ECLI:NL:RBLIM:2016:7142

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 augustus 2016
Publicatiedatum
16 augustus 2016
Zaaknummer
03/700485-15, 03/866191-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op twee jonge moeders met vuurwapen en bezit van hennep

Op 16 augustus 2016 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag op zijn ex-partner en een vriendin door met een vuurwapen op hun auto te schieten. De verdachte heeft op 18 september 2015 driemaal met een vuurwapen op de voorruit van de auto geschoten, waarin zijn ex-partner en haar vriendin zaten. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor opzet op de dood, maar wel voorwaardelijk opzet, omdat de verdachte de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel heeft aanvaard. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot moord, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij van meet af aan de intentie had om de slachtoffers te doden. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van het bezit van 250 gram hennep, wat hij heeft bekend. De rechtbank legde een gevangenisstraf van acht jaar op, met aftrek van het voorarrest, en kende schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers: 03/700485-15; 03/866191-16 (ter terechtzitting gevoegd)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 augustus 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 augustus 2016. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] is samen met haar raadsvrouw, mr. R. Odink, ter terechtzitting verschenen.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] is eveneens ter terechtzitting verschenen. Zij werd bijgestaan door de heer Verheijen van Slachtofferhulp Nederland.
De benadeelde partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hun vorderingen toe te lichten en hebben beiden gebruik gemaakt van hun spreekrecht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: geprobeerd heeft om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , al dan niet met voorbedachten rade, te doden door op de auto te schieten waarin zij zich bevonden, dan wel [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hierdoor heeft bedreigd;
Feit 2: opzettelijk 250 gram henneptoppen in zijn woning aanwezig had;
Feit 1 03/866191-16: [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar armen en/of nek vast te grijpen;
Feit 2 03/866191-16: [slachtoffer 1] heeft mishandeld door aan haar haren te trekken.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht op basis van de aangiftes en de verklaring van de verdachte zelf bewezen dat hij driemaal met een vuurwapen op de auto van [slachtoffer 2] heeft geschoten, waarin zich op dat moment [slachtoffer 2] als bestuurder en [slachtoffer 1] als bijrijder bevonden.
Uit het forensisch onderzoek naar de kogelinslagen en de schotbanen van de kogels leidt de officier van justitie af dat er een aanmerkelijke kans bestond dat verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] dodelijk zou raken. Op basis van de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte en de verklaring van de verdachte over zijn gemoedstoestand, komt de officier van justitie tot de conclusie dat verdachte [slachtoffer 1] ook daadwerkelijk dodelijk wilde raken en dat hij ten aanzien van [slachtoffer 2] de aanmerkelijke kans op haar dood heeft aanvaard. Dit betekent in de visie van de officier van justitie dat de verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer 1] en voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 2] . De officier van justitie acht ongeloofwaardig dat de verdachte als onervaren schutter bewust mis heeft kunnen schieten in de kleine ruimte waarin de slachtoffers zich bevonden en wijt het niet raken van de slachtoffers aan puur geluk.
De officier van justitie acht voorts bewezen dat de verdachte handelde met voorbedachten rade. Dit leidt hij af uit het gegeven dat de verdachte met een vuurwapen naar de woning van [slachtoffer 1] is gereden en dit vuurwapen mee heeft genomen nadat hij was uitgestapt. Daarnaast had de verdachte voldoende tijd en gelegenheid om zich rekenschap van de gevolgen van zijn daden te geven. Daarmee acht de officier van justitie poging moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bewezen. Ter onderbouwing van zijn standpunt over het bestanddeel voorbedachten rade heeft de officier van justitie verwezen naar een uitspraak van de toenmalige rechtbank Roermond, ECLI:NL:RBROE:2010:7435.
Feit 2
Het aanwezig hebben van hennep acht de officier van justitie bewezen gelet op het aantreffen van deze hennep tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte en zijn bekentenis dienaangaande ter terechtzitting
Feit 1, 03/866191-16
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar armen en nek vast te grijpen, gelet op haar aangifte en de later toegevoegde foto’s van haar letsel. Hij heeft geen reden om aan de verklaring van [slachtoffer 1] te twijfelen, aangezien uit het hierboven omschreven schietincident en de hieronder nog te bespreken mishandeling blijkt dat de verdachte vaker geweld tegen [slachtoffer 1] gebruikt.
