ECLI:NL:RBLIM:2016:7461

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 augustus 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
4901871 CV EXPL 16-2694
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomst bedrijfsruimte met ROZ-voorwaarden en de gevolgen van huurachterstand

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil tussen Inbev Nederland N.V. en een ontbonden coöperatie, waarbij Inbev vorderingen heeft ingesteld wegens huurachterstand. De huurovereenkomst betrof een bedrijfsruimte en een onzelfstandige woonruimte, waarbij een boeterente van 2% per maand was overeengekomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de coöperatie op 29 februari 2016 is ontbonden en dat Inbev niet-ontvankelijk is in haar vorderingen tegen de coöperatie. De vorderingen tegen de bestuurders van de coöperatie, [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3], zijn deels toegewezen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de huurachterstand voor zowel de bedrijfsruimte als de woonruimte toewijsbaar is, en dat de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de huurachterstand. De kantonrechter heeft de boeterente gematigd en de buitengerechtelijke kosten toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen op 31 augustus 2016.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 4901871 CV EXPL 16-2694
Vonnis van de kantonrechter van 31 augustus 2016
inzake
de naamloze vennootschap
INBEV NEDERLAND N.V.
gevestigd en kantoor houdend te Breda
eiseres in conventie, verweerster in reconventie
gemachtigde PVU, gerechtsdeurwaarders te Etten-Leur
tegen

1.de ontbonden coöperatie

[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 1]
voorheen gevestigd en kantoor houdend te [vestigingsplaats]

2. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2]

3. [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3]

beiden wonend [adres] , [woonplaats]
gedaagden in conventie, eisers in reconventie
gemachtigde mr. M. Super, advocaat te Heerlen.
Partijen worden hierna Inbev, de coöperatie, [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] genoemd.

1.De procedure

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
- het exploit van dagvaarding van 2 maart 2016
- de akte van Inbev met beslagstukken
- de conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie
- de conclusie van antwoord in reconventie/wijziging van eis in conventie
- het mondeling tussenvonnis waarbij een comparitie van partijen is bevolen
- het proces-verbaal van de comparitie op 5 juli 2016.
1.2
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Inbev heeft aan de coöperatie, vertegenwoordigd door haar toenmalige bestuurders [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] en [voormalig bestuurder] , met ingang van 1 maart 2014 voor de duur van twee jaar verhuurd een bedrijfsruimte (café) met onzelfstandige woonruimte, tegen de maandelijks bij vooruitbetaling verschuldigde prijs van € 1.934,26 voor het café en € 420,68 voor de woning. Op de einddatum van de huurovereenkomst, dus tot en met februari 2016, bedroeg de ‘kale’ huurachterstand € 11.780,32 voor het café en € 2.533,83 voor de woning.
2.2
Artikel 9.10 van de huurovereenkomst bepaalt:
Bestuurders van huurde , de heer [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] en de heer [voormalig bestuurder] , stellen zich in privé aansprakelijk jegens verhuurder tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van huurder voortkomend uit deze overeenkomst. De heer [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] en de heer [voormalig bestuurder] zullen daartoe deze huurovereenkomst mede in privé ondertekenen.,
hetgeen is geschied.
Artikel 21.1 van de toepasselijke algemene voorwaarden bepaalt:
Indien verscheidene (natuurlijke of rechts-)personen zich als huurder hebben verbonden, zijn deze steeds hoofdelijk en ieder voor het geheel jegens verhuurder aansprakelijk voor alle uit huurovereenkomst voortvloeiende verbintenissen.
2.3
Bij brief van 14 januari 2015 heeft Inbev aan de coöperatie, [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] en [voormalig bestuurder]
bevestigd dat met hen is overeengekomen dat de huurverhouding wordt voortgezet op naam van de coöperatie met als bestuursleden [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] . In de brief staat:
Bestuurder van huurder, mevrouw [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] , stelt zich in privé aansprakelijk jegens verhuurder tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van de huurder[de coöperatie]
voortkomend uit deze huurovereenkomst. Mevrouw [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] zal daartoe de huur-overeenkomst mede in privé ondertekenen.
De brief is, behalve door InBev, ondertekend voor akkoord door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] , [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] en (de vertrokken bestuurder) [voormalig bestuurder] .
2.4
Artikel 9.2 van de huurovereenkomst getiteld “Minimumafname” bepaalt:
(…) dat ingeval huurder in enig kalenderjaar in het gehuurde minder dan 70 hectoliter bieren (…) afneemt bij verhuurder (…) zulks wordt gekwalificeerd als een dermate ernstige toerekenbare tekortkoming, dat deze een tussentijdse ontbinding van de huurovereenkomst door de rechter rechtvaardigt.,
zulks in overeenstemming met de afzonderlijke overeenkomst tussen Inbev en de coöperatie, bij het sluiten waarvan de coöperatie werd vertegenwoordigd als hiervoor onder 2.1 vermeld. De essentie van deze zogenoemde afname-overeenkomst is dat de coöperatie gehouden is bier exclusief van Inbev af te nemen, jaarlijks in een minimale hoeveelheid. Dit minimum heeft de coöperatie nooit gehaald.
2.5
Op 29 februari 2016 is de ontbonden coöperatie opgehouden te bestaan omdat met ingang van die datum geen bekende baten meer aanwezig waren.

