ECLI:NL:RBLIM:2016:777

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
1 februari 2016
Zaaknummer
C/03/182898 / FA RK 13-1641
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgemeenschap met betrekking tot kapitaalpolis, eenmanszaak, inboedel en aandeel in onverdeelde nalatenschap

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 22 januari 2016 een beschikking gegeven in een bodemzaak betreffende de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen de vrouw en de man. De partijen zijn op 10 november 1995 in wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd. De man heeft op 27 december 2012 een echtscheidingsverzoek ingediend, waarna de echtscheidingsprocedure is afgedaan en de echtscheidingsbeschikking op 8 december 2014 is ingeschreven. De vrouw heeft een aantal verzoeken ingediend met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap, waaronder verzoeken tot verdeling van een kapitaalpolis, een eenmanszaak, inboedel en een aandeel in de onverdeelde nalatenschap van de man.

De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw voor een groot deel toegewezen. De rechtbank heeft bepaald dat de woning van partijen aan een derde zal worden verkocht en dat de opbrengst na aflossing van hypothecaire leningen gelijk tussen partijen zal worden verdeeld. De waarde van de kapitaalpolis bij Nationale Nederlanden zal ook bij helfte worden verdeeld, met inachtneming van de premies die de man na de ontbinding van de gemeenschap heeft betaald. De rechtbank heeft de waarde van de eenmanszaak vastgesteld op basis van de activa en passiva per 31 december 2012 en heeft de vrouw recht gegeven op een bedrag van € 7.172,50.

Wat betreft de inboedel heeft de rechtbank bepaald dat deze verdeeld wordt op basis van wat ieder feitelijk onder zich heeft, zonder nadere verrekening van de waarde. De rechtbank heeft ook de verdeling van bankrekeningen en andere activa geregeld, waaronder de verdeling van de restituties van de inkomstenbelasting en de netto-uitkering van het pensioen van de man. De vrouw heeft ook een verzoek ingediend om de man te veroordelen tot betaling van een bedrag dat hij aan een derde heeft verstrekt, wat nog verder onderzocht zal worden. De rechtbank heeft de vrouw in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van haar stellingen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 22 januari 2016
C/03/182898 / FA RK 13-1641Zaaknummer: C/03/182898 / FA RK 13-1641
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[verzoekster] ,
verzoekster, verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. H.J.M. Stassen;
en:
[verweerder] ,
verweerder, verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. P.M.F.M. Maas,

1.Het verloop van de procedure

Na de echtscheidingsbeschikking van 16 april 2014 waarbij de verdelingszaak is afgesplitst, hebben partijen verder geprocedeerd.
De vrouw heeft een akte op 27 mei 2014 ingediend, gevolgd door een antwoordakte van de man welke op 6 augustus 2014 werd ingediend.
De vrouw heeft bij brief van 22 mei, ingediend op 26 mei 2015, bijlagen ingediend.
Bij brief van dezelfde datum, ingediend op 22 mei, heeft de man bijlagen ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 3 juni 2015. Gehoord zijn de vrouw en mr van den Bronk, vervangende mr Stassen, en de man en zijn advocaat.
Op 29 juli 2015 heeft de man een brief van 28 juli 2015 met bijlagen ingediend en op 7 september 2015 een aanvullend stuk.
Op 15 september 2015 heeft de vrouw een akte uitlating, tevens aanvulling verzoek en overleggen van aanvullende bijlages, ingediend. Op 30 september 2015 heeft de vrouw nog bij die akte ontbrekende bijlages ingediend.
De man heeft op 2 november 2015 een antwoordakte ingediend.
Daarna is de uitspraak nader bepaald op heden.

2.De feiten

Partijen zijn op 10 november 1995 in wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd. De man heeft op 27 december 2012 een echtscheidingsverzoek ingediend bij deze rechtbank. Inmiddels is de echtscheidingsprocedure afgedaan en is de echtscheidingsbeschikking op 8 december 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.Het verzoek en het verweer

De vrouw heeft bij akte verzoeken I. tot en met XVIII. met een subsidiair verzoek gedaan en deze verzoeken gemotiveerd onderbouwd. De man heeft bij akte gemotiveerd gereageerd op de verzoeken en geconcludeerd deze (deels) toe te wijzen en (deels) af te wijzen.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan met inachtneming van hetgeen partijen op de zitting van 3 juni 2015 hebben afgesproken over de verschillende onderwerpen en bijbehorende verzoeken.

