ECLI:NL:RBLIM:2016:7875

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
03/700106-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot negen maanden gevangenisstraf en oplegging van de TBS-maatregel wegens poging tot doodslag

Op 13 september 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 18 februari 2016 in Kerkrade een steekincident heeft gepleegd. De verdachte heeft geprobeerd het slachtoffer, met wie hij een conflict had, te doden door hem met een mes in de hals en schouder te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld, maar niet met voorbedachten rade. De officier van justitie heeft de verdachte beschuldigd van poging tot doodslag, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van verminderd toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag, maar niet aan de primair tenlastegelegde poging tot moord. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot negen maanden gevangenisstraf en heeft de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd, gezien de geestelijke toestand van de verdachte en het risico op recidive. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, die door de verdachte is aangebracht, en heeft de verbeurdverklaring van het gebruikte mes gelast.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700106-16
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 september 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
thans gedetineerd in het Vught PPC te Vught.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. F.M. van Venrooij-Nieuwenhuis, advocaat, kantoorhoudende te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 augustus 2016. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Het slachtoffer [slachtoffer] was in persoon ter terechtzitting aanwezig en heeft zich als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd. Daarnaast heeft hij gebruikt gemaakt van het hem toekomende spreekrecht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden dan wel hem zwaar te verwonden door die [slachtoffer] met een mes in diens hals en/of schouder te steken..

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte [slachtoffer] meermalen met een mes heeft gestoken, gelet op de aangifte van [slachtoffer] en de bekennende verklaring van de verdachte. Hij kwalificeert dit handelen als de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling. De forensisch deskundige heeft namelijk vastgesteld dat er sprake was van oppervlakkige verwondingen, die niet gehecht hoefden te worden. Indien de verwondingen dieper waren geweest, hadden zij potentieel dodelijk kunnen zijn. Hieruit leidt de officier van justitie af dat, nu dit niet het geval was, de verdachte daarom moet worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot moord dan wel poging tot doodslag.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het opzet ontbrak om [slachtoffer] te doden, omdat uit het deskundigenonderzoek blijkt dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was. Van willens en wetens handelen kan daarom geen sprake zijn geweest. Evenmin kan worden bewezen dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, gelet op de eisen die de Hoge Raad aan het aannemen van dit bestanddeel stelt. De getuigenverklaring van [getuige 3] acht de verdediging onbetrouwbaar, zodat ook uit deze verklaring voorbedachten rade niet kan worden afgeleid. Uit het dossier blijkt voorts dat er geen sprake is van blijvend letsel en dat er zeker geen sprake is geweest van levensbedreigend letsel. Daarom concludeert de raadsvrouw tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde.
Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat wel de subsidiair tenlastegelegde poging tot het toebrengen van (zwaar) lichamelijk letsel bewezen kan worden, met dien verstande dat verdachte van het bestanddeel voorbedachten rade moet worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 18 februari 2016 doet [slachtoffer] aangifte tegen de verdachte. Hij verklaart dat hij die avond twee keer met een mes is gestoken door [verdachte] . De steekpartij vond plaats voor de ingang van de flat aan de [adres] te Kerkrade.
