In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vorderen eisers, [eisers] c.s., de voorzieningenrechter om de ontruiming van hun woning op te schorten totdat het hoger beroep tegen een eerder vonnis van de kantonrechter is behandeld. Dit eerdere vonnis, gewezen op 15 juni 2016, heeft de huurovereenkomst tussen eisers en de Stichting Achmea ontbonden en hen veroordeeld tot ontruiming van de woning en betaling van huurachterstand. De Stichting Achmea heeft in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep nog geen executie van het vonnis uitgevoerd.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eisers een spoedeisend belang hebben bij hun vordering, maar dat de vordering zelf onvoldoende onderbouwd is. De voorzieningenrechter overweegt dat de Stichting Achmea, als verhuurder, een gerechtvaardigd belang heeft bij de executie van het vonnis, en dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid. De argumenten van eisers, waaronder de stelling dat de kantonrechter een misslag heeft gemaakt en dat er een stabilisatieovereenkomst is met de Stichting PROV, zijn niet voldoende om de vordering toe te wijzen. De voorzieningenrechter concludeert dat de vordering van eisers moet worden afgewezen en dat zij als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.