4.Beoordeling

De verkoop en afwikkeling van de echtelijke woning
Partijen hebben tijdens de zitting afgesproken dat de woning aan de [adres] te [woonplaats] aan een derde zal worden verkocht door tussenkomst van de door partijen ingeschakelde makelaar. Partijen hebben afgesproken dat elke 3 maanden met de makelaar zal worden overlegd over de verkoop en dat zij de adviezen ter zake van de makelaar, die als bindende adviezen hebben te gelden, zullen opvolgen. Partijen zijn het eens dat na verkoop met de verkoopopbrengst de lopende hypothecaire leningen bij de bij de ING bank (nummer [A] ) en bij het Philips pensioenfonds (nummers [B] en [C] ) zullen worden afgelost en dat, na betaling van de kosten van de makelaar, de restopbrengst fifty-fifty zal worden verdeeld.
Met inachtneming hiervan zullen de verzoeken van de vrouw onder I. en II. die zien op de verdeling worden toegewezen en overigens zijn partijen gehouden hun afspraken omtrent de verkoop door tussenkomst van de makelaar na te komen.
Blijkens de nadere processtukken, ingediend na de zitting, zijn partijen het erover eens dat bij verkoop van de woning de aan de hypotheek verpande levensverzekeringspolis bij Reaal (nummer [D] ) tot uitkering zal komen en zonder nadere premieverrekening bij helfte dient te worden verdeeld of (bij een verkoop met onderwaarde) zal worden aangewend ter aflossing van de resterende hypothecaire geldleningen. Verrekening van door de man ná 27 december 2012 betaalde premies blijft achterwege omdat daarmee bij de vaststelling van de draagkracht van de man ten behoeve van partneralimentatie aan de vrouw rekening is en wordt gehouden.
Met inachtneming hiervan zal het verzoek van de vrouw onder III. worden toegewezen.
Het verzoek van de vrouw onder IV. is ter zitting ingetrokken zodat daar niet meer over hoeft te worden beslist.
Kapitaalpolis bij Nationale Nederlanden (nummer [E] )
Vooropgesteld wordt dat de man niet heeft aangetoond dat deze polis is gekoppeld aan de tweede hypothecaire lening bij de ING bank, zodat de afwikkeling en verdeling van (de waarde van) deze kapitaalpolis niet afhankelijk is van de verkoop van de woning van partijen.
Partijen twisten over de vraag voor welke waarde de polis in de verdeling moet worden meegenomen. De man stelt dat de waarde op 27 december 2012 (ontbinding gemeenschap, waarde € 42.371,00) moet worden aangehouden, omdat hij ná die peildatum alle premies alleen heeft betaald. Die waarde te vermeerderen met een vergoeding aan de vrouw voor haar eventueel gemist rendement (gerekend vanaf die peildatum) op basis van 1.5 % over de helft van de aan haar toekomende waarde. De vrouw stelt dat de waarde op de datum verdeling moet worden genomen (thans dus in 2016). Volgens de vrouw is dat het uitgangspunt bij de verdeling waarvan niet moet worden afgeweken. Temeer niet omdat de waardetoename van deze polis in overwegende mate is gerealiseerd vanuit de beleggingscomponent van de polis. Indien en voor zover de man aantoont dat hij die premies na 27 december 2012 heeft voldaan, stemt de vrouw ermee in dat de helft van die premies door haar worden meebetaald middels verrekening met haar aandeel in de waarde van de polis.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Uitgangspunt bij de verdeling is dat de waarde van het boedelbestanddeel wordt genomen op de datum verdeling. De vrouw heeft onbetwist gesteld dat de vermogenstoename ná 27 december 2012 in overwegende mate is gerealiseerd vanuit de beleggingscomponent van de polis, anders gezegd met het tot die datum door partijen tijdens het bestaan van de gemeenschap opgebouwde vermogen. Dat volgt ook uit het feit dat de man aan premies
€ 1.212,00 per jaar betaald heeft vanaf 1 januari 2013 (tot de einddatum 1 oktober 2016). Daarmee is een bedrag van € 4.545,00 gemoeid, terwijl op de einddatum (afhankelijk van de hoogte van het (niet gegarandeerde winstkapitaal) de uitkering ruim € 54.000,00 of oplopend tot een hoger bedrag van mogelijk bijna € 60.000,00 kan worden. Dit betekent een vermogenstoename vanaf 1 januari 2013 van circa € 12.000,00 of meer tegen een investering van de man van circa € 4.500,00. Onder die omstandigheden is er geen aanleiding af te wijken van de hoofdregel. Het primaire betoog van de man wordt verworpen.