Feit 2, 03/866191-16
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld door aan haar haren te trekken, gelet op de aangifte van [slachtoffer 1] die wordt bevestigd in de getuigenverklaring van [slachtoffer 2] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot moord en van de subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte niet bewust op personen heeft geschoten en dat er ook geen sprake was van een vooraf bedacht plan om op personen te schieten. De verdachte heeft wel op enig moment besloten om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te bedreigen, welke voornemen door de hectiek, stress, emotie en de gemoedstoestand van het moment, is uitgedraaid op het schieten op de auto van [slachtoffer 2] , echter zonder intentie om iemand te raken. De tijdslijn waarbinnen dit alles is gebeurd is zeer kort. De verdachte was bovendien in die korte tijdspanne overmand door zijn emoties. Dit waren emoties die hij niet zelf in de hand had, maar die hem overkwamen. Het besluit om daadwerkelijk in bedreigend opzicht te schieten, is pas op het allerlaatste moment genomen. De raadsman verwijst naar jurisprudentie van de Hoge Raad over voorbedachten rade (met name ECLI:NL:HR:
2016:1411), waaruit blijkt dat in een situatie als de onderhavige niet kan worden bewezen dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De verdachte heeft vervolgens op zodanige wijze geschoten dat het voor hem duidelijk was dat hij niemand zou raken. De raadsman heeft aangevoerd dat er ook geen sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet bij de verdachte op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Dat er geen aanmerkelijke kans bestond om een van de inzittenden te raken mag ook uit het technisch rapport voldoende blijken.
Er staat volstrekt onvoldoende vast om te kunnen concluderen dat een eventueel doorschot met een ricochet een dodelijk gevolg zou kunnen veroorzaken. Ten aanzien van het tweede en derde schot is gebleken dat niemand zich in de schotbaan bevond.
De verklaringen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en de bij rechter-commissaris gehoorde deskundigen van politie over de manier van schieten en de volgorde van de schoten, doen geen afbreuk aan de conclusies van de verdediging aangaande het (voorwaardelijk) opzet.
Verdachte’s opzet was wel gericht op de bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zoals onder meer subsidiair ten laste is gelegd.
Feit 2
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het bewijs mager is, maar wel voldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
Feit 1 03/866191-16
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken vanwege gebrek aan bewijs. De verdachte ontkent dat hij [slachtoffer 1] heeft mishandeld zoals zij in haar aangifte stelt. De foto’s van het beweerdelijke opgelopen letsel zijn onduidelijk. Voor het overige is er geen aanvullend bewijs.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat enkel bewezen kan worden dat de verdachte [slachtoffer 1] aan haar armen heeft vastgehouden, omdat de verdachte dit bekent. Het vasthouden bij de armen is echter niet te kwalificeren als mishandeling, zeker niet omdat verdachte dit alleen maar deed om [slachtoffer 1] rustig te houden. Reden waarom de raadsman subsidiair pleit voor ontslag van alle rechtsvervolging.
Feit 2 03/866191-16
De raadsman heeft zich ook ten aanzien van dit feit op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring van de mishandeling te komen. De aangifte wordt weliswaar ondersteund door een getuigenverklaring, maar deze getuigenverklaring is pas geruime tijd later afgelegd en bovendien nadat de getuige betrokken is geraakt bij het schietincident dat hierboven is beschreven. Dit tijdsverloop is van invloed op de betrouwbaarheid en juistheid van die getuigenverklaring. Voor het overige is er geen onderzoek gedaan. Zo zijn er geen camerabeelden opgevraagd en zijn de beveiligingsmedewerkers niet gehoord. Het aanvoeren van het schietincident en de andere mishandeling als ketenbewijs, zoals de officier van justitie doet, voert te ver.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
Op 18 september 2015 doen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] beiden aangifte tegen de ex-partner van [slachtoffer 1] , zijnde verdachte.