3.Het geschil

3.1
Inbev vordert de hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling van
€ 21.335,54 te vermeerderen met de contractuele rente van 2% per maand althans de wettelijke (handels)rente over de onderdelen waaruit dit bedrag is opgebouwd vanaf verschillende verzuimdata. De onderdelen zijn:
€ 11.780,32 huurachterstand bedrijfsruimte
€ 2.533,83 huurachterstand woonruimte
€ 2.100 contractuele boete over de huurachterstand tot 26 februari 2016
€ 3.327,11 betalingsachterstand drankenleveranties
€ 390,67 wettelijke handelsrente hierover tot 26 februari 2016
€ 951,41 buitengerechtelijke kosten
€ 304,21 (na vermeerdering van eis) kosten conservatoir beslag.
3.2
Gedaagden voeren verweer. Zij betwisten de vordering niet wat betreft de berekening van de hoofdsom aan huurachterstand en onbetaalde facturen voor drankenleveranties. Zij stellen dat de vordering tegen de coöperatie niet toewijsbaar is omdat deze niet meer
bestaat, en tegen [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] niet omdat zij niet (hoofdelijk) aansprakelijk zijn.
3.3
In reconventie vorderen gedaagden dat de rechtshandelingen van de echtelieden [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] waarbij zij de huurschuld van de coöperatie op zich namen worden vernietigd omdat voor de rechtshandeling van de één de toestemming van de ander ontbrak. Zij vorderen voorts veroordeling van Inbev tot betaling van € 7.336,15, welk bedrag zij als huurprijs voor de woning onverschuldigd hebben betaald omdat deze niet bewoonbaar was.
3.4
Inbev voert in reconventie verweer, waarop hieronder zonodig wordt ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
De samenhang tussen de vordering in conventie en die in reconventie is zodanig dat de kantonrechter ze gezamenlijk zal behandelen.
4.2.1
De kantonrechter zal Inbev niet-ontvankelijk verklaren in haar vorderingen tegen de coöperatie. Deze heeft immers (zie 2.5) opgehouden te bestaan wegens het ontbreken van baten zodat tegen haar of tegen een vereffenaar niet kan worden geprocedeerd, althans niet zonder dat op de voet van artikel 2:23c BW de vereffening is heropend. Het standpunt van Inbev dat slechts de bestuurders of leden van een coöperatie het verzoek daartoe kunnen doen, vindt geen steun in de wet.
4.2.2
Nu een rechtspersoon die niet bestaat geen verweer kan voeren althans daartoe geen kosten kan maken of betaling ontvangen, wordt tussen deze partijen geen proceskosten-veroordeling uitgesproken.
4.3.1
De ‘kale’ huurachterstand voor de bedrijfsruimte, € 11.780,32, is tegen [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] toewijsbaar. Zij hebben de juistheid van de berekening erkend (zie 2.1 en 3.2) en anders dan zij stellen is hun aansprakelijkheid een hoofdelijke naast die van de coöperatie. Dit volgt uit art. 9.10 van de huurovereenkomst en art. 21.1 van de algemene voorwaarden (zie 2.2), die [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] door ondertekening van de huurovereenkomst (zie 2.1) en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] door ondertekening van de brief van Inbev van 14 januari 2015 (zie 2.3) heeft aanvaard.
4.3.2
Het verweer dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] elkaar over en weer niet de krachtens art. 1:88 lid 1 onder c BW vereiste toestemming hebben gegeven om zich voor de schuld van een derde te verbinden, vindt zijn weerlegging in de ondertekening van de brief van 14 januari 2015 door beiden. Bovendien was kennelijk voor beiden sprake van het aangaan van een overeenkomst in de normale uitoefening van hun (café)bedrijf. De met dit verweer corresponderende vorderingen in reconventie, om de betrokken rechtshandelingen tot zekerheidstelling te vernietigen, worden dus afgewezen.