[slachtoffer] was vanaf de bushalte onderweg naar zijn woning, toen hij zag dat [verdachte] samen met [getuige 1] op het balkon van [getuige 2] stond. [verdachte] riep vanaf het balkon naar [slachtoffer] dat hij ( [verdachte] ) hier de baas was en wat [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) hier moest. Daarop heeft [slachtoffer] tegen [verdachte] gezegd: “Doe toch eens normaal [verdachte] , die flauwekul van jou iedere keer”. [slachtoffer] zag toen dat [verdachte] vanaf het balkon de woning van [getuige 2] in liep, waarmee hij uit het zicht van [slachtoffer] verdween. Even later zag [slachtoffer] [verdachte] vanaf de ingang van de flat naar buiten rennen. [verdachte] had een mes in zijn rechterhand en kwam direct op [slachtoffer] af gerend. [slachtoffer] zag hoe [verdachte] zijn rechterarm omhoog bewoog. Toen [verdachte] bij [slachtoffer] was, sloeg hij met kracht zijn rechterarm, waarin hij het mes vasthad, naar beneden. [slachtoffer] zag dat die slaande beweging richting de linkerzijde van zijn hals ging en hij voelde dat de punt van het mes de linkerzijde van zijn hals raakte. Hij voelde daar meteen een stekende pijn. [slachtoffer] zag dat [verdachte] meteen weer zijn rechterarm snel omhoog deed. Hij zag toen dat [verdachte] met kracht zijn rechterarm naar beneden bewoog en richting zijn linkerschouder stak. Hij voelde dat de punt van het mes zijn linkerschouder raakte en voelde direct een hevig stekende pijn. [slachtoffer] zei toen: “ [verdachte] , je hebt me geraakt jongen.” Daarop zag hij dat [verdachte] zich omdraaide en het trappenhuis van de flat in liep. [2]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) al van jongs af aan kent uit het gebruikerscircuit. Vanaf januari 2016 maakte hij een moeilijke tijd door vanwege de ziekte van zijn moeder en omdat de rechtbank hem als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf had opgelegd dat hij geen wiet meer mocht gebruiken, terwijl hij hier doorgaans rustig van wordt. Hij had ook problemen met [slachtoffer] en die dag is de ruzie geëscaleerd. Hij was in het appartement van [getuige 2] en had daar alcohol gedronken. Hij zat niet goed in zijn vel. Toen de verdachte op het balkon stond, zag hij [slachtoffer] langs lopen die hem vervolgens uitdaagde door wat naar boven te roepen. Daarop is de verdachte naar beneden gegaan en naar buiten. Hij was heel kwaad. Hij had het mes in zijn broekzak. Beneden op straat is het tot een confrontatie met [slachtoffer] gekomen. Toen werd verdachte pas echt woedend en daar is hij ontploft. Ze liepen schreeuwend naar elkaar toe. Onder het lopen haalde verdachte het mes uit zijn broekzak. Tijdens de woordenwisseling heeft verdachte [slachtoffer] toen twee keer met dat mes gestoken. De verdachte heeft desgevraagd verklaard dat hij zich ervan bewust is dat de nek een gevaarlijke plaats is om iemand te steken. Hij had het slachtoffer lang genoeg gewaarschuwd en wist niet meer hoe hij anders de boodschap moest laten overkomen. Hij heeft op dat moment de keuze gemaakt om zijn mes te gebruiken in plaats van, bijvoorbeeld, om te slaan. [3]
Uit de verklaring van de forensisch geneeskundige volgt dat er bij [slachtoffer] sprake was van twee huidletsels. Een letsel bevond zich ter plaatse van de linker onderkaakhoek bij de overgang naar de hals. Het andere letsel bevond zich boven het linker sleutelbeen, midden tussen het borstbeen en het schoudergewricht. De huidletsels zijn door de behandelend arts geduid als oppervlakkige steekverwondingen in het hals- en schoudergebied, waarbij geen sprake was van long(vlies)beschadiging of beschadiging van grote bloedvaten. De huidletsels zijn inmiddels genezen. [4]
Tussenconclusie
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 18 februari 2016 te Kerkrade [slachtoffer] tweemaal heeft gestoken. Eenmaal in het halsgebied en eenmaal in het schoudergebied.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het handelen van de verdachte gekwalificeerd moet worden.
Juridische kwalificatie
Vast staat dat [slachtoffer] letsel heeft opgelopen, maar de vraag ligt voor of verdachte opzet had om [slachtoffer] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen terwijl hij in dat opzet niet is geslaagd. Uit de verklaring van de verdachte kan deze intentie niet worden afgeleid. Hieruit maakt de rechtbank wel op dat hij [slachtoffer] pijn wilde doen, maar niet dat het de bedoeling was dat [slachtoffer] het leven zou laten of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Hoewel de intentie van de verdachte dus niet gericht was op het toebrengen van dodelijk of zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] , kunnen sommige handelingen desondanks toch dusdanig gevaarzettend zijn dat reeds in de aard van die handelingen het opzet op een bepaald gevolg schuilt. Het gevolg wordt dan als het ware op de koop toe genomen.
