ECLI:NL:RBLIM:2016:7622

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 september 2016
Publicatiedatum
1 september 2016
Zaaknummer
5172847 AZ VERZ 16-133
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J. Groen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging arbeidsovereenkomst in strijd met artikel 7:671 BW; verzoek om billijke vergoeding toegewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 1 september 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker], een kok, en [verweerster], zijn werkgever. [Verzoeker] was sinds medio augustus 2015 in dienst bij [verweerster] en had een schriftelijke arbeidsovereenkomst die stilzwijgend was verlengd. Op 4 mei 2016 heeft [verweerster] [verzoeker] zonder opgave van reden en zonder toestemming van het UWV meegedeeld dat zij niet langer van zijn diensten gebruik wenste te maken. [Verweerster] heeft vervolgens geen loon meer doorbetaald en er heeft geen eindafrekening plaatsgevonden.

[Verzoeker] heeft in zijn verzoekschrift, ingediend op 17 juni 2016, gesteld dat de opzegging in strijd was met artikel 7:671 BW, omdat er geen proeftijd was, geen dringende reden, en geen toestemming van het UWV was verkregen. Hij verzocht om een billijke vergoeding van € 1.387,87, het loon dat hij had ontvangen indien de opzegging met inachtneming van de opzegtermijn had plaatsgevonden, en de uitkering van zijn opgebouwde vakantiegeld en vakantiedagen.