4.4.1
Ook de huurachterstand voor de woonruimte, € 2.533,83, is toewijsbaar. Wat betreft de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt verwezen naar hetgeen onder 2.1 en 4.3.1 is overwogen. Dit betalings- en aansprakelijkheidsregime geldt ook voor (de huurprijs van) de woning die kennelijk - al noemt Inbev het een onzelfstandige - een afhankelijke is als bedoeld in art. 7:290 lid 3 BW.
4.4.2
Het beroep op gebreken aan of zelfs onbewoonbaarheid van de woning doet op zichzelf aan de betalingsverplichting van de huurprijs niet af. Om (gedeeltelijk) ontslag van de huurders uit die betalingsverplichting te bewerkstelligen, zou de huurprijs moeten worden verlaagd of de huurovereenkomst moeten worden ontbonden. Ontbinding is niet gevorderd, noch buiten rechte uitgesproken. Huurprijsverlaging is evenmin - zoals art. 7:207 lid 1 BW voorschrijft - gevorderd, noch is gesteld of gebleken dat is voldaan aan de in dit artikellid gestelde voorwaarde dat de huurder van een gebrek behoorlijk kennis heeft gegeven aan de verhuurder of dat deze daarvan reeds in voldoende mate op de hoogte was. Als kennisgeving kan niet gelden de mail van gedaagden van 8 april 2015 (hun productie 2), nu daarin slechts melding wordt gemaakt van een gebrek aan de deur in de kelder en de noodzaak om een nieuw kozijn te plaatsen, en geen verband wordt gelegd tussen die gebreken en een vermindering van het huurgenot. Bovendien is in de omstandigheid dat de woning bij aanvang van de huurovereenkomst minder bruikbaar was dan gedaagden (zonder specifiek daarop gerichte bepaling) mochten verwachten, voorzien door vrijstelling van de verplichting om huur te betalen over de periode van 1 maart tot 1 juli 2014, zoals Inbev onder verwijzing naar haar productie 10 onweersproken heeft gesteld.
4.4.3
Het voorgaande betekent dat de vordering in reconventie tot (terug)betaling van € 7.536,15 met rente wordt afgewezen. Dit bedrag is niet onverschuldigd betaald: de verschuldigdheid vond zijn grondslag in de huurovereenkomst en het daaruit voortvloeiende recht op gebruik van de woonruimte.
4.5.1
De overeengekomen rente bij gebreke van tijdige betaling van de huur van 2% per maand is te beschouwen als een boetebeding als bedoeld in artikel 6:91 BW en het verweer tegen dit onderdeel van de vordering is te beschouwen als een beroep op matiging. Dit beroep slaagt. De boeterente is bedoeld als prikkel tot betaling. Van de verhuurder mag worden gevergd dat hij, alvorens met succes aanspraak op deze boete te kunnen maken, bij gebreke van tijdige betaling door de huurder, (telkens) onmiddellijk in actie komt door bijvoorbeeld een sommatie te sturen, teneinde het oplopen van de achterstand en daarmee van de boeterente te voorkomen. Onweersproken is dat Inbev dit niet heeft gedaan. Bovendien moet een boete van 2% per maand in de huidige tijd, met een inflatie van bijna 0%, als exorbitant worden beschouwd.
4.5.2
De kantonrechter volstaat met toewijzing van de (ook niet geringe) wettelijke handelsrente over de huurachterstand van zowel de bedrijfsruimte als de woonruimte, zoals subsidiair gevorderd.
4.6.1
Anders dan voor de huurschuld (zie 4.3.1) vloeit de (hoofdelijke) persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] voor de schuld uit de koop en levering van dranken niet voort uit de betrokken overeenkomst (productie 4 van Inbev). Het standpunt dat deze aansprakelijkheid door de verwijzing in de huurovereenkomst naar de afnameverplichting (zie 2.4) tot stand zou zijn gekomen, deelt de kantonrechter niet. Daarvoor is meer nodig dan de kwalificatie van een tekortkoming in de nakoming van een verplichting uit de ene overeenkomst als een grond voor ontbinding van de andere, en meer heeft Inbev niet gesteld.