Dat heet met een juridische term ‘voorwaardelijk opzet’: het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt. Om voorwaardelijk opzet te kunnen vaststellen dient allereerst te worden nagegaan of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept. Om deze vraag te beantwoorden moet de rechtbank enerzijds vaststellen of er een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer] dodelijk of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door de concrete handelingen van de verdachte. Vervolgens moet zij vaststellen of verdachte deze kans dan op de koop toe heeft genomen. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een
feitelijkaanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval de dood of zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Daarbij mag de aard van het risico en het gevaarzettende karakter van de gedraging geen indicator vormen.
Voor de vraag of er een aanmerkelijke kans was op dodelijk of in ieder geval zwaar lichamelijk letsel neemt de rechtbank in acht dat de verdachte [slachtoffer] in de hals heeft gestoken en in het schouderblad. Voorts heeft de verdachte niet gericht gestoken, maar in zijn razernij op [slachtoffer] ingestoken. Het behoeft geen nadere uitleg dat met name de hals een uiterst kwetsbaar gedeelte van het lichaam is, mede door de aanwezigheid van de halsslagaders.
De forensisch deskundige heeft zich ook uitgelaten over de vraag of er sprake was van potentieel dodelijk letsel. Hij stelt dat zich in het halsgebied grote bloedvaten bevinden. Ter hoogte van het sleutelbeen bevindt zich voorts de top van de linkerlong en in dit gebied bevinden zich eveneens grote bloedvaten. Steekverwondingen in deze regio zijn potentieel fataal. Bij het doorsnijden van één van de halsslagaders is er een groot risico op overlijden ten gevolge van verbloeding of een luchtembolie. Bij het aanprikken of penetreren van het longvlies of het longweefsel is er risico op het ontstaan van een klaplong of bloed in de borstholte. Ten aanzien van de specifieke verwondingen die [slachtoffer] heeft opgelopen, komt de forensisch geneeskundige tot de conclusie dat de toegebrachte wonden niet diep genoeg waren om potentieel dodelijk te zijn. [5] Dat de verdachte uiteindelijk niet diep genoeg heeft gestoken, kan echter bezwaarlijk in zijn voordeel worden meegenomen. Hij heeft immers in razernij op [slachtoffer] ingestoken en niet is gebleken dat hij over specialistische medische kennis beschikt. De verdachte zal dus niet bewust slechts tot een bepaalde diepte hebben gestoken. Alles overwegende brengt dit de rechtbank tot de conclusie dat er een aanmerkelijke kans was op dodelijk letsel door het concrete handelen van de verdachte. Dat hij uiteindelijk niet diep genoeg heeft gestoken om potentieel dodelijk letsel te veroorzaken, is aan puur geluk van [slachtoffer] te wijten en niet aan een bewuste handeling van de verdachte.
De rechtbank dient vervolgens nog te beoordelen of de verdachte deze aanmerkelijke kans op dodelijk letsel ook heeft aanvaard. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, namelijk het doelbewust met een mes opzoeken van een medemens en vervolgens ook daadwerkelijk met dit mes op die persoon insteken in diens hals- en schoudergebied, het niet anders kan dan dat de verdachte willens en wetens de kans heeft aanvaard dat dodelijk letsel zou kunnen ontstaan.
Voorbedachten rade
Ten slotte dient de vraag beantwoord te worden of de verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Indien de rechtbank dit bestanddeel bewezen acht, laat het handelen van de verdachte zich niet kwalificeren als een poging doodslag maar als een poging tot moord.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden niet kan worden bewezen dat de verdachte al vooraf een plan had beraamd om [slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit de meest recente jurisprudentie van de Hoge Raad moet worden afgeleid dat niet te snel mag worden geconcludeerd dat sprake was van voorbedachten rade. Het enkele feit dat een verdachte een wapen bij zich heeft of een moment van bezinning kan hebben gehad, is daartoe in ieder geval onvoldoende. De verklaring van de getuige [getuige 3] , dat de verdachte tegen hem gezegd zou hebben dat hij “dadelijk ene ging steken”, doet aan dit oordeel niets af nu deze verklaring door geen enkel ander bewijsmiddel wordt ondersteund en ook hieruit niet zonder meer kan worden afgeleid dat het de bedoeling van verdachte was om [slachtoffer] te
doden.
