ECLI:NL:RBLIM:2016:7455

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 augustus 2016
Publicatiedatum
29 augustus 2016
Zaaknummer
C/03/223335 / KG ZA 16-361
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over de erfgrens en de verwijdering van een hekwerk

In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, heeft eiseres een kort geding aangespannen tegen gedaagde met als doel de verwijdering van een hekwerk dat volgens haar op haar perceel is geplaatst. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiseres afgewezen, omdat zij niet voldoende duidelijkheid heeft verschaft over de exacte locatie van de erfgrens tussen haar perceel en dat van gedaagde. Eiseres heeft gesteld dat gedaagde het hekwerk onrechtmatig op haar perceel heeft geplaatst, maar heeft niet kunnen aantonen dat het hekwerk zich daadwerkelijk op haar grond bevindt. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het in kort geding niet mogelijk is om bewijs te leveren, en dat eiseres de bewijslast heeft om aan te tonen dat het hekwerk op haar perceel staat. Ondanks het feit dat eiseres een grensreconstructie door het Kadaster heeft laten uitvoeren, heeft zij geen eenduidig standpunt ingenomen over de erfgrens. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat zonder duidelijke bewijsvoering van eiseres, de vordering niet kan worden toegewezen. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter opgemerkt dat het raadzaam zou zijn voor beide partijen om het Kadaster uit te nodigen om de erfgrens in hun aanwezigheid aan te wijzen, om verdere geschillen te voorkomen. Eiseres is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 1.104,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/223335 / KG ZA 16-361
Vonnis in kort geding van 29 augustus 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. R.M.E. Geraats,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. V.E.J. Noelmans.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verder verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van de kantonrechter in kort geding van 29 augustus 2016, gewezen onder zaaknummer 5315473 CV EXPL 16-7788.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bevoegdheidskwestie
2.1.1.
Zowel de gemachtigde van [eiseres] als de gemachtigde van [gedaagde] heeft zich ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in de zaak met zaaknummer 5315473 CV EXPL 16-7788, voor het geval de kantonrechter zich onbevoegd zou verklaren om van de vordering van [eiseres] kennis te nemen, als advocaat van [eiseres] respectievelijk [gedaagde] gesteld.
2.1.2.
Bij vonnis van 29 augustus 2016 heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard om van de vordering van [eiseres] in kort geding kennis te nemen en heeft zij de zaak verwezen naar de voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, afdeling privaatrecht, team Burgerlijk recht.
2.1.3.
De voorzieningenrechter zal thans een beslissing nemen over de vordering van [eiseres] . In dit verband verwijst zij voor de weergave van de feiten en de inhoud van de vordering van [eiseres] naar het vonnis van de kantonrechter.
2.2.
Spoedeisend belang
2.2.1.
De voorzieningenrechter ziet zich allereerst voor de vraag geplaatst of [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij beoordeling van haar vordering in kort geding. Die vraag beantwoordt zij bevestigend. Zij overweegt daartoe dat de vordering van [eiseres] is gebaseerd op de stelling dat [gedaagde] het hekwerk niet op de erfgrens of op zijn eigen perceel, maar op het perceel van [eiseres] heeft geplaatst. Volgens [eiseres] maakt [gedaagde] daarmee een voortdurende inbreuk op haar eigendomsrecht en handelt hij aldus onrechtmatig jegens haar. Indien [gedaagde] het hekwerk inderdaad op het perceel van [eiseres] heeft geplaatst, heeft [eiseres] er belang bij dat die situatie zo spoedig mogelijk ongedaan wordt gemaakt. Bij deze stand van zaken kan niet van [eiseres] worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht. De voorzieningenrechter zal [eiseres] daarom in haar vordering ontvangen en komt daarmee toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
2.3.
Verwijdering hekwerk
2.3.1.
In deze procedure staat de vraag centraal of het hekwerk dat [gedaagde] medio mei van dit jaar heeft doen plaatsen, door hem dient te worden verwijderd en verwijderd dient te worden gehouden.
2.3.2.
Bij haar beoordeling stelt de voorzieningenrechter voorop dat het, wil zij in kort geding kunnen bevelen dat [gedaagde] het hekwerk dient te verwijderen en verwijderd dient te houden, zoals [eiseres] wenst, zeer aannemelijk moet zijn dat de rechtbank in een bodemprocedure eveneens tot de conclusie zal komen dat het hekwerk op het perceel van [eiseres] is geplaatst. In dit verband is van belang dat een procedure in kort geding zich in beginsel niet leent voor bewijslevering. De voorzieningenrechter zal de vordering van [eiseres] tegen deze achtergrond beoordelen.
2.3.3.
[eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar handelt, omdat hij het hekwerk op haar perceel heeft doen plaatsen. [gedaagde] betwist dat. Hij is van mening dat hij het hekwerk op zijn eigen perceel heeft doen plaatsen. Aldus verschillen partijen in wezen van mening over de vraag waar de erfgrens tussen hun beider percelen zich bevindt. Nu [eiseres] zich op het rechtsgevolg van haar stelling beroept, ligt het op haar weg om de voorzieningenrechter ervan te overtuigen dat het zeer aannemelijk is dat het hekwerk zich op haar perceel bevindt.
2.3.4.
Teneinde duidelijkheid te verkrijgen omtrent de vraag waar de erfgrens tussen haar perceel en het perceel van [gedaagde] zich bevindt, heeft [eiseres] het Kadaster opdracht gegeven tot het verrichten van een grensreconstructie. Die grensreconstructie is uitgevoerd op 9 juli 2015. Het door het Kadaster naar aanleiding van die grensreconstructie opgestelde relaas van bevindingen is door [eiseres] als productie 8 bij dagvaarding in het geding gebracht. Bij het relaas van bevindingen is een kadastrale kaart gevoegd, waarop het Kadaster door middel van een stippellijn heeft weergegeven waar de erfgrens tussen de percelen van [eiseres] en [gedaagde] zich bevindt. Hoewel partijen het bij aanvang van de mondelinge behandeling eens waren over de wijze waarop de kadastrale kaart dient te worden uitgelegd, in het bijzonder ten aanzien van de afstand tussen de erfgrens en de op de kaart weergegeven binnenmuur van de woning van [eiseres] , waren zij het naarmate de mondelinge behandeling vorderde niet meer daarover eens. Evenmin waren en zijn zij het eens over de wijze waarop de kadastrale kaart, in het bijzonder de daarop weergegeven erfgrens, zich verhoudt tot de situatie ter plaatse.
2.3.5.
De voorzieningenrechter heeft partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling daarom in de gelegenheid gesteld om aan de hand van de door beide partijen in het geding gebrachte fotokopieën van de situatie ter plaatse aan te wijzen waar de erfgrens zich bevindt. [eiseres] heeft vervolgens, hoewel dat wel op haar weg lag, geen eenduidig en onderbouwd standpunt ingenomen met betrekking tot de vraag waar de erfgrens zich bevindt. Zij heeft uiteindelijk gesteld dat de erfgrens zich in ieder geval níet onder het midden van de natuurstenen afscheiding bevindt die zichtbaar is op de foto die door [gedaagde] als productie 3 (de tweede foto) bij brief van 16 augustus 2016 in het geding is gebracht.
2.3.6.
[gedaagde] is daarentegen van mening dat de erfgrens wél onder het midden van de natuurstenen afscheiding loopt.
2.3.7.
De voorzieningenrechter constateert dat, als [gedaagde] op dit punt het gelijk aan zijn zijde heeft, dit betekent dat het hekwerk niet op het perceel van [eiseres] , maar op zijn eigen perceel is geplaatst. [eiseres] heeft vervolgens, hoewel dat gelet op de betwisting van haar stelling door [gedaagde] wel op haar weg lag, geen argumenten aangedragen op basis waarvan de voorzieningenrechter het zeer aannemelijk zou kunnen achten dat de erfgrens niet onder het midden van de natuurstenen afscheiding loopt. Hierop gelet alsmede gelet op het feit dat [eiseres] ook overigens geen eenduidig en onderbouwd standpunt heeft ingenomen met betrekking tot de vraag waar de erfgrens zich dan wel bevindt, kan de voorzieningenrechter zich in dit kort geding geen deugdelijk oordeel hieromtrent vormen. Aldus heeft [eiseres] in dit kort geding geen duidelijkheid verschaft over de vraag waar de erfgrens tussen haar perceel en het perceel van [gedaagde] zich (waarschijnlijk) bevindt. Daarmee heeft zij de voorzieningenrechter dan ook niet ervan kunnen overtuigen dat het zeer aannemelijk is dat het door [gedaagde] geplaatste hekwerk zich op haar perceel bevindt. De voorzieningenrechter zal de vordering van [eiseres] daarom afwijzen.
2.3.8.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat zij het raadzaam acht dat partijen, zoals zij hen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling reeds in overweging heeft gegeven, teneinde hun geschil op eenvoudige wijze te beslechten en ter voorkoming van verdere procedures, het Kadaster uitnodigen om in hun beider aanwezigheid, zodat hierover geen misverstand meer kan ontstaan, de erfgrens aan te wijzen.
2.3.9.
Nu de vordering die strekt tot het verwijderen en verwijderd houden van het hekwerk wordt afgewezen, treft de vordering die strekt tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten reeds om die reden hetzelfde lot.
2.3.10.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Hierbij zal niet alleen voor wat betreft het griffierecht, maar ook voor het salaris van de advocaat van [gedaagde] het in zaken als deze gebruikelijke tarief worden gehanteerd. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 288,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.104,00

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.104,00,
3.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2016. [1]

Voetnoten

1.type: NL