[slachtoffer 1] verklaart dat zij en [slachtoffer 2] die avond voor haar woning te [G.] in de personenauto van [slachtoffer 2] waren gestapt en weg wilden rijden, toen zij iemand midden over straat zag lopen. Dit was [verdachte] , haar ex-partner. Ze heeft al langere tijd problemen met hem over de alimentatie van hun gezamenlijke zoon. [verdachte] kwam opeens recht op de auto van [slachtoffer 2] afrennen en stopte op een meter afstand van de auto. [slachtoffer 1] zag dat hij een pistool vast had en dit op de voorruit richtte. Toen ze zag en hoorde dat [verdachte] begon te schieten, zijn ze gaan liggen zodat ze niet meer voor de voorruit zaten. Wel voelde ze een soort druk in de auto. [2]
[slachtoffer 2] verklaart dat zij iemand rustig op haar auto zag aflopen. Haar auto is een Ford Ka. Die persoon begon op enig moment te rennen. Toen hij dichterbij kwam, herkende zij hem als [verdachte] , de ex-vriend van [slachtoffer 1] . Ze zag dat hij een glimmend pistool in zijn handen had en raakte in paniek, waardoor de auto afsloeg. [verdachte] stond voor de auto en strekte zijn arm in de richting van de auto. [slachtoffer 2] hoorde plotseling een harde knal en voelde aanstonds glasscherven op zich vallen. Na de eerste knal is ze omlaag gedoken. Meteen na de eerste knal hoorde ze nog twee knallen. Na de derde knal bleef het even stil en toen heeft ze kans gezien om weg te rijden. [3]
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 1] aangegeven hoe ver de verdachte van het voertuig af stond toen verdachte schoot. De rechter-commissaris heeft aangegeven dat de door [slachtoffer 1] aangeduide afstand circa 3.20 meter is, waarop [slachtoffer 1] heeft verklaard dat het kan dat hij iets verder weg stond, maar niet dichterbij. [slachtoffer 2] heeft aangegeven dat verdachte toen hij schoot recht voor haar auto stond op een afstand, waarvan de rechter-commissaris heeft aangegeven dat de afstand die [slachtoffer 2] aanwijst circa 3.20 meter is. [4]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij driemaal op de voorruit van de auto van [slachtoffer 2] heeft geschoten.
Hij verklaarde dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daarmee wilde bang maken, omdat hij zich door hen lastig gevallen voelt. Hij heeft eerst bewust aan de rechterkant (vanuit het perspectief van de verdachte) van het stuur geschoten. Daarna zag hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet meer en toen heeft hij nog een keer in het midden van de voorruit en bovenin de voorruit geschoten. De verdachte stelt bewust naast de bestuurdersplaats te hebben geschoten en benadrukt dat hij niemand wilde doden.
De verdachte heeft voorts verklaard dat het niet de bedoeling was dat hij die avond naar [slachtoffer 1] zou gaan; hij was op weg naar een coffeeshop. Hij heeft [slachtoffer 2] zien rijden en dacht dat zij hem uitlachte. Daarop is hij naar de straat gereden achter de straat waar [slachtoffer 1] woont en daar heeft hij geparkeerd. Hij heeft het wapen uit de auto meegenomen, omdat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bang wilde maken. Dat wapen heeft hij normaal niet bij zich, maar omdat hij zich bedreigd voelde had hij het wapen meegenomen toen hij naar de coffeeshop ging. Dat wapen had hij eerder ergens gevonden en in zijn tuin bewaard. Hij heeft nooit eerder met een dergelijk wapen geschoten. Wel heeft hij op [geboorteplaats] geleerd hoe een dergelijk wapen werkt. Hij heeft na het eerste schot nog twee keer geschoten toen hij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] niet meer voor de voorruit zag. De verdachte wilde ze daardoor nog banger maken. [5]
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte driemaal op de voorruit van de Ford Ka van [slachtoffer 2] heeft geschoten met een vuurwapen. Verdachte stond daarbij op een meter of drie van dit voertuig af, waarbij verdachte in ieder geval bij het eerste schot recht voor de auto stond. [slachtoffer 2] zat als bestuurder op de bestuurdersplaats en [slachtoffer 1] zat op de bijrijdersplaats. Beiden hebben zich na het eerste schot klein gemaakt door zich richting de vloer van de auto te manoeuvreren.
De rechtbank ziet zich nu voor de vraag gesteld hoe het handelen van de verdachte juridisch gekwalificeerd moet worden.
Opzet op de dood
De rechtbank is van oordeel dat er geen bewijs is voor de stelling dat verdachte van meet af aan uit was op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Desondanks kunnen sommige handelingen toch dusdanig gevaarzettend zijn dat reeds in de aard van die handelingen het opzet op een bepaald gevolg schuilt. Het gevolg wordt dan zogezegd op de koop toe genomen. In juridische zin spreekt men dan van voorwaardelijk opzet: het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt. Het schieten met een vuurwapen, bij uitstek geschikt om iemand mee te doden, kan onder omstandigheden zeker een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrengen.