De rechtbank oordeelde dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst in strijd met de wet had opgezegd. De verwijten die [verweerster] aan [verzoeker] maakte, waren niet voldoende onderbouwd. De kantonrechter kende [verzoeker] een billijke vergoeding toe van € 500,00, en veroordeelde [verweerster] tot betaling van het achterstallige loon, het opgebouwde vakantiegeld en de proceskosten. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 5172847 AZ VERZ 16-133
Beschikking van 1 september 2016
in de zaak van
[verzoeker] ,
wonend te [woonplaats 1] , aan het [adres] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. J.J.C. Delahaye
tegen
[verweerster] ,handelend onder de naam [handelsnaam]
wonend te [woonplaats 2] ,
verwerende partij,
in persoon procederend.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en [verweerster] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift d.d. 17 juni 2016 met producties
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 30 augustus 2016, waarbij door [verzoeker] een pleitnota is overgelegd.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedag] 1980, is krachtens (mondelinge) arbeidsovereenkomst bij [verweerster] vanaf medio augustus 2015 in dienst geweest in de functie van kok voor ongeveer 30 uur per week tegen een bruto loon van € 1.387,87 bruto per maand exclusief 8% vakantiegeld.
2.2.
Op 1 oktober 2015 is aansluitend een schriftelijke arbeidsovereenkomst zonder proeftijd gesloten voor de periode 1 oktober 2015 tot en met 31 december 2015, welke overeenkomst vervolgens stilzwijgend is voortgezet vanaf 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2016 (art. 7:668 lid 4 BW), welke op zijn beurt op dezelfde wijze stilzwijgend is voortgezet tot en met 30 juni 2016.
2.3.
Op 4 mei 2016 heeft [verweerster] [verzoeker] zonder opgave van reden en zonder toestemming van het UWV medegedeeld dat zij niet langer van zijn diensten gebruik wenste te maken.
2.4.
[verweerster] heeft vanaf dat moment geen loon meer doorbetaald en er heeft geen eindafrekening plaatsgevonden.
2.5.
Bij brief van 20 mei 2016 aan [verweerster] (productie 4) heeft de gemachtigde van [verzoeker] (onder meer) te kennen gegeven dat de op 4 mei 2016 gedane mededeling te gelden heeft als een in strijd met art. 7:671 BW gedane opzegging (geen proeftijd, geen dringende reden, geen toestemming UWV en geen instemming werknemer) en haar - kort gezegd - op de consequenties gewezen, met het verzoek om in overleg te treden.
2.6.
In reactie daarop heeft [verweerster] bij brief van 30 mei 2016 de opzegging niet betwist doch heeft zij slechts enkele op- en aanmerkingen op het functioneren van [verzoeker] geuit.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt:
om aan hem ten laste van [verweerster] een billijke vergoeding als bedoeld in art. 7:681 lid 1 van € 1.387,87 (één maandloon) toe te kennen;
de veroordeling van [verweerster] tot betaling van € 2.997,80 bruto, zijnde het loon dat hij ontvangen zou hebben indien was opgezegd met inachtneming van de geldende opzegtermijn (conform art. 7:672 lid 9 BW juncto 7:672 lid 1 en 2 sub a BW, derhalve tot 1 juli 2016);
de veroordeling van [verweerster] tot uitkering van het opgebouwde en niet uitgekeerde vakantiegeld en van de opgebouwde en niet genoten vakantiedagen;
e veroordeling van [verweerster] tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Op de standpunten van partijen zal hierna voor zover nodig worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De verwijten die [verweerster] [verzoeker] in de brief van 30 mei 2016 maakt, zijn gespeend gebleven van enige concretisering. Zo merkt zij bijvoorbeeld op dat [verzoeker] alcohol dronk in “verschillende ruimten van het restaurant en tijdens werkuren, zonder toestemming te vragen”, maar verzuimt zij te stellen om hoeveel alcohol het ging, hoe vaak dit gebeurde en of en in hoeverre dit van invloed was op zijn functioneren. Dat de hondengeur in zijn kleding leidde tot klachten van klanten is verder op geen enkele wijze nader onderbouwd, noch de stelling dat sprake is van “werk-gerelateerde schade m.b.t. materiele voorwerpen door zijn onzorgvuldigheid en of nalatigheid”. Ook de gestelde “woedeaanvallen” zijn verstoken gebleven van ook maar enige nadere toelichting. Het argument dat het restaurant “werd betrokken bij persoonlijke kwesties” omdat het UWV beslag wilde leggen op een deel van zijn loon, lijkt er met de haren te zijn bijgesleept nu medewerking aan beslag op loon simpelweg een wettelijke verplichting van de werkgever is. Bovendien zijn al deze verwijten door [verzoeker] betwist en door [verweerster] ook daarna niet nader onderbouwd, zodat geen van de verweten gedragingen vast is komen te staan.
4.2.
Belangrijker nog is dat [verweerster] niet eens stelt dat zij [verzoeker] gedurende het dienstverband ooit heeft aangesproken op zijn vermeende gedrag en - bovenal - dat zij niet betwist dat zij de reden van de opzegging niet onverwijld aan [verzoeker] heeft medegedeeld.
Op grond van het voorgaande staat vast dat [verweerster] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met art. 7:671 BW. De opmerking van [verweerster] ter zitting dat er “geen andere mogelijkheid was dan om deze beslissing te nemen”, kan daar verder niets aan afdoen. Op grond van art. 7:681 lid 1 BW stond het [verzoeker] derhalve vrij om hetzij vernietiging van de opzegging te verzoeken dan wel om aan hem een ten laste van [verweerster] komende billijke vergoeding toe te kennen, waarbij hij thans voor laatstgenoemde optie heeft gekozen.
4.3.
In aanmerking genomen de leeftijd van [verzoeker] , de duur van het dienstverband, de hoogte van het loon en zijn kansen op de arbeidsmarkt (die kennelijk hoog waren aangezien hij reeds per 1 juli 2016 elders werk heeft gevonden, zo heeft hij ter zitting desgevraagd medegedeeld) en mede gelet op de opmerkelijk juridisch onvoldragen wijze waarop [verweerster] heeft gemeend de arbeidsovereenkomst te kunnen beëindigen, acht de kantonrechter een billijke vergoeding van € 500,00 op zijn plaats.
4.4.
Bij deze stand van zaken volgt de verplichting tot betaling van de vergoeding ex
art. 7:672 lid 9 BW en de verplichting tot betaling van het opgebouwde vakantiegeld en de niet opgenomen vakantiedagen rechtstreeks uit de wet. Die onderdelen zullen derhalve worden toegewezen als verzocht.
4.5.
[verweerster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 79,00 aan griffierecht en € 400,00 aan salaris gemachtigde, derhalve in totaal € 479,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] € 500,00 te betalen,
5.2.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] € 2.997,80 bruto te betalen,
5.3.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] het opgebouwde vakantiegeld en de opgebouwde vakantiedagen uit de keren,
5.4.
veroordeelt [verweerster] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot de datum van dit vonnis begroot op € 479,00,
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Groen en is in het openbaar uitgesproken.
RK