In de stellingen van de vrouw ligt besloten dat de polis wordt afgekocht per datum verdeling en de man heeft daarmee ingestemd onder voorwaarde van verrekening van de door hem na 27 december 2012 betaalde premies tot de datum van afkoop. Dat hij die premies heeft betaald, heeft hij met zijn productie 2 bij zijn antwoordakte, genoegzaam aangetoond.
Met inachtneming hiervan zal verzoek sub V. worden toegewezen.
Vordering man op [derde]
De vrouw stelt, na haar stellingen ter zitting te hebben aangepast, dat de man tijdens het huwelijk aan de heer [derde] € 30.000,00 in contacten heeft verstrekt in haar aanwezigheid. Daarbij is mondeling tussen [derde] en de man de afspraak gemaakt dat [derde] de gelden zou beleggen in goud en dat de man het drievoudige zou terugontvangen binnen 3 maanden. Het beleggingsresultaat is volgens de vrouw niet uitgekomen maar volgens de vrouw is, volgens de gemaakte afspraak, [derde] gehouden de inleg van
€ 30.000,00 aan de man terug te betalen te vermeerderen met een rentepercentage. Tijdens de echtscheidingsprocedure heeft de vrouw contact gehad met [derde] en heeft hij bevestigd dat hij de inleggelden moest terug betalen. De vrouw verzoekt de man te veroordelen om de helft van zijn vordering op [derde] aan haar te voldoen. Zij heeft bewijs door getuigen aangeboden.
De man heeft het bestaan van enige vordering op [derde] en de stellingen van de vrouw daarover betwist.
De rechtbank zal de vrouw in de gelegenheid stellen te bewijzen hetgeen zij heeft gesteld. Uit haar stellingen vloeit voort dat de man de afspraak met [derde] heeft gemaakt zodat, indien dat juist mocht zijn, de man crediteur is van de vordering op [derde] . De waarde van deze vordering valt in de gemeenschap en die waarde dient te worden verdeeld. Tegen die achtergrond beschouwt, heeft de vrouw mogelijk een vordering op de man zoals zij in haar verzoek sub VI heeft geformuleerd.
In afwachting van de bewijslevering zal de beslissing over dit verzoek worden aangehouden.
Waarde eenmanszaak [bedrijf]
Partijen zijn het eens geworden dat de waarde van een eenmanszaak ten name van de man op 31 december 2012 (afgesproken ter zitting) dient te worden bepaald en dat de helft daarvan door de man aan de vrouw dient te worden betaald.
Volgens de man is de waarde van de activa en passiva volgens de balans per 31 december 2012 per saldo nihil zodat er geen reden is een deskundige te benoemen.
De vrouw stelt dat haar toekomt de helft van de gemiddelde waarde van de bedrijfsvoering van de eenmanszaak. Onder verwijzing naar een brief van [X] stelt de vrouw dat de jaarstukken van de eenmanszaak niet kunnen worden gebruikt voor de waardebepaling omdat er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de cijfers ten behoeve van de echtscheiding negatief zijn beïnvloed en/of diverse inkomsten buiten de boeken zijn gelaten. In de bedoelde brief wordt als uitgangspunt voor de waardebepaling genomen de reële gemiddelde winst over de afgelopen 5 jaar van de eenmanszaak en wat een potentiële koper voor de onderneming bereid zou zijn te betalen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Bij de waardebepaling van de eenmanszaak moet als waarderingsmaatstaf worden genomen de som van de activa en passiva van de onderneming op 31 december 2012. De maatstaf die de vrouw hanteert, miskent dat ten eerste sprake is van een eenmanszaak en (ten tweede) die door de man na 31 december 2012 is voortgezet en tot op heden dient voor de verwerving van zijn inkomen. Dit betekent dat het standpunt van de vrouw wordt verworpen. Daarmee kan als niet gemotiveerd betwist de stelling van de man voor juist worden gehouden namelijk dat de waarde op basis van de stand van de activa en passiva per 31 december 2012, volgens de balans van de eenmanszaak, dient te worden bepaald.
Waar de vrouw onder punt 10 van haar akte uitlating (15.09.2015) onder verwijzing naar producties stelt dat het saldo van de zakelijke bankrekeningen € 28.623,09 op 27 december 2012 is, kan dit niet tot een andere conclusie leiden omdat zij van een verkeerde datum uitgaat. Uit de overgelegde balans volgt dat het saldo van de posten “Bank” en “MKB extra rekening” per die datum € 25.279,00 was en dit saldo is niet betwist door de vrouw, zodat het balanscijfer voor juist moet worden gehouden.
