3.3Het oordeel van de rechtbank
Op 18 februari 2016 doet [slachtoffer] aangifte tegen de verdachte. Hij verklaart dat hij die avond twee keer met een mes is gestoken door [verdachte] . De steekpartij vond plaats voor de ingang van de flat aan de [adres] te Kerkrade.
[slachtoffer] was vanaf de bushalte onderweg naar zijn woning, toen hij zag dat [verdachte] samen met [getuige 1] op het balkon van [getuige 2] stond. [verdachte] riep vanaf het balkon naar [slachtoffer] dat hij ( [verdachte] ) hier de baas was en wat [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) hier moest. Daarop heeft [slachtoffer] tegen [verdachte] gezegd: “Doe toch eens normaal [verdachte] , die flauwekul van jou iedere keer”. [slachtoffer] zag toen dat [verdachte] vanaf het balkon de woning van [getuige 2] in liep, waarmee hij uit het zicht van [slachtoffer] verdween. Even later zag [slachtoffer] [verdachte] vanaf de ingang van de flat naar buiten rennen. [verdachte] had een mes in zijn rechterhand en kwam direct op [slachtoffer] af gerend. [slachtoffer] zag hoe [verdachte] zijn rechterarm omhoog bewoog. Toen [verdachte] bij [slachtoffer] was, sloeg hij met kracht zijn rechterarm, waarin hij het mes vasthad, naar beneden. [slachtoffer] zag dat die slaande beweging richting de linkerzijde van zijn hals ging en hij voelde dat de punt van het mes de linkerzijde van zijn hals raakte. Hij voelde daar meteen een stekende pijn. [slachtoffer] zag dat [verdachte] meteen weer zijn rechterarm snel omhoog deed. Hij zag toen dat [verdachte] met kracht zijn rechterarm naar beneden bewoog en richting zijn linkerschouder stak. Hij voelde dat de punt van het mes zijn linkerschouder raakte en voelde direct een hevig stekende pijn. [slachtoffer] zei toen: “ [verdachte] , je hebt me geraakt jongen.” Daarop zag hij dat [verdachte] zich omdraaide en het trappenhuis van de flat in liep.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) al van jongs af aan kent uit het gebruikerscircuit. Vanaf januari 2016 maakte hij een moeilijke tijd door vanwege de ziekte van zijn moeder en omdat de rechtbank hem als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf had opgelegd dat hij geen wiet meer mocht gebruiken, terwijl hij hier doorgaans rustig van wordt. Hij had ook problemen met [slachtoffer] en die dag is de ruzie geëscaleerd. Hij was in het appartement van [getuige 2] en had daar alcohol gedronken. Hij zat niet goed in zijn vel. Toen de verdachte op het balkon stond, zag hij [slachtoffer] langs lopen die hem vervolgens uitdaagde door wat naar boven te roepen. Daarop is de verdachte naar beneden gegaan en naar buiten. Hij was heel kwaad. Hij had het mes in zijn broekzak. Beneden op straat is het tot een confrontatie met [slachtoffer] gekomen. Toen werd verdachte pas echt woedend en daar is hij ontploft. Ze liepen schreeuwend naar elkaar toe. Onder het lopen haalde verdachte het mes uit zijn broekzak. Tijdens de woordenwisseling heeft verdachte [slachtoffer] toen twee keer met dat mes gestoken. De verdachte heeft desgevraagd verklaard dat hij zich ervan bewust is dat de nek een gevaarlijke plaats is om iemand te steken. Hij had het slachtoffer lang genoeg gewaarschuwd en wist niet meer hoe hij anders de boodschap moest laten overkomen. Hij heeft op dat moment de keuze gemaakt om zijn mes te gebruiken in plaats van, bijvoorbeeld, om te slaan.
Uit de verklaring van de forensisch geneeskundige volgt dat er bij [slachtoffer] sprake was van twee huidletsels. Een letsel bevond zich ter plaatse van de linker onderkaakhoek bij de overgang naar de hals. Het andere letsel bevond zich boven het linker sleutelbeen, midden tussen het borstbeen en het schoudergewricht. De huidletsels zijn door de behandelend arts geduid als oppervlakkige steekverwondingen in het hals- en schoudergebied, waarbij geen sprake was van long(vlies)beschadiging of beschadiging van grote bloedvaten. De huidletsels zijn inmiddels genezen.
Tussenconclusie
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 18 februari 2016 te Kerkrade [slachtoffer] tweemaal heeft gestoken. Eenmaal in het halsgebied en eenmaal in het schoudergebied.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe het handelen van de verdachte gekwalificeerd moet worden.
