4.1De samenhang tussen de vordering in conventie en die in reconventie is zodanig dat de kantonrechter ze gezamenlijk zal behandelen.
4.2.1De kantonrechter zal Inbev niet-ontvankelijk verklaren in haar vorderingen tegen de coöperatie. Deze heeft immers (zie 2.5) opgehouden te bestaan wegens het ontbreken van baten zodat tegen haar of tegen een vereffenaar niet kan worden geprocedeerd, althans niet zonder dat op de voet van artikel 2:23c BW de vereffening is heropend. Het standpunt van Inbev dat slechts de bestuurders of leden van een coöperatie het verzoek daartoe kunnen doen, vindt geen steun in de wet.
4.2.2Nu een rechtspersoon die niet bestaat geen verweer kan voeren althans daartoe geen kosten kan maken of betaling ontvangen, wordt tussen deze partijen geen proceskosten-veroordeling uitgesproken.
4.3.1De ‘kale’ huurachterstand voor de bedrijfsruimte, € 11.780,32, is tegen [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] toewijsbaar. Zij hebben de juistheid van de berekening erkend (zie 2.1 en 3.2) en anders dan zij stellen is hun aansprakelijkheid een hoofdelijke naast die van de coöperatie. Dit volgt uit art. 9.10 van de huurovereenkomst en art. 21.1 van de algemene voorwaarden (zie 2.2), die [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] door ondertekening van de huurovereenkomst (zie 2.1) en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] door ondertekening van de brief van Inbev van 14 januari 2015 (zie 2.3) heeft aanvaard.
4.3.2Het verweer dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] elkaar over en weer niet de krachtens art. 1:88 lid 1 onder c BW vereiste toestemming hebben gegeven om zich voor de schuld van een derde te verbinden, vindt zijn weerlegging in de ondertekening van de brief van 14 januari 2015 door beiden. Bovendien was kennelijk voor beiden sprake van het aangaan van een overeenkomst in de normale uitoefening van hun (café)bedrijf. De met dit verweer corresponderende vorderingen in reconventie, om de betrokken rechtshandelingen tot zekerheidstelling te vernietigen, worden dus afgewezen.
4.4.1Ook de huurachterstand voor de woonruimte, € 2.533,83, is toewijsbaar. Wat betreft de hoofdelijke aansprakelijkheid wordt verwezen naar hetgeen onder 2.1 en 4.3.1 is overwogen. Dit betalings- en aansprakelijkheidsregime geldt ook voor (de huurprijs van) de woning die kennelijk - al noemt Inbev het een onzelfstandige - een afhankelijke is als bedoeld in art. 7:290 lid 3 BW.
4.4.2Het beroep op gebreken aan of zelfs onbewoonbaarheid van de woning doet op zichzelf aan de betalingsverplichting van de huurprijs niet af. Om (gedeeltelijk) ontslag van de huurders uit die betalingsverplichting te bewerkstelligen, zou de huurprijs moeten worden verlaagd of de huurovereenkomst moeten worden ontbonden. Ontbinding is niet gevorderd, noch buiten rechte uitgesproken. Huurprijsverlaging is evenmin - zoals art. 7:207 lid 1 BW voorschrijft - gevorderd, noch is gesteld of gebleken dat is voldaan aan de in dit artikellid gestelde voorwaarde dat de huurder van een gebrek behoorlijk kennis heeft gegeven aan de verhuurder of dat deze daarvan reeds in voldoende mate op de hoogte was. Als kennisgeving kan niet gelden de mail van gedaagden van 8 april 2015 (hun productie 2), nu daarin slechts melding wordt gemaakt van een gebrek aan de deur in de kelder en de noodzaak om een nieuw kozijn te plaatsen, en geen verband wordt gelegd tussen die gebreken en een vermindering van het huurgenot. Bovendien is in de omstandigheid dat de woning bij aanvang van de huurovereenkomst minder bruikbaar was dan gedaagden (zonder specifiek daarop gerichte bepaling) mochten verwachten, voorzien door vrijstelling van de verplichting om huur te betalen over de periode van 1 maart tot 1 juli 2014, zoals Inbev onder verwijzing naar haar productie 10 onweersproken heeft gesteld.
4.4.3Het voorgaande betekent dat de vordering in reconventie tot (terug)betaling van € 7.536,15 met rente wordt afgewezen. Dit bedrag is niet onverschuldigd betaald: de verschuldigdheid vond zijn grondslag in de huurovereenkomst en het daaruit voortvloeiende recht op gebruik van de woonruimte.
4.5.1De overeengekomen rente bij gebreke van tijdige betaling van de huur van 2% per maand is te beschouwen als een boetebeding als bedoeld in artikel 6:91 BW en het verweer tegen dit onderdeel van de vordering is te beschouwen als een beroep op matiging. Dit beroep slaagt. De boeterente is bedoeld als prikkel tot betaling. Van de verhuurder mag worden gevergd dat hij, alvorens met succes aanspraak op deze boete te kunnen maken, bij gebreke van tijdige betaling door de huurder, (telkens) onmiddellijk in actie komt door bijvoorbeeld een sommatie te sturen, teneinde het oplopen van de achterstand en daarmee van de boeterente te voorkomen. Onweersproken is dat Inbev dit niet heeft gedaan. Bovendien moet een boete van 2% per maand in de huidige tijd, met een inflatie van bijna 0%, als exorbitant worden beschouwd.
4.5.2De kantonrechter volstaat met toewijzing van de (ook niet geringe) wettelijke handelsrente over de huurachterstand van zowel de bedrijfsruimte als de woonruimte, zoals subsidiair gevorderd.
4.6.1Anders dan voor de huurschuld (zie 4.3.1) vloeit de (hoofdelijke) persoonlijke aansprakelijkheid van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] voor de schuld uit de koop en levering van dranken niet voort uit de betrokken overeenkomst (productie 4 van Inbev). Het standpunt dat deze aansprakelijkheid door de verwijzing in de huurovereenkomst naar de afnameverplichting (zie 2.4) tot stand zou zijn gekomen, deelt de kantonrechter niet. Daarvoor is meer nodig dan de kwalificatie van een tekortkoming in de nakoming van een verplichting uit de ene overeenkomst als een grond voor ontbinding van de andere, en meer heeft Inbev niet gesteld.
4.6.2Voor het aannemen van persoonlijke aansprakelijkheid op een andere grond heeft Inbev, ook in haar akte houdende vermeerdering van (de grondslag van) de eis, onvoldoende gesteld. Voor bestuurdersaansprakelijkheid is vanzelfsprekend meer vereist dan de enkele hoedanigheid van bestuurder. Dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] bij het doen van de bestellingen bij Inbev namens de coöperatie wisten dat de laatste haar betalingsverplichting niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden, is gesteld noch gebleken. (Ander) onrechtmatig handelen van de bestuurders van de coöperatie leidt Inbev slechts af uit haar stelling dat er bij de ontbinding en opheffing wel degelijk nog baten waren. Omleiding van deze baten door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie sub 2] en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie sub 3] teneinde ze aan verhaal door schuldeisers te onttrekken, heeft Inbev echter niet gesteld, laat staan aangeboden te bewijzen. Het niet (tijdig) deponeren van jaarrekeningen van de onderneming levert slechts in het (hier niet aan de orde zijnde) geval van faillissement het vermoeden op dat onbehoorlijk bestuur een oorzaak van de déconfiture is.