Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
3. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
5. Verzoekster is huurster van de woning aan de [adres] te [woonplaats]. De woning is eigendom van Sint Servatius Wonen & Vastgoed.
6. Op 10 juni 2016 heeft de politie eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, basisteam Maastricht, in de woning 3,2 gram bruto cocaïne en 23,7 gram bruto hennep aangetroffen.
7. Bij brief van 24 juni 2016 is aan verzoekster het voornemen kenbaar gemaakt om de woning aan de [adres] te [woonplaats] gedurende zes maanden te sluiten.
Naar aanleiding van het voornemen heeft op 30 juni 2016 een zienswijzegesprek plaatsgevonden met twee medewerkers van verweerder.
8. Bij het bestreden besluit heeft verweerder gelast de woning aan de [adres] te sluiten en afgesloten te houden met ingang van 9 augustus 2016 voor een periode van zes maanden. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat in de woning meer dan de toegestane hoeveelheid voor eigen gebruik bestemde verdovende middelen zijn aangetroffen en dat daardoor sprake is van het verkopen, afleveren, verstrekken dan wel daartoe aanwezig hebben van verdovende middelen. Verweerder vindt dit een ernstig en de openbare orde bedreigend feit. Op grond van het beleid wordt een woning gesloten voor de duur van zes maanden, wanneer hierin, of op het daarbij behorende perceel, meer dan 0,5 gram harddrugs worden aangetroffen.
9. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
10. Verzoekster heeft, samengevat weergegeven, aangevoerd dat aan het voornemen een formeel gebrek kleeft omdat dit namens verweerder is getekend en niet duidelijk is of sprake is van een mandatering van de burgemeestersbevoegdheid tot sluiting van de woning. Verder heeft verzoekster aangevoerd dat er in dit geval geen bevoegdheid tot woningsluiting voor verweerder is omdat geen sprake is geweest van een handelshoeveelheid drugs maar enkel drugs voor eigen gebruik. Subsidiair zijn er volgens verzoekster bijzondere omstandigheden waardoor de burgemeester had moeten afzien van woningsluiting.
11. Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan de herstelsanctie, inhoudende: a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
12. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is verweerder bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, indien in woningen of lokalen, dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven, een middel, bedoeld in lijst I of II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
13. Bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beleidsvrijheid. Daaruit vloeit voort dat de voorzieningenrechter die bevoegdheid door verweerder terughoudend moet toetsen. Ook bij de vaststelling van de sluitingsduur beschikt verweerder over beslissingsruimte. Ter uitvoering van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder het Damoclesbeleid Lokalen en woningen vastgesteld, laatstelijk gewijzigd op 20 maart 2013. Ingevolge onderdeel 7 van het beleid wordt overgegaan tot sluiting indien er sprake is van handel in verdovende middelen. Voor beantwoording van de vraag wanneer van handel sprake is, dienen ingeval van een geringe overschrijding van de gebruikershoeveelheid drugs andere indicatoren te wijzen op handel, zoals – niet limitatief – contacten van dealers en klanten in/vanuit een woning en de aanwezigheid van handelsattributen. Ingevolge onderdeel 12 van het beleid, voor zover hier van belang, wordt indien er sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs de woning gesloten voor de duur van drie maanden.
14. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder zijn besluitvorming heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden die zijn vermeld in een op ambtseed opgemaakt politierapport van 11 juni 2016. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de juistheid van de inhoud van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal.
15. Door verzoekster is aangevoerd dat op basis van het politierapport van 11 juni 2016 niet kan worden geconcludeerd dat sprake was van een handelshoeveelheid aangetroffen drugs. Hiertoe is betoogd dat in het politierapport alleen staat vermeld wat het bruto gewicht van de hennep en de cocaïne was, terwijl daarbij niet staat vermeld waarin de betreffende drugs is gewogen. Zo zat de hennep volgens verzoekster in een boodschappentas van de Jumbo die ongeveer 25 gram weegt. Aldus is niet duidelijk wat het netto gewicht was en daarmee ook niet of sprake was van een handelshoeveelheid, aldus verzoekster. Ook blijkt volgens haar uit het politierapport niet of de drugs zijn gewogen met een geijkte weegschaal. Temeer nu het hier om geringe hoeveelheden drugs gaat, acht verzoekster het van belang dat hieromtrent duidelijkheid bestaat.
16. De voorzieningenrechter is met verzoekster van oordeel dat de inhoud van het politierapport onvoldoende grondslag vormt voor de conclusie van verweerder dat sprake was van een handelshoeveelheid soft- en harddrugs in de woning van verzoekster en dat sprake was van een meer dan geringe overschrijding van de gebruikershoeveelheid. De toelichting van verweerders gemachtigde ter zitting dat telefonisch navraag is gedaan bij ene heer [naam] van de politie en dat volgens deze de hennep niet is gewogen in een Jumbotas en dat de geduide hoeveelheden netto hoeveelheden zijn, doet hieraan niet af. Hierbij neemt de voorzieningenrechter tevens in aanmerking dat niet is tegengeworpen dat gebleken is van andere indicatoren die wijzen op handel in verdovende middelen, met uitzondering van de ter zitting door de gemachtigde genoemde omstandigheid dat de ontvanger van de cocaïne verklaard zou hebben de drugs in de woning aan de [adres] te hebben ontvangen. Gelet evenwel op de verklaringen die zich in het dossier bevinden alsmede het gegeven dat hierover in het uiterst summiere politierapport onvoldoende is opgenomen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat voorshands niet gezegd kan worden dat er inderdaad sprake is van een (andere) indicator die op handel wijst.
17. De voorzieningenrechter komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat op basis van de thans beschikbare gegevens onvoldoende gemotiveerd is dat de bevoegdheid is ontstaan tot het sluiten van de woning voor zes maanden vanwege het aantreffen van een handelshoeveelheid soft- en harddrugs in de woning van verzoekster. Mede gelet op de ingrijpendheid van het bestreden besluit, zal de voorzieningenrechter daarom het verzoek toewijzen en het primaire besluit schorsen tot één week na het besluit op bezwaar. Het is aan verweerder om in de heroverweging in bezwaar een nadere motivering te geven waarom sprake is van de burgemeestersbevoegdheid als hier in geding. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat het tevens op de weg van verweerder ligt om bij de heroverweging in bezwaar nader in te gaan op de grond van verzoekster dat een formeel gebrek kleeft aan het voornemen tot sluiting.
18. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, zal de voorzieningenrechter bepalen dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
19. De voorzieningenrechter zal verweerder veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, welke kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden vastgesteld op € 992,-
(1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).