Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, onder de in dit artikel nader geduide omstandigheden het onderzoek sluiten als voortzetting van het onderzoek niet nodig is. Na kennis genomen te hebben van de stukken ziet de rechtbank in deze procedure aanleiding om met toepassing van deze bepaling uitspraak te doen. Zij overweegt hiertoe als volgt.
2. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
3. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. Ingevolge artikel 1:3. derde lid, van de Awb wordt onder een aanvraag verstaan een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen.
5. Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb en artikel 6:12, tweede lid, van de Awb hebben ten doel een belanghebbende een rechtsmiddel te bieden om te doen vaststellen dat een bestuursorgaan ten onrechte heeft stilgezeten.
6. Het met toepassing van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb instellen van beroep tegen het uitblijven van een beslissing is primair te zien als een procedureel middel om een bestuursorgaan tot besluitvorming te bewegen. Gelet op deze beperkte strekking kan op grond van deze bepaling geen rechtsmiddel meer worden aangewend indien eenmaal een voor (bezwaar en) beroep vatbaar besluit is genomen.
7. De rechtbank overweegt allereerst dat tot 1 juli 2013 (de inwerkingtreding van de bepalingen over schadevergoeding bij onrechtmatig bestuurshandelen uit de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten,
Stb. 2013,50) het mogelijk was beroep in te stellen tegen een zogeheten zelfstandig of zuiver schadebesluit. Na 1 juli 2013 is deze mogelijkheid in artikel 8:4, eerste lid, onder f, van de Awb geschrapt vanwege de inwerkingtreding van titel 8.4 (Schadevergoeding) van de Awb.
Gelet hierop is op het verzoek van eiser uit 2015 de aangehaalde titel 8.4 van de Awb van toepassing.
Nu het verzoek van eiser geen betrekking heeft op de in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb genoemde schade als gevolg van, kortweg, onrechtmatige besluiten en onrechtmatige voorbereidingshandelingen van besluiten -het door eiser aangehaalde vrijstellingsbesluit van 30 maart 2007 is niet daartoe te rekenen-, kan dit artikel evenmin een grondslag vormen voor eisers verzoek.
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat, nu geen sprake is van een schadeveroorzakend besluit waarop het verzoekschrift betrekking heeft, de rechtbank niet bevoegd is om van het beroep, gericht tegen het niet tijdig beslissen, kennis te nemen. Dit geldt tevens voor alle door eiser aan de orde gestelde vragen en toegezonden stukken.
Eiser kan zich desgewenst tot de civiele rechter wenden.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Redelijke toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb brengt met zich dat het door eiser voor het beroep betaalde griffierecht aan hem wordt teruggestort.