ECLI:NL:RBLIM:2016:7529

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 augustus 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
C/03/223006 / KG ZA 16-337
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruimingsvonnis en vordering tot staking tenuitvoerlegging

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vorderen eisers, [eisers] c.s., de voorzieningenrechter om de ontruiming van hun woning op te schorten totdat het hoger beroep tegen een eerder vonnis van de kantonrechter is behandeld. Dit eerdere vonnis, gewezen op 15 juni 2016, heeft de huurovereenkomst tussen eisers en de Stichting Achmea ontbonden en hen veroordeeld tot ontruiming van de woning en betaling van huurachterstand. De Stichting Achmea heeft in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep nog geen executie van het vonnis uitgevoerd.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eisers een spoedeisend belang hebben bij hun vordering, maar dat de vordering zelf onvoldoende onderbouwd is. De voorzieningenrechter overweegt dat de Stichting Achmea, als verhuurder, een gerechtvaardigd belang heeft bij de executie van het vonnis, en dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid. De argumenten van eisers, waaronder de stelling dat de kantonrechter een misslag heeft gemaakt en dat er een stabilisatieovereenkomst is met de Stichting PROV, zijn niet voldoende om de vordering toe te wijzen. De voorzieningenrechter concludeert dat de vordering van eisers moet worden afgewezen en dat zij als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/223006 / KG ZA 16-337
Vonnis in kort geding van 30 augustus 2016
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J.M.R. Vlaar,
tegen
de stichting
STICHTING ACHMEA DUTCH RESIDENTIAL FUND,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. E.P.W. Korevaar.
Partijen zullen hierna [eisers] c.s. en de Stichting Achmea worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de brief, met bijlagen, van de Stichting Achmea van 17 augustus 2016,
  • de brief, met bijlagen, van [eisers] c.s. van 17 augustus 2016,
  • de mondelinge behandeling, bij gelegenheid waarvan [eisers] een overzicht van zijn schulden in het geding heeft gebracht,
  • de pleitnota van de Stichting Achmea.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] c.s. huurde krachtens een daartoe strekkende huurovereenkomst van de Stichting Achmea, de woning staande en gelegen te [woonplaats] , aan de [adres] .
2.2.
Bij vonnis van de kantonrechter van 15 juni 2016 (hierna: het vonnis), gewezen onder zaaknummer 4844628 \ CV EXPL 16-2117, heeft de kantonrechter de huurovereenkomst ontbonden. Daarnaast heeft de kantonrechter [eisers] c.s. veroordeeld om de woning binnen twee weken na betekening van zijn vonnis te ontruimen en ter vrije beschikking aan de Stichting Achmea te stellen. Ten slotte heeft de kantonrechter [eisers] c.s. veroordeeld tot betaling van de huurachterstand over de periode tot en met maart 2016, vermeerderd met rente en incassokosten alsmede tot betaling van de vanaf april 2016 tot aan de dag van ontruiming verschuldigde huurtermijnen.
2.3.
[eisers] c.s. is van het vonnis van de kantonrechter in hoger beroep gekomen.
2.4.
De Stichting Achmea is, in afwachting van de uitkomst van dit kort geding, (nog) niet overgaan tot executie van het vonnis.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] c.s. vordert, dat de voorzieningenrechter, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt dat de ontruiming wordt opgeschort gedurende de behandeling van het hoger beroep, kosten rechtens.
3.2.
De Stichting Achmea voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag geplaatst of [eisers] c.s. een spoedeisend belang heeft bij beoordeling van zijn vordering in kort geding. Die vraag beantwoordt zij bevestigend. Uit de omstandigheid dat de vordering ertoe strekt dat de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van het vonnis schorst in afwachting van de uitkomst van het door [eisers] c.s. tegen dat vonnis ingestelde hoger beroep, vloeit voort dat van [eisers] c.s. niet kan worden gevergd dat hij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. De voorzieningenrechter zal [eisers] c.s. daarom in zijn vordering ontvangen.
4.2.