Op basis van de bedoelde balansgegevens van de activa en passiva komt nog enkel aan de vrouw toe een bedrag van € 7.172,50 ter zake de binnen de eenmanszaak door de man opgebouwde fiscale oudedagsreserve. De vrouw betwist gemotiveerd dat een latente belastingschuld van 30% per 31 december 2012 in mindering moet worden gebracht. Zij voert aan dat de man zijn oudedagsreserve immers volledig binnen het bedrijf houdt en bij uitkering op of na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd nog slechts 13% aan belastingen verschuldigd is. De man heeft deze stelling niet meer betwist, zodat de stelling van de vrouw voor juist worden gehouden. Met inachtneming hiervan heeft de vrouw recht op betaling door de man van € 7.172,50 waar tegenover de activa en passiva van de eenmanszaak, zoals aanwezig waren volgens de balans op 31 december 2012, aan de man worden toebedeeld. Met inachtneming hiervan wordt verzoek sub VII toegewezen.
Inboedel
Beide partijen willen dat de inboedel verdeeld wordt op de wijze dat aan ieder wordt toebedeeld hetgeen hij of zij feitelijk onder zich heeft. Daaraan heeft de man gekoppeld de vrouw te veroordelen wegens overbedeling aan hem € 5.900,00 te betalen. Hij heeft gesteld, onder verwijzing naar een door hem opgesteld overzicht, dat de vrouw zowel in aantal als in waarde aanzienlijk meer goederen heeft meegenomen. Voor wat betreft de waarde heeft de man zelf de waarde van de inboedel geschat zonder te verwijzen naar aankoopfacturen en/of verrichte betalingen.
Als reactie heeft de vrouw betwist dat de lijst van de man volledig is en van realistische waardes uitgaat. Zij heeft geformuleerd om de man wegens overbedeling te veroordelen tot betaling aan haar van € 7.932,50. Voor wat betreft de door haar geschatte waarde heeft ook zij niet verwezen naar facturen en/of verrichte betalingen maar enkel naar foto’s van de goederen. Zij heeft bewijs aangeboden in de vorm van een bezichtiging en/of taxatie door een deskundige.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Uit het debat van partijen kan niet worden afgeleid welke inboedelgoederen tot de gemeenschap behoren en, voor zover dat wel kan, kan voor een belangrijk deel van die goederen niet worden vastgesteld wie, welke goederen onder zich heeft genomen bij het uit elkaar gaan van partijen. Geen van partijen heeft gesteld dat hij of zij de juistheid van zijn stellingen kan bewijzen. De vrouw concentreert zich bij haar bewijsaanbod op de waardes van de goederen zoals zij die heeft gesteld.
Onder die omstandigheden moet worden geconcludeerd dat de rechtbank niet kan vaststellen wie, welke inboedelgoederen onder zich heeft genomen, zodat in het kader van de verdeling slechts nog aan ieder van partijen kan worden toegedeeld hetgeen hij of zij van de gemeenschappelijke inboedel feitelijk onder zich heeft. In het verlengde van deze conclusie is het niet mogelijk de waarde van de aldus aan ieder van partijen toebedeelde goederen te bepalen zodat moet worden beslist dat de toedeling geschiedt zonder nadere verrekening van de waardes van de inboedel. Verzoek sub VIII. wordt in die zin toegewezen.
Auto’s
Partijen zijn het eens dat de [auto] voor een waarde van € 1.050,00 (op 27 december 2012) aan de man dient te worden toegedeeld.
Partijen zijn het ook eens dat de [auto] , bouwjaar 2012, aan de vrouw moet worden toebedeeld. Over de waarde op de (volgens partijen te hanteren) peildatum 27 december 2012 zijn partijen het niet eens. Ter zitting hebben zij aangegeven dat de rechtbank de waarde dient te bepalen zonder een deskundige in te schakelen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Vast staat dat de vrouw de auto in augustus 2012 als een gewonnen prijs van € 12.500,00 heeft verworven. Dat de auto, zoals de vrouw stelt, desondanks € 10.800,00 waard was, heeft zij tegenover de betwisting door de man niet onderbouwd. Derhalve wordt er vanuit gegaan dat de auto in augustus 2012 een waarde van € 12.500,00 heeft gehad. Vaststaat dat de auto in september 2015 een dagwaarde van € 8.950,00 had. In drie jaar tijd is derhalve circa
€ 3.500,00 afgeschreven. Op basis daarvan schat de rechtbank dat de auto na circa 4 maanden een waardevermindering van € 500,00 heeft gehad. Dit leidt tot de conclusie dat de [auto] voor € 12.000,00 aan de vrouw wordt toegescheiden. Zij wordt overbedeeld (12.000 plus 1050 = 13050 : 2 = 6525 minus 1050=) en zal aan de man € 5.475,00 moeten betalen. Verzoek sub IX wordt afgewezen en het bijbehorende subsidiaire verzoek wordt toegewezen zoals zojuist beslist.