De rechtbank ziet zich aldus voor de vraag gesteld of er sprake was van voorwaardelijk opzet bij verdachte op de dood van de inzittenden van de personenauto door op hen te schieten met een vuurwapen. Om deze vraag te beantwoorden moet de rechtbank enerzijds vaststellen of er een aanmerkelijke kans was dat de twee inzittenden dodelijk getroffen of, in ieder geval, levensgevaarlijk gewond zouden raken door de concrete handelingen van de verdachte en anderzijds de vraag of verdachte deze kans op de koop toe heeft genomen.
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat het bestaan van een aanmerkelijke kans empirisch moet worden benaderd. Het moet gaan om een feitelijk aanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval de dood van een of meer inzittenden van de auto waarop werd geschoten. Daarbij mag de aard van het risico en het gevaarzettende karakter van de gedraging geen indicator vormen, aldus de Hoge Raad.
Uit voornoemde bewijsmiddelen is al gebleken dat de verdachte in de onderhavige zaak vanaf een relatief geringe afstand van een paar meter op de voorruit en daarmee ook op het passagierscompartiment van een personenauto heeft geschoten. Op het moment van schieten bevond [slachtoffer 2] zich op de bestuurdersplaats en [slachtoffer 1] bevond zich op de bijrijdersplaats, blijkens hun eigen verklaringen. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat het een personenauto van het merk Ford, type Ka betrof, zijnde een relatief kleine personenauto.
Voor een empirische benadering acht de rechtbank voorts het forensisch onderzoek van belang. In het voorgaande is reeds vastgesteld dat de verdachte driemaal heeft geschoten. Tijdens het forensisch onderzoek is ten aanzien van de drie schoten het volgende vastgesteld.
Een schotbeschadiging bevond zich in de linkerhoek (vanuit de bestuurder gezien), beneden in de voorruit. Uit de aard van de beschadiging leiden de onderzoekers af dat de kogel van buiten naar binnen is gedrongen. Direct achter dat gat, op de bovenzijde van het dashboard, bevond zich een ricochetvlak. Via dit vlak is de kogel tegen de binnenzijde van de linker B-stijl geketst en vervolgens de bekleding van de linkerzijwand binnengedrongen. Onder deze bekleding bevindt zich een inschot in het binnenscherm. Deze opeenvolging van schotbeschadigingen is volgens de deskundigen veroorzaakt door een doorschot. Aan de hand van de schotbeschadigingen is een schietlijn geconstrueerd om een indicatie van de positie van de schutter te verkrijgen. De schutter heeft zich bij het lossen van het schot voor de auto bevonden.
Een tweede inschotbeschadiging bevond zich in de voorruit, nagenoeg in het midden, ongeveer vijf centimeter boven de onderste rand van de voorruit. De kogel had de ruitenwisser doorschoten en was door de ruit naar binnen gedrongen. Op de strip van de ruitenwisser was een duidelijk ricochetspoor zichtbaar. In de bekleding tegen de binnenzijde van de linker A-stijl, was een beschadiging zichtbaar. Deze beschadiging kan veroorzaakt zijn door een instabiele kogel of een deel daarvan. Het is denkbaar dat de kogel, of een deel daarvan, via de ruitenwisser, de beschadiging aan de binnenzijde van de linker A-stijl heeft veroorzaakt. Een schietlijn kon niet geconstrueerd worden doordat de inschotbeschadiging te onregelmatig was, maar de deskundigen stellen aan de hand van voornoemde bevindingen vast dat de schutter links van het voertuig stond toen deze het schot loste.
De derde schotbeschadiging bevond zich nagenoeg in het midden van de voorruit, ongeveer acht centimeter onder de bovenzijde van de ruit. De kogel was afgeketst op de ruit.
De deskundigen concluderen op basis van hun onderzoeksbevindingen dat er minimaal driemaal is geschoten, vanuit twee verschillende posities, met een vuurwapen van het kaliber 9 x 19 mm. Dit laatste wordt bevestigd door de op de plaats delict aangetroffen hulzen.
Voorts concluderen zij dat de personen, die zich in de auto bevonden, zonder meer dodelijk getroffen hadden kunnen worden. Het gebruikte kaliber is zeer krachtig en kan zelfs na het doordringen van een autoruit en een of meerdere carrosseriedelen dodelijke verwondingen veroorzaken. [6]
Gelet op vorenstaande bevindingen van de deskundigen, is de rechtbank van oordeel dat er sprake was een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij de inzittenden van de auto.
