam slachtoffer] aanvallen. [6]
De verdachte heeft bekend dat zij [naam slachtoffer] aan de zijkant van haar lijf heeft getrapt en dat zij haar heeft bespuugd, maar ontkent haar tegen of op het hoofd te hebben getrapt.
Het trappen tegen het hoofd
Hoewel de rechtbank met de raadsman eens is dat de getuige [naam getuige 1] , manager van de McDonald’s, in zijn verklaring de volgorde van de gebeurtenissen en de twee verdachten door elkaar lijkt te halen, valt op dat ook hij verklaart over de wijze waarop tegen het hoofd van het slachtoffer is getrapt toen zij op de grond lag. Hij verklaart dat hij zag hoe een van de verdachten enkele malen haar voet hoog optilde, met kracht naar beneden bewoog in de richting van het hoofd van het slachtoffer en het slachtoffer daadwerkelijk met kracht op haar hoofd raakt. [7] De verklaring van de aangeefster en de getuige [naam vriendin slachtoffer] hieromtrent vormen weliswaar reeds voldoende bewijs voor het trappen tegen het hoofd, maar de gelijkluidende verklaring van [naam getuige 1] op dit punt sterkt de rechtbank verder in haar overtuiging dat het slachtoffer op en tegen haar hoofd is getrapt. Evenals aangeefster en de getuige [naam vriendin slachtoffer] , verklaart [naam getuige 1] dat deze manier van trappen gebeurde door het meisje met het negroïde uiterlijk.
Uit het onderzoek van de politie en uit het onderzoek ter terechtzitting, is komen vast te staan dat verdachte bedoeld wordt als gesproken wordt over het meisje met het negroïde uiterlijk en dat haar medeverdachte aangeduid wordt als het meisje met het Marokkaanse uiterlijk. Gelet op de drie gelijkluidende verklaringen op dit punt, acht de rechtbank in ieder geval bewezen dat verdachte meermalen in een verticale beweging op het hoofd van [naam slachtoffer] heeft getrapt.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde feit af dat zowel verdachte als haar medeverdachte beiden een substantieel aandeel hebben gehad in de mishandeling van het slachtoffer. Hun handelingen vinden gelijktijdig plaats of sluiten op elkaar gaan. Voorts distantiëren zij zich beiden niet van het geweld, maar vallen het slachtoffer zelfs gezamenlijk een tweede keer aan. Voorts hadden zij een gezamenlijk doel: het de mond snoeren en afstraffen van het slachtoffer. Het slachtoffer zegt ook zelf dat ze met name geschokt is, omdat ze door hen allebei werd aangevallen.
De rechtbank verwijst in dit verband in het bijzonder naar de terechtzitting bekeken camerabeelden, waarop de rechtbank een en ander zelf heeft kunnen waarnemen. [8]
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Opzet dan wel voorwaardelijk opzet op zwaar lichamelijk letsel
Opzettelijk handelen is willens en wetens handelen. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de stelling dat de verdachte en haar medeverdachte doelbewust uit waren op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Toch kunnen sommige handelingen dusdanig gevaarzettend zijn dat reeds in de aard van die handelingen het opzet op een bepaald gevolg schuilt. Het gevolg wordt dan zogezegd op de koop toe genomen. Dat heet met een juridische term voorwaardelijk opzet: het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
De rechtbank ziet zich aldus voor de vraag gesteld of verdachte en haar medeverdachte door hun concrete handelingen voorwaardelijk opzet hadden op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [naam slachtoffer] . Om deze vraag te beantwoorden moet de rechtbank enerzijds vaststellen of er een aanmerkelijke kans was dat [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door de concrete handelingen van de verdachte en haar medeverdachte en anderzijds vaststellen of zij deze kans op de koop toe hebben genomen.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een
feitelijkaanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval zwaar lichamelijk letsel bij [naam slachtoffer] . Daarbij mag de aard van het risico en het gevaarzettende karakter van de gedraging geen indicator vormen. De rechtbank overweegt in dit verband dat het hoofd een zeer kwetsbare plek van het lichaam is. Naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk dat het met kracht toepassen van geweld op het hoofd zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft. De aanmerkelijke kans volgt aldus uit de aard van de handelingen van de verdachte en haar medeverdachte, namelijk het meermalen slaan met de vuisten tegen het hoofd en het met geschoeide voet schoppen op en tegen het hoofd en het bovenlichaam van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte en haar medeverdachte, mede gelet op de camerabeelden, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte en haar medeverdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg hebben aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De stelling van de raadsman dat de verdachte volledig buiten zinnen was, wordt door de rechtbank verworpen. Hiervan is niet gebleken.