Daarmee komt de voorzieningenrechter nu toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering. Bij haar beoordeling stelt de voorzieningenrechter voorop dat zij de staking van de tenuitvoerlegging van het vonnis slechts kan bevelen, indien zij van oordeel is dat de Stichting Achmea, mede gelet op de belangen van [eisers] c.s. die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om tot executie over te gaan. Aldus kan de voorzieningenrechter slechts de staking van de tenuitvoerlegging bevelen in geval van misbruik van bevoegdheid door de Stichting Achmea. Daarvan zou sprake kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien het te executeren vonnis op grond van ná dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van [eisers] c.s. een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (HR 22 april 1983, NJ 1984,145).
4.2.1.
Dit brengt, zoals de voorzieningenrechter ter gelegenheid van de mondelinge behandeling reeds aan partijen heeft voorgehouden, met zich dat het, behoudens omstandigheden op grond waarvan de voorzieningenrechter zou kunnen concluderen dat de Stichting Achmea misbruik maakt van haar bevoegdheid indien zij tot tenuitvoerlegging van het vonnis overgaat, in deze procedure niet mogelijk is inhoudelijke bezwaren tegen het vonnis aan te voeren. Evenmin kan de voorzieningenrechter vooruitlopen op de uitkomst van het hoger beroep.
4.2.2.
De voorzieningenrechter zal de vordering van [eisers] c.s. met inachtneming van deze uitgangspunten beoordelen.
4.3.
De voorzieningenrechter begrijpt dat [eisers] c.s. enerzijds aan zijn vordering ten grondslag legt dat sprake is van een misslag, omdat de kantonrechter in het vonnis heeft overwogen dat hij de door de Stichting Achmea opgestelde berekeningen van de huurachterstand niet heeft betwist, terwijl hij dat wel heeft gedaan. Anderzijds stelt [eisers] c.s., althans zo begrijpt de voorzieningenrechter zijn stelling, dat de Stichting Achmea door het vonnis te executeren misbruik maakt van haar bevoegdheid, aangezien de Stichting PROV Jeugd en Gezin (hierna: de Stichting PROV) in het kader van een na het vonnis met [eisers] c.s. gesloten stabilisatieovereenkomst bereid is om gedurende zekere tijd borg te staan voor de betaling van de huur, terwijl executie van het vonnis bovendien ertoe leidt dat [eisers] c.s. en zijn gezin niet meer over huisvesting beschikken.
4.3.1.
Deze argumenten leggen evenwel onvoldoende gewicht in de schaal om de vordering van [eisers] c.s. toe te kunnen wijzen. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe als volgt.
4.3.2.
Met betrekking tot de misslag van de kantonrechter overweegt de voorzieningenrechter dat [eisers] c.s. niet heeft gesteld dat in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van de kantonrechter in het geheel geen sprake was van een huurachterstand. De voorzieningenrechter gaat daarom ervan uit dat in ieder geval sprake was van een huurachterstand. [eisers] c.s. stelt nu weliswaar dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [eisers] c.s. de door de kantonrechter in het vonnis als “actueel” aangeduide huurachterstand van € 1.716,70 niet heeft betwist, maar hoewel dat wel op zijn weg lag heeft hij die stelling niet van enige onderbouwing voorzien. Daar komt bij dat [eisers] c.s. niet heeft gesteld, laat staan onderbouwd, dat de kantonrechter niet tot toewijzing van de door de Stichting Achmea gevorderde ontruiming had kunnen komen, als hij wel met die betwisting rekening had gehouden. Op grond hiervan kan dan ook niet worden geconcludeerd dat het vonnis een misslag bevat die met zich brengt dat de Stichting Achmea misbruik maakt van haar bevoegdheid indien zij desondanks tot executie van het vonnis overgaat.
4.3.3.