De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring dat de verdachte gericht heeft geschoten op plaatsen waar hij geen van de inzittenden zou (kunnen) raken. De verdachte is immers een onervaren schutter en was op het moment van schieten naar eigen zeggen erg boos, hetgeen nauwkeurig richten niet ten goede kan komen. Voorts had hij geen invloed op de bewegingen van de twee inzittenden binnen de kleine ruimte, die het passagierscompartiment van de Ford Ka vormt. Ook had de verdachte geen invloed op een eventueel ricocheren van de kogels binnen die kleine ruimte. Uit vorenstaande onderzoeksbevindingen ten aanzien van de twee eerstgenoemde schotbeschadigingen moge voldoende blijken dat de kogels, na doorboring van de vooruit, een op voorhand niet te voorspellen baan hebben gevolgd. Een baan die dodelijk had kunnen zijn, maar dat thans niet was.
Vervolgens dient nog de vraag beantwoord te worden of verdachte die aanmerkelijke kans op dodelijk letsel ook bewust heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het schieten op de voorruit van een (kleine) personenauto, waarachter zich op dat moment twee personen bevinden, naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van die personen dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van die persoon heeft aanvaard. Door vanaf een kleine afstand met een vuurwapen op de voorruit en daarmee op het passagierscompartiment van de personenauto te schieten, heeft verdachte aldus bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de inzittenden van de personenauto dodelijk zou verwonden.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Voorbedachten rade
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden kan niet worden bewezen dat de verdachte al vooraf een plan had beraamd om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit de meest recente jurisprudentie van de Hoge Raad moet worden geconcludeerd dat niet te snel mag worden geconcludeerd dat sprake was van voorbedachten rade. Het enkele feit dat een verdachte een wapen bij zich heeft, of een moment van bezinning kan hebben gehad is daartoe in ieder geval onvoldoende. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat er sprake was van voorbedachten rade, reden waarom zij de verdachte van de onder primair tenlastegelegde poging moord vrijspreekt.
Weliswaar had verdachte die dag een wapen meegenomen, terwijl hij dat anders niet deed en is hij met dat wapen op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgerend, maar daaruit volgt zoals gezegd nog niet onomstotelijk dat hij vooraf had beraamd om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ook daadwerkelijk met dit wapen te
doden.
In aanmerking genomen al hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag op zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] .
Feit 2
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte op 18 september 2015 250 gram hennep opzettelijk aanwezig had, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 2 augustus 2016 [7] ;
- het proces-verbaal van binnentreden woning d.d. 19 september 2015 [8] .
Nu de verdachte dit feit ter terechtzitting ook duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank hier met bovenstaande opsomming van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Feit 1, 03/866191-16
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] op 28 november 2014 heeft mishandeld door haar armen en nek vast te grijpen.
De verdachte ontkent de mishandeling, waardoor het zijn woord tegen dat van aangeefster [slachtoffer 1] is. Weliswaar heeft [slachtoffer 1] op een later moment foto’s van letsel aan het dossier laten toevoegen, maar de rechtbank kan niet vaststellen wanneer deze foto’s zijn genomen en daarmee kunnen de foto’s niet als bewijs dienen van het tenlastegelegde incident. Ook in het proces-verbaal van de verbalisanten, die op 28 november 2014 ter plaatse zijn geweest, kan geen ondersteuning voor de aangifte worden gevonden.
De wet bepaalt dat een strafbaar feit pas bewezen mag worden verklaard, indien hiervan blijkt uit twee wettige bewijsmiddelen. Nu de aangifte van [slachtoffer 1] niet buiten gereden twijfel ondersteund wordt door enig ander bewijsmiddel, is niet aan het wettelijk bewijsminimum voldaan en moet verdachte worden vrijgesproken.