Nu de verdachte en haar medeverdachte niet in hun voorwaardelijk opzet zijn geslaagd, kan slechts het medeplegen van een poging tot zware mishandeling bewezen worden.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
T.a.v. primair:
op 29 april 2015 te Roermond tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [naam slachtoffer] heeft geslagen en vervolgens die [naam slachtoffer] tegen het hoofd en het lichaam heeft getrapt terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
T.a.v. primair:
Medeplegen van een poging tot zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en daarnaast een taakstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf dient reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde te worden verbonden, ook indien dit een behandelverplichting inhoudt.
De officier van justitie heeft zich conform het daartoe strekkende advies van de reclassering op het standpunt gesteld dat er geen doorslaggevende reden is om het jeugdstrafrecht toe te passen. Wel heeft de officier van justitie rekening gehouden met de relevante persoonlijke omstandigheden van de verdachte, door geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf te eisen zoals doorgaans gebruikelijk is bij deze delicten. Zij heeft een hogere straf geëist dan tegen de medeverdachte, omdat verdachte eerder is veroordeeld wegens een geweldsdelict.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat -in afwijking van het reclasseringsadvies- het jeugdstrafrecht toegepast dient te worden. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte erg jong is en is opgegroeid in een sociaal onveilig milieu, waarbinnen geweld een rol speelde en een normale reactie was. Hiervan was ook sprake ten tijde van het delict. Ook het overlijden van haar vader heeft een grote impact gehad. Inmiddels gedraagt zij zich volwassener en weet ze dat ze niet op alles wat haar aangrijpt moet reageren, laat staan met geweld.
De raadsman heeft gepleit voor een taakstraf conform het jeugdstrafrecht, bijvoorbeeld een leerstraf met aandacht voor agressieregulatie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Toepassing van het jeugdstrafrecht
De rechtbank volgt de reclassering in haar advies om het jeugdstrafrecht niet toe te passen, nu uit het door de reclassering toegepaste wegingskader is gebleken dat er geen doorslaggevende reden is om het jeugdstrafrecht toe te passen. Voorts meent de reclassering dat de mogelijke gedragsinterventies door de volwassenenreclassering beter aansluiten bij hetgeen de verdachte nodig heeft. De rechtbank acht het wel van belang om de mogelijkheid open te houden dat de volwassenenreclassering het toezicht overdraagt aan de jeugdreclassering zodra dit wenselijk wordt geacht.
De straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Deze zaak is wederom een schrijnend voorbeeld van zinloos geweld. De verdachte heeft samen met haar medeverdachte een meisje aangevallen, omdat dit meisje naar hen gekeken zou hebben op een manier die hen niet aanstond dan wel iets gezegd zou hebben dat volledig verkeerd viel. Wat hier ook van zij, het kan nooit het geweld rechtvaardigen dat vervolgens heeft plaatsgevonden. De verdachte heeft samen met haar medeverdachte op het slachtoffer ingeslagen en voorts, toen het slachtoffer eenmaal op de grond lag, op haar ingetrapt. Een getuige omschrijft dat de verdachte op het gezicht van slachtoffer intrapte, alsof ze iets wilde plat trappen. Ook heeft zij het slachtoffer nog in haar gezicht gespuugd. Al deze handelingen getuigen van volledige minachting voor de (lichamelijke) integriteit van het slachtoffer.
Ter terechtzitting zijn de camerabeelden bekeken. Hoewel een groot deel van het gevecht buiten beeld plaatsvindt, spreekt de razernij van de verdachte en de medeverdachte boekdelen. Door toegesnelde medewerkers van de McDonald’s is verdachte nauwelijks bij het slachtoffer weg te houden. De mishandeling is blijkens de beelden op te splitsen in twee momenten. Na het eerste moment lopen de verdachte en haar medeverdachte naar buiten, maar komen vervolgens terug en gaan opnieuw het slachtoffer te lijf.
De rechtbank kan zich goed voorstellen dat het slachtoffer zeer angstige momenten heeft beleefd. Daar komt nog bij dat de mishandeling op klaarlichte dag in een populair fastfoodrestaurant is gepleegd en dat veel mensen, waaronder jonge kinderen, hiervan getuige zijn geweest. Het gedrag van de verdachte, met name de mate van geweld en de zinloosheid ervan, dragen bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft waargenomen dat de weerzinwekkende beelden ook indruk hebben gemaakt op de verdachte. Ook heeft zij spijt betuigd. Een en ander is op de rechtbank oprecht overgekomen. Dat de verdachte inzicht toont in de verwerpelijkheid van haar handelen en het leed van het slachtoffer erkent, ervaart de rechtbank als een stap in de goede richting. Toch is het feit dusdanig ernstig dat een bestraffing dient te volgen.