Ten aanzien van de bereidheid van de Stichting PROV om garant te staan voor de betaling van de huur, overweegt de voorzieningenrechter dat [eisers] c.s. zelf heeft gesteld dat zijn totale schuldenlast naar schatting € 300.000,00 à € 400.000,00 bedraagt, dat met een schuldhulpverleningstraject wordt gestart en dat een en ander mogelijk zal kunnen leiden tot een verzoekt tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Daar komt bij dat onduidelijk is voor welke termijn de Stichting PROV bereid is de betaling van de huur te garanderen. In de stabilisatieovereenkomst is vermeld dat de Stichting PROV “gedurende de aankomende periode” garant zal staan voor de betaling van de huur. Voor de voorzieningenrechter is onduidelijk gebleven of hiermee wordt verwezen naar de duur van de stabilisatieovereenkomst, die voor een jaar is gesloten of dat “de aankomende periode” ziet op een kortere termijn dan een jaar. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [eisers] c.s. op dit punt niet meer gesteld dan dat de Stichting PROV toestemming heeft gegeven voor het treffen van een regeling waarbij zij voor een periode van drie maanden garant zal staan voor de betaling van de huur. Als de Stichting PROV op grond van de stabilisatieovereenkomst bereid zou zijn om de betaling van de huur voor een langere periode te garanderen dan had het in de rede gelegen dat [eisers] c.s. ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hieromtrent duidelijkheid en zekerheid had verschaft. Bovendien is voor de voorzieningenrechter onduidelijk gebleven of de Stichting PROV op grond van de stabilisatieovereenkomst tevens bereid is om de op dit moment nog aanwezige betalingsachterstand aan de Stichting Achmea te voldoen. In artikel 2 van de stabilisatieovereenkomst is weliswaar vermeld dat de schuldenaar ( [eisers] c.s.) en de hulpverlenende organisatie (de Stichting PROV) ervoor zorgen dat er binnen twee maanden geen schulden meer zijn aan de huiseigenaar, hetgeen mogelijk erop duidt dat de Stichting PROV daartoe bereid is, maar ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [eisers] c.s. de stelling van de Stichting Achmea dat de Stichting PROV slechts garant staat voor de betaling van de toekomstige huurtermijnen en niet voor de betalingsachterstand, niet betwist. Ten slotte neemt de voorzieningenrechter bij dit alles in aanmerking dat de Stichting PROV voorafgaand aan de mondelinge behandeling nog geen contact met de Stichting Achmea had opgenomen om een en ander te bespreken en toe te lichten. Teneinde de Stichting Achmea ertoe te bewegen de executie te staken had dit wel voor de hand gelegen. De Stichting Achmea heeft als verhuurder immers een gerechtvaardigd belang bij duidelijkheid en zekerheid met betrekking tot de vraag of de Stichting PROV bereid én (financieel) in staat is om de betalingsachterstand te voldoen alsook met betrekking tot de vraag voor welke periode zij bereid en in staat is borg te staan voor de betaling van de toekomstige huurtermijnen.
4.3.4.
Gelet op deze feiten en omstandigheden acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat voor de Stichting Achmea niet of nauwelijks uitzicht bestaat op volledige voldoening van de betalingsachterstand en van de toekomstige huurtermijnen, voor zover de Stichting PROV geen borg staat voor de betaling daarvan. Hoewel evident is dat de belangen van [eisers] c.s. door de executie zullen worden geschaad, is de conclusie dat de Stichting Achmea geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van haar bevoegdheid om tot executie van het vonnis over te gaan, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet gerechtvaardigd. De omstandigheid dat [eisers] c.s. niet over alternatieve huisvesting beschikt kan, nog daargelaten dat de Stichting Achmea dit gemotiveerd heeft betwist, in dit verband niet tot een ander oordeel leiden. De voorzieningenrechter overweegt in dit kader dat een gebrek aan alternatieve huisvesting, hoe schrijnend dat ook is, geen eerst ná het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feit dat een noodtoestand creëert betreft.
4.3.5.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van [eisers] c.s. dient te worden afgewezen.
4.4.
[eisers] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Stichting Achmea worden begroot op:
- griffierecht 619,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.435,00
4.4.1.
De door de Stichting Achmea de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van een redelijke termijn van twee weken na betekening van dit vonnis.
4.4.2.
De door de Stichting Achmea gevorderde veroordeling in de nakosten zal worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eisers] c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting Achmea tot op heden begroot op € 1.435,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten, met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [eisers] c.s. hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2016. [1]

Voetnoten

1.type: NL