Feit 2, 03/866191-16 [9]
Op 23 december 2014 doet [slachtoffer 1] ook aangifte van mishandeling. Ditmaal zou de verdachte haar met veel kracht aan haar haren hebben getrokken in uitgaansgelegenheid Mondial te Beek op 21 december 2014. [10]
Anders dan bij het vorige feit wordt deze aangifte wel ondersteund door een ander bewijsmiddel. Een vriendin van [slachtoffer 1] , genaamd [slachtoffer 2] , heeft gezien hoe de verdachte [slachtoffer 1] aan de haren trok. Zij heeft hierover op 9 oktober 2015 een getuigenverklaring afgelegd. [11] Hoewel de getuigenverklaring pas veel later is afgelegd, heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de aangeefster en de verklaring van de getuige. Daarmee acht de rechtbank zowel wettig als overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met kracht aan haar haren te trekken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1 subsidiair:
op 18 september 2015 in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met voornoemd opzet met een vuurwapen meermalen door de voorruit van de auto waarin die [slachtoffer 2] (als bestuurder) en [slachtoffer 1] (als bijrijder) zaten, heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
op 18 september 2015 te Elsloo, in de gemeente Stein, opzettelijk aanwezig heeft gehad 250 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 2, 03/866191-16:
op 21 december 2014 te Beek [slachtoffer 1] heeft mishandeld door aan de haren van voornoemde [slachtoffer 1] te trekken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 subsidiair:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2, 03/866191-16:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Aangezien de rechtbank vrijspreekt van de onder feit 1 03/866191-16 tenlastegelegde mishandeling, behoeft het verweer van de raadsman aangaande de kwalificatie van dit feit geen nadere bespreking.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is onderworpen aan een onderzoek naar zijn geestvermogens door een multidisciplinair team in het Pieter Baan Centrum. Naar aanleiding van de bevindingen voortvloeiend uit dit onderzoek is op 15 april 2016 een rapportage uitgebracht door het onderzoekend team.
De verdachte was van 8 februari 2016 tot en met 8 maart 2016 opgenomen in het Pieter Baan Centrum. Hij heeft echter zijn medewerking aan het onderzoek naar zijn geestvermogens geweigerd en zich nauwelijks op de afdeling laten zien. Het onderzoeksteam heeft naar aanleiding daarvan in de vierde week van de opname geconcludeerd dat een langer verblijf geen meerwaarde meer had voor het onderzoek.
De rapporterend psycholoog [naam] en de rapporterend psychiater [naam] hebben aldus niet kunnen vaststellen of er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Zij kunnen echter evenmin
uitsluitendat hiervan sprake is, maar door het ontbreken van medewerking van de verdachte aan het onderzoek hebben zij te weinig informatie om hierover conclusies te kunnen trekken. Om diezelfde reden hebben zij niet kunnen nagaan of er sprake is van een mogelijke doorwerking van eventuele psychopathologie in het tenlastegelegde.
De rechtbank komt op basis van voornoemde bevindingen tot de conclusie dat niet is gebleken dat verdachte ontoerekeningsvatbaar zou zijn. Omdat ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die verdachte’s strafbaarheid uit zouden sluiten, is verdachte strafbaar.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van elf jaren, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest gelet op hetgeen hij bewezen acht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft met een vuurwapen van een zwaar kaliber drie keer op de vooruit van een Ford Ka geschoten, waarin zich op dat moment [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bevonden.
[slachtoffer 2] was bestuurder en [slachtoffer 1] was bijrijder. Het is gebeurd op de openbare weg van een woonwijk en de schoten zijn in de omgeving gehoord. Een raam van een huis is zelfs beschadigd geraakt door een ricocherende kogel. Door dit soort misdrijven wordt de rechtsorde zeer ernstig geschokt; het brengt in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg.
Bovendien getuigt het handelen van verdachte van een volkomen gebrek aan respect voor de waarde van het menselijk leven.
Volgens eigen zeggen kwam verdachte tot zijn daad omdat hij zich lastig gevallen voelde door [slachtoffer 1] en werd hij op de bewuste dag getriggerd doordat [slachtoffer 2] naar hem
lachtevanuit haar auto. Het is te absurd voor woorden dat de verdachte hierin aanleiding ziet om met een vuurwapen van een zwaar kaliber te schieten op die [slachtoffer 2] – die hij kende en waarvan hij wist dat zij vijf kinderen had, en op [slachtoffer 1] , nota bene de moeder van zijn kind.
Verdachte heeft de aanmerkelijke kans aanvaard dat de twee jonge moeders door zijn handelen zouden overlijden. Zo die kans verwezenlijkt zou zijn, zou hij verantwoordelijk zijn geweest voor het volledig op kop zetten van de levens van de kinderen. Dat de slachtoffers het er levend vanaf hebben gebracht, is niet aan verdachte te danken, maar aan puur geluk.