De rechtbank acht daarom niet bewezen dat er sprake was van voorbedachten rade, reden waarom zij de verdachte van dit bestanddeel vrijspreekt.
De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 18 februari 2016 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] eenmaal met een mes in diens halsgebied en eenmaal in diens schoudergebied heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
primair:
poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Zowel de forensisch psycholoog [naam psycholoog] als de psychiater drs. [naam psychiater] hebben over de geestvermogens van de verdachte een rapport uitgebracht.
[naam psychiater] stelt in haar rapportage van 27 juli 2016 dat bij de verdachte sprake is van zwakbegaafdheid, een antisociale persoonlijkheidsstoornis met trekken van borderline en misbruik van diverse middelen, voornamelijk alcohol en cannabis. Differentieel diagnostisch kon een aandachttekortstoornis met hyperactiviteit en een post-traumatische stressstoornis niet uitgesloten worden. Ten tijde van het tenlastegelegde was de verdachte onder invloed van alcohol. Zwakbegaafdheid en antisociale persoonlijkheidsproblematiek met trekken van borderline zijn condities die in zijn persoon verankerd liggen en daarmee waren deze ook aanwezig tijdens het tenlastegelegde. De verdachte is vanuit zijn persoonlijkheid meer dan gemiddeld impulsief en laat zich minder leiden door dat wat maatschappelijk en moreel wel en niet aanvaardbaar is dan de gemiddelde ander. Daarnaast ontbreekt het hem vanuit die persoonlijkheidsproblematiek en zijn zwakbegaafdheid om overzicht te houden in stressvolle situaties. Hij voelt zich snel uitgedaagd en bedreigd, lijkt niet goed te begrijpen wat er om zich heen gebeurt en reageert dan primair met agressie en grootheidsvertoon om zich af te weren. Een patroon van gewelddadigheid ligt voor de verdachte meer voor de hand. Het alcoholmisbruik maakte dat zijn remmingen om geweld te gebruiken verder afnamen.
De psychiater adviseert daarom om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Psycholoog [naam psycholoog] onderschrijft deze bevindingen blijkens de inhoud van haar rapportage van 2 augustus 2016.
De rechtbank maakt de conclusies van de deskundigen over de toerekeningsvatbaarheid tot de hare en komt daarmee tot het oordeel dat het bewezenverklaarde verminderd aan de verdachte kan worden toegerekend. De verdachte is echter strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid volledig uitsluiten.

6.De straf en de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast acht de officier van justitie oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden passend en geboden, waarbij de verdachte in ieder geval moet meewerken aan een klinische opname bij Trajectum, Hoeve Boschoord en zich moet houden aan alle aanwijzingen die door of namens de reclassering aan hem worden gegeven. De officier van justitie ziet, gelet op de inhoud van de deskundigenrapporten, geen aanleiding om de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te eisen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft op uitdrukkelijk verzoek van de verdachte gepleit voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling en zich daarbij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank waar het de verpleging van overheidswege betreft. De afgelopen jaren heeft de verdachte verschillende vormen van begeleiding gehad, maar die zijn allen onvoldoende gebleken. Verdachte wil graag het roer omgooien en daarvoor is in zijn ogen een dergelijke drastische maatregel nodig. De verdachte wil graag dat de maatregel in combinatie met verpleging van overheidswege aan hem opgelegd wordt, als dit betekent dat hij dan sneller en beter wordt behandeld. De raadsvrouw heeft voorts verwezen naar de inhoud van de gedragskundige rapportages. Het opleggen van een straf acht de raadsvrouw niet opportuun als aan de verdachte voornoemde maatregel wordt opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