Bankrekeningen
Partijen zijn het eens geworden dat de gezamenlijke rekening bij de ING eindigend op [F] dient te worden opgeheven en dat het resterende saldo ten tijde van de opheffing gelijk moet worden verdeeld.
Partijen zijn het eens dat het saldo van de rekening ten name van de vrouw bij de SNS eindigend op [L] aan de vrouw moet worden toebedeeld en dat zij de helft van het saldo op 27 december 2012 (helft van € 5.051,45) aan de man moet betalen.
Partijen zijn het eens dat het saldo van de rekening ten name van de vrouw bij de SNS eindigend op [G] aan de vrouw moet worden toebedeeld. Vast staat dat op 27 december 2012 € 20.021,73 op deze rekening stond.
De man stelt dat de vrouw tussen het uit elkaar gaan van partijen (4 september 2012) en de start van de echtscheidingsprocedure een bedrag ter grootte van € 10.300,00 op deze rekening heeft verspild en gehouden is om dit bedrag aan de gemeenschap te vergoeden, zodat het te verdelen saldo met dit bedrag moet worden verhoogd.
Daargelaten dat de vrouw op dit nieuwe standpunt van de man nog niet heeft kunnen reageren, is de rechtbank van oordeel dat aan dit standpunt van de man moet worden voorbij gegaan. De man heeft aan dit standpunt geen zelfstandig verzoek gekoppeld in zijn laatste akte inhoudende dat de vrouw gehouden is om € 10.300,00 aan de gemeenschap te vergoeden. Bij gebreke van een verzoek van de man is er geen reden om het standpunt van de man inhoudelijk te beoordelen.
Dit leidt ertoe dat de vrouw de helft van € 20.021,73 aan de man moet betalen.
Partijen zijn het eens geworden dat het saldo van de rekening ten name van de vrouw bij de ING eindigend op [H] aan de vrouw moet worden toebedeeld. Over het in aanmerking te nemen saldo zijn partijen het niet eens geworden.
De vrouw stelt dat op de peildatum de laatste storting door de man van € 1.000,00 en door de vrouw van € 1.100,00 is verricht ten behoeve van de gemeenschappelijke lasten van partijen. Om die reden bepleit de vrouw dat die beide stortingen buiten beschouwing moeten blijven. De man bepleit dat bij geen enkele rekening om die reden een uitzondering is gemaakt zodat dat ook nu niet moet gebeuren.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Nu de man niet heeft betwist dat die door elk van partijen gedane storting is aangewend ter dekking van de gemeenschappelijke lasten van partijen is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid juist om die bedragen bij de verdeling niet meer in aanmerking te nemen. Derhalve is het saldo op de peildatum € 216,83 en dient de vrouw de helft van dit bedrag aan de man te betalen.
Partijen zijn het eens geworden dat het saldo van de rekening ten name van de man bij de SNS eindigend op [I] aan de man moet worden toebedeeld en dat hij de helft van het saldo op de peildatum van € 2.456,74 aan de vrouw moet betalen.
Hoewel partijen het eens lijken te zijn over de toedeling aan de man van het saldo op de zakelijke ING rekeningen (eindigend op de nummers [J] , [K] en nogmaals [J] ) lijken partijen tegelijkertijd uit het oog te verliezen dat de zakelijke rekeningen, mede gezien de daarmee per saldo gemoeide bedragen, reeds zijn meegenomen bij de activa van de eenmanszaak van de man. Partijen krijgen gelegenheid om bij akte toe te lichten of daarvan al dan niet sprake is.
In afwachting daarvan wordt een beslissing op dit punt aangehouden.
Met inachtneming van hetgeen is overwogen, wordt beslist over de verzoeken sub X t/m XII.