Het is mogelijk dat het handelen van verdachte deels voortkomt uit een persoonlijkheidsproblematiek; dit is immers geen reactie die je van een normaal denkend en handelend mens zou verwachten als hij denkt uitgelachen te worden.
Verdachte heeft echter aanhoudend en grondig geweigerd om medewerking te verlenen aan een persoonlijkheidsonderzoek. Daardoor kan de rechtbank niet anders dan verdachte volledig verantwoordelijk houden voor de bewezenverklaarde feiten. Om de maatschappij, zijn ex-partner [slachtoffer 1] en zijn andere slachtoffer [slachtoffer 2] tegen de agressie van verdachte te beschermen, rest de rechtbank niets anders dan om verdachte langdurig op te sluiten.
Gelet op bovenstaande overwegingen, is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank kan zich gelet op al het voorgaande ook voorstellen hoe en waarom de officier van justitie tot de eis van elf jaren gevangenisstraf is gekomen. De officier van justitie is bij zijn eis echter uitgegaan van ernstigere en meer feiten dan de rechtbank bewezen heeft verklaard; de rechtbank komt immers tot de bewezenverklaring van een poging doodslag in plaats van een poging moord en spreekt vrij van een tenlastegelegde mishandeling. Het is om die redenen dat de rechtbank tot een lagere straf dan de officier van justitie komt.
De rechtbank houdt voorts rekening met de ten laste verklaarde mishandeling van [slachtoffer 1] , die door de verdachte aan haar haren is getrokken. Geweld is kennelijk de manier waarop de verdachte zijn conflicten oplost. Een conflict dat zou gaan over het betalen van alimentatie voor zijn zoon. De rechtbank houdt er ernstig rekening mee dat dit conflict ieder moment weer kan oplaaien, aangezien het nog steeds niet is beslecht.
Ook het aantreffen van 250 gram hennep wordt in de strafmaat verdisconteerd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren passend en geboden, met aftrek van het voorarrest.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 6.714,08 ter zake van feit 1.
Dit bedrag bestaat uit:
- immateriële schade € 5.000,00;
- kosten autohuur € 433,32;
- vernielde raam auto: € 75,00;
- schade aan auto: € 968,52;
- eigen risico psycholoog: € 121,82;
- verlies van arbeidsvermogen: € 115,42.
Bovendien vordert zij de wettelijke rente van 18 september 2015 en verzoekt zij de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 50.596,69 ter zake van feit 1.
Dit bedrag bestaat uit:
- immateriële schade: € 30.000,00;
- mantelzorgkosten: € 3.270,00;
- medische kosten: € 42,06;
- reiskosten: € 1.726,74;
- verlies arbeidsvermogen: € 3.334,49;
- verhuiskosten: € 7.240,54;
- juridische kosten: € 4.982,86.
Bovendien vordert zij de wettelijke rente over het smartengeld vanaf de pleegdatum en over de materiële schade vanaf de datum van het vonnis, althans een in goede justitie te bepalen datum. Daarnaast verzoekt zij de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
[slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 2] voldoende is onderbouwd en voor toewijzing gereed ligt. De vordering dient vermeerderd te worden met de wettelijke rente en tevens verzoekt de officier van justitie om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
[slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft zich ook ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat vordering voldoende is onderbouwd en voor toewijzing gereed ligt. Alle schade staat in rechtstreeks verband tot het bewezenverklaarde feit. Het verschil in hoogte met de vordering van [slachtoffer 2] wordt gerechtvaardigd door het feit dat [slachtoffer 1] de moeder is van het kind van de verdachte en voorts al langer slachtoffer van de verdachte is.
Indien de rechtbank de gevorderde immateriële schade te hoog vindt, dan verzoekt de officier van justitie om een bepaald bedrag als voorschot toe te wijzen.
Ook deze vordering dient volgens de officier van justitie vermeerderd te worden met de wettelijke rente en ook dient de schadevergoedingsmaatregel opgelegd te worden.
7.3
Het standpunt van de verdediging
[slachtoffer 2]
De raadsman heeft de vordering van [slachtoffer 2] niet betwist.