6.3.1
Over de op te leggen straf
De verdachte zat naar eigen zeggen al een tijd niet goed in zijn vel en had problemen met [slachtoffer] . Op 18 februari 2016 is het tot een uitbarsting gekomen. De verdachte zag [slachtoffer] vanaf het balkon op straat voorbij lopen en raakte door iets wat [slachtoffer] zei dusdanig geïrriteerd, dat hij naar beneden is gestormd en op [slachtoffer] is afgegaan. Er is een confrontatie ontstaan en daarin heeft de verdachte op [slachtoffer] ingestoken, met een mes dat hij reeds in zijn broekzak had. In zijn razernij heeft hij [slachtoffer] in zijn halsgebied geraakt en in zijn schoudergebied. Steekverwondingen in het halsgebied zijn potentieel dodelijk, er kan immers een halsslagader worden doorgesneden met verbloeding of luchtembolie tot gevolg, of bijvoorbeeld een klaplong ontstaan als het longvlies of het longweefsel wordt geraakt. Het letsel dat [slachtoffer] bij de steekpartij opliep viel mee, omdat de verdachte niet diep genoeg had gestoken om daadwerkelijk fataal letsel te veroorzaken. Maar een en ander had zonder twijfel veel ernstiger kunnen aflopen.
De inbreuk die de verdachte heeft gemaakt op de integriteit van het slachtoffer is groot. Bovendien getuigt het handelen van verdachte van een volkomen gebrek aan respect voor de waarde van het menselijk leven. Hij heeft [slachtoffer] op straat met een mes aangevallen, terwijl deze op weg was naar huis. Een belangrijk maatschappelijk uitgangspunt is dat mensen zich veilig moeten kunnen voelen in hun woonomgeving. De reden voor het steken moet kennelijk gezocht worden in het feit dat het slachtoffer iets heeft geroepen, dat de verdachte in woede deed ontsteken. Nog los van het gegeven hoe armzalig deze reden voor het levensgevaarlijke handelen van de verdachte is, behoren geschillen in deze samenleving niet te worden opgelost door met een mes op mensen af te gaan en op hen in te steken. Dat is niet alleen onaanvaardbaar, maar ook en vooral wettelijk verboden.
Voor doodslag wordt doorgaans een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren opgelegd. Wanneer het een poging daartoe betreft, wordt de straf met een derde verminderd. De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat echter ook in zwaarwegende mate rekening met het gegeven dat het handelen van de verdachte in grote mate werd beïnvloed door zijn persoonlijkheidsstoornis en de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Zoals in het voorgaande onder 5 reeds is vastgesteld kan het bewezenverklaarde slechts in verminderde mate aan de verdachte worden toegerekend. Zijn denken en handelen werd echter volgens beide gedragsdeskundigen niet volledig bepaald door zijn stoornissen. Dat betekent dat verdachte voor een gedeelte strafrechtelijk verantwoordelijk gehouden kan worden voor zijn daad en dus, naast de eventuele oplegging van een maatregel, ook straf verdient.
Bij het bepalen van deze straf heeft de rechtbank niet alleen rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte maar ook met zijn strafblad. Hieruit blijkt dat hij al eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld. Gelet op dit strafblad is er sprake van een stijgende lijn van de mate van gewelddadigheid. Dat spreekt niet bepaald in het voordeel van verdachte. Ook rekent de rechtbank het verdachte zwaar aan dat hij voorafgaand aan zijn daad maar liefst zeven halve liters bier heeft genuttigd, terwijl hij zich wel bewust was van de invloed van alcohol op zijn functioneren. Hoewel de verdachte ter terechtzitting inzicht heeft getoond in de verwerpelijkheid van zijn handelen, blijft de verdachte hardnekkig volhouden dat [slachtoffer] hem heeft uitgedaagd en bediende hij zich zelfs van de woorden “wie niet horen wil, moet maar voelen”. Deze instelling, in samenhang bezien met hetgeen beide gedragsdeskundigen opmerken over het aanwezige recidivegevaar, maakt dat de rechtbank zich grote zorgen maakt over de toekomst.