Restituties IB
Partijen zijn het eens geworden, zoals uit het schriftelijke debat volgt, dat de man aan de vrouw € 4.091,00 moet betalen, zodat dienovereenkomstig over verzoek sub XIII. zal worden beslist. Partijen zijn het ook eens geworden dat de man de helft van de door hem over 2012 ontvangen zorgtoeslag van € 871,00 aan de vrouw moet betalen, maar een verzoek op dit punt ontbreekt, zodat een beslissing hierover niet in het dictum kan worden opgenomen. Het is aan partijen om aan de afspraak uitvoering te geven.
[pensioenfonds] pensioen
Partijen zijn het eens geworden, zoals uit het schriftelijk debat volgt, dat de man de helft van zijn netto-uitkering van dit pensioen aan haar moet betalen zodat dienovereenkomstig over verzoek sub XVI. zal worden beslist. Dat de man nog gehouden zou zijn tot het overleggen van verificatoire bescheiden van zijn pensioenaanspraken en oudedagsvoorzieningen heeft de vrouw niet langer gehandhaafd, zodat dit deel van het verzoek sub XVI. wordt afgewezen.
Aandeel van de man in de onverdeelde nalatenschap van zijn overleden grootouders
Vast staat dat de man voor 1/3 deel gerechtigd is tot het aandeel van zijn (in 2006) overleden moeder in de onverdeelde nalatenschap van haar ouders/vader (waarin zij voor 1/5 deel gerechtigd was). Tot die nalatenschap behoort het eigendomsrecht op de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . De woning is verhuurd aan een 81 jarige tante van de man, die zelf tevens voor 1/5 deel gerechtigd is tot de eigendom van de woning. Vooralsnog is de verdeling middels verkoop van de woning eerst te verwachten na de verhuizing van de bedoelde tante en die verhuizing dient zich vooralsnog niet aan. Het aandeel van de man in de nalatenschap en dus in de woning valt in de onverdeelde gemeenschap met de vrouw.
Op grond van deze feiten stelt de vrouw dat in deze procedure dient te worden bepaald dat zij gerechtigd is tot de helft van het aandeel van de man in de bedoelde nalatenschap en te zijner tijd rechtstreeks door de notaris aan de vrouw te betalen.
De man bestrijdt dit standpunt. Hij stelt, onder verwijzing naar een brief van notaris Achten dat het aandeel van de man in de bedoelde woning kan worden getaxeerd op € 6.180,00. De man is van mening dat het standpunt van de vrouw moet worden verworpen.
De rechtbank oordeel als volgt.
Hetgeen door de vrouw daadwerkelijk als verzoek in relatie tot het aandeel van de man in de nalatenschap is verwoord, komt neer op de man te veroordelen tot betaling van de helft van zijn aandeel in de nalatenschap van zijn grootouders. Daarmee verdraagt zich niet haar nadere standpunt om een soort verklaring voor recht te uit te spreken én het voorlopig niet afwikkelen van dit onderdeel van de ontbonden huwelijksgemeenschap door te wachten tot het moment dat de bedoelde woning vrij van huur kan worden verkocht. Bovendien verdraagt dat (eerste) standpunt zich evenmin met het uitgangspunt dat de afwikkeling van ontbonden huwelijksgemeenschap zoveel mogelijk direct en volledig geschiedt zodat ieder van partijen verder kan met zijn of haar leven en partijen niet langer financieel aan elkaar vastzitten.
Kortom, de waarde van het bedoelde aandeel van de man in de verhuurde woning dient thans te worden bepaald. In de brief heeft de notaris aan de hand van de woz-waarde per 1 januari 2012 van € 206.000,00 en de zeer lage maandhuurprijs van € 68,75 en een tabel van de belastingdienst de waarde bepaald. De tabel wordt gehanteerd voor de berekening van de waarde van verhuurde woningen indien sprake is van woningen waarin de verhuurder en huurder gelieerde partijen zijn en er een huurprijs is overeengekomen die niet met derden zou zijn overeengekomen. De notaris schrijft dat gelet op de jaarhuur op basis van de door de belastingdienst gehanteerde tabel de leegwaarde gelijk is aan 45% van € 206.000,00 =
€ 92.700,--. Dit brengt de waarde van het 1/15 aandeel van de man in de woning op
€ 6.180,00.
De vrouw bestrijdt de bedoelde berekening. Met name kan zij zich niet verenigen met de in de berekening gehanteerde uitgangspunten waarin wordt uitgegaan van de waarde op de peildatum omdat te zijner tijd bij de feitelijke verdeling en uitbetaling aan de man zijn aandeel substantieel hoger zal zijn. Vrij van huur en bij een aantrekkende huizenmarkt zal de waarde van de woning hoger liggen.