Bij het bepalen van de strafmodaliteit heeft de rechtbank allereerst aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Een zware mishandeling door trappen of schoppen tegen het hoofd wordt doorgaans met zes maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf bestraft. De verdachte wordt echter voor een poging veroordeeld, waardoor de straf in beginsel met een derde wordt verminderd. Het medeplegen werkt daarentegen weer strafverzwarend. De rechtbank betrekt eveneens bij haar overwegingen dat de verdachte recent nog voor nog een ander geweldsdelict is veroordeeld. Toch ziet de rechtbank hierin geen reden om haar zwaarder te straffen dan haar medeverdachte, zoals door de officier is geëist. Op het moment dat zij het onderhavige geweld pleegde, was zij namelijk nog niet veroordeeld voor dat andere geweldsdelict. Dit maakt overigens wel dat de rechtbank het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht moet toepassen.
Hoewel de rechtbank geen toepassing zal geven aan het jeugdstrafrecht, biedt het reclasseringsrapport naar haar oordeel voldoende aanknopingspunten om voor een andere strafmodaliteit te kiezen dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals in het hiervoor genoemde oriëntatiepunt. Zo houdt de rechtbank rekening met de jonge leeftijd van de verdachte, het feit dat zij in haar thuissituatie meermalen in aanraking is gekomen met huiselijk geweld en dat de ontwikkeling van een rebelse puber naar een jongvolwassene die haar eigen verantwoordelijkheid neemt pas recent is ingezet. Ook volgt zij inmiddels met plezier haar opleiding en heeft zij serieuze toekomstplannen.
Enerzijds dient aldus met de strafoplegging recht te worden gedaan aan de ernst van de feiten en het leed van het slachtoffer. Naast dit punitieve doel dient echter ook gekeken te worden naar het preventieve doel: hoe kan voorkomen worden dat de verdachte opnieuw een dergelijke mishandeling pleegt? Beide doelen in aanmerking genomen, acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Aan de proeftijd zal de rechtbank, naast de in het dictum te noemen algemene voorwaarden, ook de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering zijn geadviseerd. Zij is van oordeel dat de verdachte gebaat is bij de steun die de reclassering haar op verschillende leefgebieden kan bieden.
Om de verdachte verder te doordringen van de ernst van het feit acht de rechtbank daarnaast een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis passend en geboden.
De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, dient hierop in mindering te worden gebracht naar rato van twee uren per in verzekering doorgebrachte dag.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt de verdachte voor het primaire feit tot een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren;
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, of
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
de veroordeelde moet zich binnen vijf werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres] te Roermond. Hierna moet de veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
de veroordeelde moet zich houden aan de afspraken en aanwijzingen van de reclassering, ook indien dit een behandeling inhoudt in het kader van agressieregulatie;
  • geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • verstaat dat het toezicht kan worden overgedragen aan de jeugdreclassering, zodra de (volwassenen)reclassering dit nodig acht;
  • veroordeelt de verdachte voor het primaire feit tot een taakstraf voor de duur van 120 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. W.F.J. Aalderink en
mr. D.J.E. Hamers-Aerts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op
2 februari 2016.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 29 april 2015 te Roermond tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [naam slachtoffer] heeft geslagen en/of (vervolgens) die [naam slachtoffer] tegen het hoofd en/of het lichaam heeft getrapt (terwijl die [naam slachtoffer] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij op of omstreeks 29 april 2015 te Roermond openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Hamstraat 54, in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, de McDonalds, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] , welk geweld bestond uit het slaan van
die [naam slachtoffer] en/of het trappen tegen het hoofd en/of lichaam van die [naam slachtoffer] ;
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/659186-15
Proces-verbaal van de openbare zitting van
2 februari 2016in de zaak tegen:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
Raadsman is mr. M.R.H. Meijer, advocaat, kantoorhoudende te Sint Odiliënberg.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is wel/niet in de zittingzaal aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat zij daartegen binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Basisteam Roermond, proces-verbaalnummer PL233C-2015079417, gesloten d.d. 26 juni 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 91.
2.Proces-verbaal van aangifte door [naam slachtoffer] d.d. 29 april 2015, pagina 24, 25 en 26.
3.Proces-verbaal van aangeefster [naam slachtoffer] d.d. 30 april 2015, pagina 27, 28 en 29.
4.De medische verklaring d.d. 10 juni 2015, pagina 37.
5.Proces-verbaal van het verhoor van de getuige S. [naam vriendin slachtoffer] d.d. 29 april 2015, pagina 40 en 41.
6.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 19 januari 2016.
7.Proces-verbaal van het verhoor van de getuige S. [naam getuige 1] d.d. 29 april 2015, pagina 38.
8.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 19 januari 2016.