4.6.2
Voor het aannemen van persoonlijke aansprakelijkheid op een andere grond heeft Inbev, ook in haar akte houdende vermeerdering van (de grondslag van) de eis, onvoldoende gesteld. Voor bestuurdersaansprakelijkheid is vanzelfsprekend meer vereist dan de enkele hoedanigheid van bestuurder. Dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] bij het doen van de bestellingen bij Inbev namens de coöperatie wisten dat de laatste haar betalingsverplichting niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden, is gesteld noch gebleken. (Ander) onrechtmatig handelen van de bestuurders van de coöperatie leidt Inbev slechts af uit haar stelling dat er bij de ontbinding en opheffing wel degelijk nog baten waren. Omleiding van deze baten door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] teneinde ze aan verhaal door schuldeisers te onttrekken, heeft Inbev echter niet gesteld, laat staan aangeboden te bewijzen. Het niet (tijdig) deponeren van jaarrekeningen van de onderneming levert slechts in het (hier niet aan de orde zijnde) geval van faillissement het vermoeden op dat onbehoorlijk bestuur een oorzaak van de déconfiture is.
4.7
Gebleken is dat Inbev kosten heeft moeten maken om [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] te bewegen tot betaling van hetgeen zij thans verschuldigd blijken te zijn. De buitengerechtelijke kosten worden daarom toegewezen tot het forfaitaire bedrag behorend bij de toegewezen hoofdsom, overeenstemmend met de gevorderde € 951,41, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding (niet de handelsrente want deze schuld vloeit niet voort uit een handelsovereenkomst).
4.8
In conventie zijn hiermee beide partijen op enkele punten in het ongelijk gesteld. De kantonrechter zal daarom de proceskosten compenseren, aldus dat elk de eigen kosten draagt. Inbev heeft, nu haar vordering deels is toegewezen, met recht beslag gelegd en heeft recht op vergoeding van de kosten daarvan, welke vordering dus wordt toegewezen. In reconventie zijn [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] in het ongelijk gesteld zodat zij worden veroordeeld in de proceskosten van Inbev, tot heden begroot op € 600 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

In conventie:
5.1
verklaart Inbev niet-ontvankelijk in haar vorderingen tegen de coöperatie,
5.2
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] hoofdelijk, aldus dat wanneer één van hen betaalt ook de ander tot de hoogte van die betaling is bevrijd, om aan Inbev te betalen:
- € 11.780,32 aan huurachterstand voor de bedrijfsruimte, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de huurtermijnen van € 1.934,26 telkens vanaf de eerste dag van de
maanden september 2015 tot en met februari 2016 tot de dag van voldoening,
- € 2.533,83 aan huurachterstand voor de woonruimte, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de huurtermijnen van € 420,68 telkens vanaf de eerste dag van de maanden september 2015 tot en met februari 2016 tot de dag van voldoening,
- € 951,41 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2016 tot de dag van voldoening,
- € 304,21 aan beslagkosten,
en verklaart dit vonnis op dit onderdeel uitvoerbaar bij voorraad,
5.3
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.4
compenseert de proceskosten;
in reconventie:
5.5
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] in de proceskosten van Inbev, begroot op € 600.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en in het openbaar uitgesproken.