Dit standpunt van de vrouw komt wederom neer op uitstel van de afwikkeling van dit onderdeel van de ontbonden gemeenschap en wordt, gelijk reeds is geoordeeld, verworpen.
Ten gronde heeft de vrouw de door de notaris gehanteerde uitgangspunten niet gemotiveerd bestreden. Voor een situatie als de onderhavige is het ook alleszins verdedigbaar om aan te sluiten bij de bedoelde tabel van de belastingdienst en bij de vaste gegevens als woz waarde en daadwerkelijke jaarhuur van de woning. Er is dan ook geen genoegzame reden aangevoerd om de waarde van de verhuurde woning via een taxatie te laten vaststellen. Ook vanuit kostenoverwegingen heeft een taxatie geen toegevoegde waarde. Immers daarbij moet ook worden bedacht dat, uitgaande van de bedoelde tabel, een extra waarde van € 10.000 van de woning slechts leidt tot een € 300,00 hogere waarde van het aandeel van de man ofwel een extra aanspraak van € 150,00 voor de vrouw. De conclusie moet dan ook zijn dat de man € 3.090,00 ter zake deze post aan de vrouw moet betalen. Met inachtneming hiervan wordt verzoek sub XVII. toegewezen.
Dat de man nog tot andere onderdelen van die nalatenschap van zijn grootouders (lees: moeder die in 2006 is overleden) anno 2016 gerechtigd zou zijn omdat die nalatenschap nog niet zou zijn verdeeld, is gelet op de tijd verstreken sinds het overlijden van zijn grootouders en nadien van zijn moeder niet meer aannemelijk, zodat de man niet verplicht kan worden om daaromtrent nadere informatie aan de vrouw te verstrekken. In zoverre wordt verzoek sub XVII. afgewezen.
Vergoedingsvorderingen ?
Volgens de vrouw betaalt zij een te hoge premie voor haar autoverzekering omdat de man, ondanks daartoe tussen partijen gemaakte afspraken, heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan de overname (verdeling) van de schadevrije jaren van zijn autoverzekering.
De man bestrijdt dat hij daartoe gehouden is en wijst erop dat de bedoelde schadevrije jaren zijn gekoppeld aan de door hem destijds afgesloten autoverzekering.
De rechtbank wijst het verzoek sub XIV. van de vrouw af.
Ten eerste hangt dit verzoek niet samen met de afwikkeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap en ten tweede is niet aannemelijk geworden dat partijen daarover de door de vrouw gestelde afspraak hebben gemaakt.
De vrouw verzoekt de man te veroordelen tot betaling van een bedrag omdat zij in een bepaald tijdvak meer dan 50% van de gemeenschappelijke lasten heeft voldaan. Dit tijdvak betreft de periode voorafgaande aan de datum indiening verzoekschrift echtscheiding (eind 2012) tot datum beschikking voorlopige voorzieningen (begin april 2013).
De man had tijdens het huwelijk steeds € 1.600,00 per maand naar de gemeenschappelijke rekening van partijen (eindigend op [H] ) overgeboekt, maar in het bedoelde tijdvak heeft hij tot een bedrag van € 4.250,00 te weinig op die rekening geboekt.
De man heeft dit verzoek gemotiveerd van de hand gewezen.
De rechtbank wijst dit verzoek af.
De vrouw heeft bij indiening van haar verzoek volstaan met het in algemene termen onderbouwen van haar verzoek. Zij heeft daarbij aangegeven zo spoedig mogelijk een overzicht te verstrekken waaruit haar vordering kan blijken. Dit overzicht heeft zij niet ingediend, zodat het onduidelijk is op welke gemeenschappelijke lasten de vrouw het oog heeft. De man stelt in zijn laatste akte dan ook terecht dat die door haar bedoelde gemeenschappelijke lasten niet zijn toegelicht én hij betwist dat deze een bedrag van
€ 1.600,00 per maand omvat. Daarbij komt dat de vrouw stelt dat haar een vordering zou toekomen omdat zij meer dan 50% van die lasten zou hebben betaald. Indien dit al juist zou zijn en de man met die € 1.600,00 per maand zijn 50% van die lasten zou hebben betaald, zou de vrouw kennelijk ook € 1.600,00 maandelijks hebben moeten bijdragen. Evenwel volgt uit de door haar als productie 31 overgelegde bankafschriften niet dat van haar kant een zodanige bijdrage in bedoeld tijdvak is betaald. Op grond van hetgeen is overwogen, wordt geoordeeld dat de vrouw niet aan haar stelplicht heeft voldaan, zodat haar verzoek sub XV. wordt afgewezen.