Alles overwegende kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Met name het leed dat bij het slachtoffer teweeg is gebracht en het gewelddadige karakter van het feit leiden tot dit oordeel. Het is een feit van algemene bekendheid dat er bij slachtoffers van een delict als dit lange tijd gevoelens van angst en onzekerheid (kunnen) blijven bestaan, waardoor zij in hun deelname aan het maatschappelijk verkeer ernstig kunnen worden belemmerd. Het slachtoffer heeft tijdens de terechtzitting naar voren gebracht dat dit ook in zijn geval zo is. Hij ondervindt nog dagelijks last van wat er gebeurd is.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, daarom een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. De hoogte van de straf is mede ingegeven door het oordeel van de rechtbank dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd.
6.3.2
Over de maatregel
De gedragsdeskundigen concluderen in hun eerder genoemde rapportages dat het middelengebruik en de persoonlijkheidsproblematiek de impulsiviteit van de verdachte kunnen aanwakkeren. Dit kan recidive met zich meebrengen. Door zijn zwakbegaafdheid heeft hij weinig overzicht over stressvolle situaties. De persoonlijkheidsstoornis daarbij opgeteld maakt dat hij minder dan de gemiddelde mens over de gezonde coping beschikt om een de-escalerende positie te kiezen in conflictueuze situaties. Omdat hij situaties minder goed dan een gemiddeld ander kan overzien, zal hij zich ook eerder uitgedaagd en bedreigd voelen. In die gevallen neemt de recidive toe, omdat de betrokkene agressief wordt als hij de situatie niet overziet. Daarbij komt dat de verdachte een marginaal bestaan leidt en zich in een ongunstig leefmilieu bevindt, waarin veel middelen gebruikt worden. Verdachte heeft ook nauwelijks dagbesteding. Zijn leefomgeving zorgt verdere stress, waardoor hij verder geprikkeld raakt en kan overgaan tot delictgedrag.
Gesteld wordt door de gedragsdeskundigen dat de verdachte gebaat zou kunnen zijn bij behandeling in een instelling die zowel is ingericht op de begeleiding en behandeling van de zwakbegaafdheid als op de antisociale persoonlijkheidsproblematiek. Een gefaseerde behandeling en bejegening op maat zijn nodig, alsmede een zeer stevig en dwingend behandelkader. Een prikkelarme omgeving is van belang. In de behandeling moet worden geprobeerd om de verdachte te leren hoe hij interne en externe stressfactoren moet hanteren, hoe adequate coping dient te worden toegepast en hoe hij gemotiveerd moet worden voor een gereguleerd middelengebruik of zelfs middelenabstinentie. Een klinische opname met daarna een toeleiding naar een vorm van intensieve woonbegeleiding zou bijvoorbeeld bij Trajectum-FPK Hoeve Boschoord kunnen plaatsvinden. Gezien het recidivegevaar en het gevaar voor de maatschappij adviseren de deskundigen om de behandeling te laten plaatsvinden in het kader van een terbeschikkingstelling. Of een terbeschikkingstelling met voorwaarden haalbaar is, moet de reclassering nader onderzoeken. Anders kan over gegaan worden tot de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De rechtbank moet concluderen dat een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet is onderzocht door de reclassering. Wel stelt de adviesrapportage van de reclassering dat de eerder ingezette klinische en ambulante hulp- en begeleidingstrajecten vanuit zowel het ISD-traject als een voorwaardelijke veroordeling tot heden niet hebben geleid tot een stabiel en delictvrij functioneren. Ook de reclassering acht daarom een tbs-kader passend. Zij stelt dat een langdurige klinische behandeling met een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk is om van daaruit te bezien in hoeverre de verdachte in staat is om middelen- en delictvrij te functioneren en geresocialiseerd kan worden.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van voormelde deskundigenrapportages concludeert de rechtbank dat de veiligheid van anderen de terbeschikkingstelling van verdachte eist. Aan de wettelijke vereisten van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is voldaan: het bewezenverklaarde feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en was gericht tegen of veroorzaakte gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