Juridische kwalificatie
Vast staat dat [slachtoffer] letsel heeft opgelopen, maar de vraag ligt voor of verdachte opzet had om [slachtoffer] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen terwijl hij in dat opzet niet is geslaagd. Uit de verklaring van de verdachte kan deze intentie niet worden afgeleid. Hieruit maakt de rechtbank wel op dat hij [slachtoffer] pijn wilde doen, maar niet dat het de bedoeling was dat [slachtoffer] het leven zou laten of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Hoewel de intentie van de verdachte dus niet gericht was op het toebrengen van dodelijk of zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] , kunnen sommige handelingen desondanks toch dusdanig gevaarzettend zijn dat reeds in de aard van die handelingen het opzet op een bepaald gevolg schuilt. Het gevolg wordt dan als het ware op de koop toe genomen.
Dat heet met een juridische term ‘voorwaardelijk opzet’: het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt. Om voorwaardelijk opzet te kunnen vaststellen dient allereerst te worden nagegaan of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept. Om deze vraag te beantwoorden moet de rechtbank enerzijds vaststellen of er een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer] dodelijk of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door de concrete handelingen van de verdachte. Vervolgens moet zij vaststellen of verdachte deze kans dan op de koop toe heeft genomen. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een
feitelijkaanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval de dood of zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Daarbij mag de aard van het risico en het gevaarzettende karakter van de gedraging geen indicator vormen.
Voor de vraag of er een aanmerkelijke kans was op dodelijk of in ieder geval zwaar lichamelijk letsel neemt de rechtbank in acht dat de verdachte [slachtoffer] in de hals heeft gestoken en in het schouderblad. Voorts heeft de verdachte niet gericht gestoken, maar in zijn razernij op [slachtoffer] ingestoken. Het behoeft geen nadere uitleg dat met name de hals een uiterst kwetsbaar gedeelte van het lichaam is, mede door de aanwezigheid van de halsslagaders.
De forensisch deskundige heeft zich ook uitgelaten over de vraag of er sprake was van potentieel dodelijk letsel. Hij stelt dat zich in het halsgebied grote bloedvaten bevinden. Ter hoogte van het sleutelbeen bevindt zich voorts de top van de linkerlong en in dit gebied bevinden zich eveneens grote bloedvaten. Steekverwondingen in deze regio zijn potentieel fataal. Bij het doorsnijden van één van de halsslagaders is er een groot risico op overlijden ten gevolge van verbloeding of een luchtembolie. Bij het aanprikken of penetreren van het longvlies of het longweefsel is er risico op het ontstaan van een klaplong of bloed in de borstholte. Ten aanzien van de specifieke verwondingen die [slachtoffer] heeft opgelopen, komt de forensisch geneeskundige tot de conclusie dat de toegebrachte wonden niet diep genoeg waren om potentieel dodelijk te zijn.Dat de verdachte uiteindelijk niet diep genoeg heeft gestoken, kan echter bezwaarlijk in zijn voordeel worden meegenomen. Hij heeft immers in razernij op [slachtoffer] ingestoken en niet is gebleken dat hij over specialistische medische kennis beschikt. De verdachte zal dus niet bewust slechts tot een bepaalde diepte hebben gestoken. Alles overwegende brengt dit de rechtbank tot de conclusie dat er een aanmerkelijke kans was op dodelijk letsel door het concrete handelen van de verdachte. Dat hij uiteindelijk niet diep genoeg heeft gestoken om potentieel dodelijk letsel te veroorzaken, is aan puur geluk van [slachtoffer] te wijten en niet aan een bewuste handeling van de verdachte.
De rechtbank dient vervolgens nog te beoordelen of de verdachte deze aanmerkelijke kans op dodelijk letsel ook heeft aanvaard. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen, namelijk het doelbewust met een mes opzoeken van een medemens en vervolgens ook daadwerkelijk met dit mes op die persoon insteken in diens hals- en schoudergebied, het niet anders kan dan dat de verdachte willens en wetens de kans heeft aanvaard dat dodelijk letsel zou kunnen ontstaan.
Voorbedachten rade
Ten slotte dient de vraag beantwoord te worden of de verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade. Indien de rechtbank dit bestanddeel bewezen acht, laat het handelen van de verdachte zich niet kwalificeren als een poging doodslag maar als een poging tot moord.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden niet kan worden bewezen dat de verdachte al vooraf een plan had beraamd om [slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit de meest recente jurisprudentie van de Hoge Raad moet worden afgeleid dat niet te snel mag worden geconcludeerd dat sprake was van voorbedachten rade. Het enkele feit dat een verdachte een wapen bij zich heeft of een moment van bezinning kan hebben gehad, is daartoe in ieder geval onvoldoende. De verklaring van de getuige [getuige 3] , dat de verdachte tegen hem gezegd zou hebben dat hij “dadelijk ene ging steken”, doet aan dit oordeel niets af nu deze verklaring door geen enkel ander bewijsmiddel wordt ondersteund en ook hieruit niet zonder meer kan worden afgeleid dat het de bedoeling van verdachte was om [slachtoffer] te
doden.
De rechtbank acht daarom niet bewezen dat er sprake was van voorbedachten rade, reden waarom zij de verdachte van dit bestanddeel vrijspreekt.
De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.