5.Beslissing

De rechtbank:
Bepaalt dat partijen gehouden zijn hun volledige medewerking te geven aan de verkoop van de woning aan een derde;
Bepaalt dat na verkoop van de woning van partijen met de opbrengst de voornoemde hypothecaire geldleningen worden afgelost en na aftrek van de verkoopkosten het restant per datum levering van de woning bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld;
Bepaalt dat na verkoop van de woning van partijen de waarde van de polis bij Reaal Levensverzekeringen (nummer [D] ), voor zover niet nodig voor de aflossing van voornoemde hypothecaire leningen, per datum levering van de woning bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld;
Veroordeelt de man tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen de helft van de afkoopwaarde van de polis bij Nationale Nederlanden (nummer [E] ) per datum van daadwerkelijke afkoop (zo spoedig mogelijk na deze beschikking) onder gehoudenheid van de man om verificatoire bescheiden van die waarde aan de vrouw te verstrekken en onder verrekening van de helft van de door de man na 27 december 2012 tot datum afkoop betaalde premies;
Veroordeelt de man tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen € 7.172,50 en deelt toe aan de man de activa en passiva van de bedoelde eenmanszaak zoals aanwezig waren volgens de balans op 31 december 2012;
Deelt aan ieder van partijen toe de inboedel die hij of zij feitelijk onder zich heeft zonder nadere verrekening van de waarde van die inboedel;
Deelt aan de vrouw de [auto] toe en aan de man de [auto] en veroordeelt de vrouw om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te betalen € 5.475,00;
Bepaalt dat de bankrekening bij de ING ten name van beide partijen en eindigend op [F] door partijen wordt opgeheven en beveelt partijen daaraan hun volledige medewerking te geven en bepaalt dat het saldo op datum opheffing gelijk tussen partijen wordt verdeeld;
Deelt aan de vrouw toe het saldo van de bankrekening ten name van de vrouw bij de SNS eindigend op [L] onder de verplichting om de helft van het saldo op 27 december 2012 (helft van € 5.051,45) aan de man te betalen;
Deelt aan de vrouw toe het saldo van de bankrekening ten name van de vrouw bij de SNS eindigend op [G] onder de verplichting om de helft van het saldo op 27 december 2012 (de helft van € 20.021,73) aan de man te betalen;
Deelt aan de vrouw toe het saldo van de rekening ten name van de vrouw bij de ING eindigend op [H] onder de verplichting om de helft van het saldo op 27 december 2012 (de helft van € 216,83) aan de man te betalen;
Deelt aan de man toe het saldo van de rekening ten name van de man bij de SNS eindigend op [I] onder de verplichting om de helft van het saldo op 27 december 2012 (de helft van
€ 2.456,74) aan de vrouw te betalen;
Veroordeelt de man om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen de helft van de restituties IB over 2010, 2011 en 2012 zijnde per saldo een bedrag van € 4.091,00;
Veroordeelt de man om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen de helft van de door hem ontvangen netto-uitkering van zijn [pensioenfonds] pensioen zijnde per saldo netto € 712,78;
Veroordeelt de man om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen de helft van de waarde van zijn aandeel in de nalatenschap van zijn moeder, zijnde per saldo een bedrag van € 3.090,00;
Laat de vrouw toe te bewijzen dat de man aan [derde] € 30.000,00 heeft verstrekt en daarbij met [derde] de afspraak heeft gemaakt dat [derde] deze inleg met rente aan de man moest terugbetalen indien het resultaat van de belegging van die gelden in goud zou uitblijven;
Bepaalt dat de vrouw binnen 2 weken haar getuigenopgave moet indienen met zowel de verhinderdata van haar, haar getuigen en van de man in de periode februari – april 2016;
Bepaalt dat de getuigen op een nader te bepalen datum zullen worden gehoord door mr. Frénay op een zitting in het gebouw van de rechtbank te Maastricht;
Laat partijen toe zich bij akte binnen 2 weken na heden uit te laten over de al dan niet verdeling van het saldo van de zakelijke rekeningen van de man bij de ING;
Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
Wijst af de verzoeken sub IX primair, XIV en XV;
Houdt iedere verdere beslissing aan wat betreft de verzoeken sub VI en XII (deels);
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van H.E.A.M. Urlings, griffier op 22 januari 2016.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.