Nu uit de rapportages volgt dat er gevaar bestaat voor recidive en andere behandelalternatieven weliswaar wenselijk, maar als mogelijk onhaalbaar ingeschat worden, is naar het oordeel van de rechtbank de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege passend en geboden. Bij dat oordeel betrekt de rechtbank dat de verdachte ter terechtzitting heeft uitgesproken dat hij het roer wil omgooien en dat hij, gelet op alle eerdere hulpverleningstrajecten, van mening is dat hem dit alleen gaat lukken met drastische maatregelen. De gedragsdeskundigen hebben ook de mogelijkheid van terbeschikkingstelling met voorwaarden in hun rapportages besproken. Dit is een minder rigoureus middel dan terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De gedragsdeskundigen twijfelen echter aan de haalbaarheid van een dergelijk kader. De rechtbank twijfelt hier ook aan. In principe dient voor het minst rigoureuze middel gekozen te worden, indien daarmee hetzelfde doel bereikt kan worden. De vraag is echter of met het opleggen van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf het recidive beperkende doel wel bereikt kan worden, omdat eerdere voorwaardelijke straffen en periodes van hulp en steun door de reclassering niet het gewenste effect hebben gehad. Bij een terbeschikkingstelling met voorwaarden komt de verdachte wederom onder toezicht van de reclassering te staan, met als enige verschil dat hem in plaats van de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege boven het hoofd hangt. De rechtbank is daarom van oordeel dat het nu tijd is om door te pakken, vooral nu ook de verdachte gemotiveerd is om behandeld te worden, zelfs indien dit betekent dat de rechtbank zijn terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege beveelt.
Het door de psycholoog opgeworpen bezwaar dat de verdachte in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege niet gefaseerd kan re-integreren in de samenleving, wordt als niet feitelijk onderbouwd buiten beschouwing gelaten. De rechtbank overweegt in dit verband dat het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling een tweeledig doel dient. Het ene doel is de beveiliging van de maatschappij tegen herhalingsgevaar, het andere doel is resocialisatie van de terbeschikkinggestelde. Die resocialisatie kan ook in het kader van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gefaseerd plaatsvinden.
De rechtbank zal daarom de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege bevelen, voor de duur van twee jaren.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.811,19 ter zake van het tenlastegelegde. Dit bedrag bestaat uit € 311,19 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade. Daarnaast vordert [slachtoffer] de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer] genoegzaam onderbouwd is en, na matiging van de post immateriële schade, voor toewijzing gereed ligt. Hij acht, gelet op de Nederlandse maatstaven, een vergoeding van € 2.000,00 voor immateriële schade redelijk en billijk. Het meerdere van de vordering wegens immateriële schade dient te worden afgewezen. Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verdachte veroordeeld moet worden tot betaling van de wettelijke rente en dat de schadevergoedingsmaatregel aan hem moet worden opgelegd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de post materiële schade kan worden toegewezen, maar dat de vergoeding voor immateriële schade moet worden gematigd gelet op andere zaken waarin er sprake was van een lichte mishandeling met lichte verwondingen.
Het feit dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, dient ook zijn weerslag te krijgen in de hoogte van de toegewezen vergoedingen. Voorts heeft de raadsvrouw er op gewezen dat de verdachte geen ruimte zal hebben om te betalen, indien inderdaad de maatregel van terbeschikkingstelling aan hem wordt opgelegd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] door het hiervoor onder primair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot het door hem gevorderde bedrag van € 311,19, dit bedrag niet is betwist en aan verdachte ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze post geheel worden toegewezen.
Ten aanzien van het gevorderde bedrag voor immateriële schade heeft de rechtbank gekeken naar vergelijkbare zaken. Zij zal de vergoeding voor geleden immateriële schade naar redelijkheid vaststellen op € 1.000,00, vanwege de impact die het strafbare feit heeft en heeft gehad op het leven van [slachtoffer] . De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Tevens zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het aldus toegewezen bedrag van € 1.311,19 vanaf 18 februari 2016 tot aan de dag van volledige voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Zij ziet aanleiding om de aan de schadevergoedingsmaatregel verbonden hechtenis bij niet betaling, op slechts een dag te stellen. Aan de verdachte zal immers de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd, waardoor hij enige tijd verstoken is van een eigen inkomen. De rechtbank wil niet dat de vervangende hechtenis de behandeling in het kader van de tbs-maatregel doorkruist, nu al op voorhand duidelijk is dat de verdachte vooralsnog niet aan zijn betalingsverplichting kan voldoen.

8.Het beslag

Ten aanzien van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen messen oordeelt de rechtbank als volgt.
Het mes dat naar eigen zeggen aan de verdachte toebehoort en waarmee hij het misdrijf heeft gepleegd, is conform de wettelijke bepalingen vatbaar voor verbeurdverklaring en zal daarom door de rechtbank verbeurd worden verklaard. Het andere mes behoorde aan het slachtoffer toe. De rechtbank is van oordeel dat geen strafvorderlijk belang zich tegen teruggave aan [slachtoffer] verzet, nu niet is gebleken dat met dit mes enig misdrijf is gepleegd noch dat het bestemd is tot het plegen van misdrijven.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige strafkamer in het arrondissement Limburg van 24 december 2013, gewezen onder parketnummer 03/700394-13, te weten gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen. De verdachte heeft immers door het thans tenlastegelegde de algemene voorwaarden overtreden.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor afwijzing van de vordering, omdat de verdachte gebaat is bij een klinische behandeling in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling en hier thans ook voor openstaat. Die behandeling moet op dit moment centraal staan en de tenuitvoerlegging voegt thans niets toe.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte door hetgeen thans bewezen en strafbaar is verklaard, zich voor het einde van de vastgestelde proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Doorgaans is dit zonder meer reden om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten. Nu de rechtbank echter oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling voor de duur van twee jaren met verpleging van overheidswege passend en geboden acht, ziet zij hierin voldoende reden om de vordering af te wijzen. Het is namelijk onwenselijk dat de uitvoering van die maatregel door de tenuitvoerlegging wordt vertraagd of doorkruist.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het onder primair bewezen verklaarde feit tot een gevangenisstraf van negen maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Maatregel
- gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte voor de duur van twee jaren, met verpleging van overheidswege;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen
€ 1.311,19, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 18 februari 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , van € 1.311,19, bij niet betaling en verhaal te vervangen door een dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 18 februari 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
Beslag
- verklaart verbeurd het volgende in beslag genomen voorwerp:
- een mes, goednummer 746749;
- gelast de teruggave van het volgende in beslag genomen voorwerp aan [slachtoffer] :
- een mes, goednummer 746727;
Beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 03/700394 -13
- wijst de vordering af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. W.F.J. Aalderink en mr. D.J.E. Hamers-Aerts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van
13 september 2016.
Buiten staat
Mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 18 februari 2016 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade althans opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes in diens hals- en/of schoudergebied heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 18 februari 2016 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een mes in diens hals- en/of schoudergebied heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700106-16
Proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 13 september 2016 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
thans gedetineerd in het Vught PPC te Vught.
Raadsvrouw is mr. F.M. van Venrooij-Nieuwenhuis, advocaat, kantoorhoudende te Heerlen.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zittingzaal aanwezig. Ter terechtzitting van 30 augustus 2016 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Districtsrecherche Parkstad Limburg, proces-verbaalnummer LB2R016033-7, gesloten d.d. 25 maart 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 176.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 18 februari 2016, pagina’s 107 en 108.
3.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 30 augustus 2016.
4.Het rapport van GGD Zuid-Limburg betreffende een 44-jarige man met steekletsels, opgemaakt door forensisch geneeskundige Govaerts d.d. 16 april 2016. Dit bescheid maakt geen deel uit van de doornummering.
5.Het rapport van GGD Zuid-Limburg betreffende een 44-jarige man met steekletsels, opgemaakt door forensisch geneeskundige Govaerts d.d. 16 april 2016. Dit bescheid maakt geen deel uit van de doornummering.