[slachtoffer 1]
De raadsman heeft aangevoerd dat de meeste kostenposten worden gebaseerd op de posttraumatische stressstoornis en de arbeidsongeschiktheid van [slachtoffer 1] . Weliswaar is met stukken onderbouwd dat er sprake is van een posttraumatische stressstoornis en dat [slachtoffer 1] arbeidsongeschikt is, maar uit deze stukken kan niet de oorsprong hiervan worden afgeleid. De raadsman kan daardoor het vereiste rechtstreekse verband tussen de opgevoerde schadeposten en het bewezenverklaarde feit niet toetsen. De posten worden daarom betwist. De raadsman stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een onevenredige belasting van het strafgeding wanneer het [slachtoffer 1] alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om de gevorderde posten nader te onderbouwen.
Ten aanzien van de posten verhuiskosten en juridische kosten in de familierechtelijke procedure betwist de raadsman uitdrukkelijk het rechtstreekse verband met het schadeveroorzakende feit.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 2]
Nu uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] door het hiervoor onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht tot het door haar gevorderde bedrag van € 6.714,08, welk bedrag door de verdediging niet is betwist en nu aan verdachte onder andere ter zake van dat feit een straf zal worden opgelegd, zal deze vordering geheel worden toegewezen. Tevens zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf 18 september 2015 tot aan de dag van volledige voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] door het hiervoor onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht. Nu aan de verdachte ter zake van dat feit een straf wordt opgelegd, kan [slachtoffer 1] ook worden ontvangen in haar vordering.
De verdediging heeft zich op standpunt gesteld dat de posten verhuiskosten en juridische kosten niet in rechtstreeks verband staan tot het bewezenverklaarde feit.
De raadsvrouw van [slachtoffer 1] heeft het verband van deze posten met het strafbare feit onderbouwd door – in woorden en weergave van de rechtbank – te stellen dat als verdachte niet geschoten zou hebben, [slachtoffer 1] zich niet genoodzaakt had gezien om te verhuizen en dat als verdachte niet geschoten zou hebben, hij niet gedetineerd zou zijn geraakt, zijn inkomsten niet zou zijn verloren, hij geen verzoek tot nihilstelling van de alimentatieverplichting had behoeven in te dienen bij de burgerlijke rechter en [slachtoffer 1] zich daarop niet genoodzaakt had gezien om, tegen het maken van de nodige kosten, verweer te voeren tegen dit verzoek.
De rechtbank is van oordeel dat de opgegeven verhuiskosten en de juridische kosten voor de familierechtelijke procedures geen kosten zijn die rechtstreeks voortvloeien uit het gepleegde strafbare feit. Dat [slachtoffer 1] niet anders kon dan verhuizen na het voorval, blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter niet. Evenmin kan gesteld worden dat, reeds gelet op de door de raadsvrouw gegeven onderbouwing, er dus sprake is van een rechtstreeks verband tussen het feit en de kosten in de familierechtelijke procedure. Het rechtstreekse verband heeft zijn grens, toewijzing van deze post zou een ruime overschrijding van die grens betekenen.. Zij verklaart de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk ten aanzien van de posten verhuiskosten en juridische kosten.
De verdediging heeft voorts de oorsprong en de omvang van de posttraumatische stressstoornis betwist en daarmee ook de opgevoerde kostenposten die hiermee samenhangen. Dit betreft de mantelzorgkosten, de medische kosten, de reiskosten en het verlies van arbeidsvermogen.
De rechtbank is, gelet op de betwisting, van oordeel dat namens [slachtoffer 1] onvoldoende is onderbouwd dat de posttraumatische stressstoornis volledig toe te rekenen is aan de beschieting door de verdachte. De psychiater stelt in zijn brief enkel dat er in oktober 2015 bij [slachtoffer 1] sprake is van een posttraumatische stressstoornis. Volgens de raadsvrouw van [slachtoffer 1] is het duidelijk dat dit veroorzaakt is door het schietincident. Echter uit een bijgevoegde brief van de huisarts van [slachtoffer 1] volgt dat [slachtoffer 1] al langer – vóór het schietincident - met psychische problemen kampt.
Het uitstellen van de beslissing in de strafzaak om [slachtoffer 1] in staat te stellen om alsnog de benodigde onderbouwing voor de gestelde schadeposten te leveren, betekent naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding. De rechtbank zal [slachtoffer 1] daarom in de kostenposten mantelzorgkosten, medische kosten, reiskosten en het verlies van arbeidskosten eveneens niet-ontvankelijk verklaren, maar tevens bepalen dat [slachtoffer 1] de vordering die ziet op deze posten bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Hoewel de rechtbank voorstelbaar acht dat een civiele procedure bezwaarlijk is voor [slachtoffer 1] , kan dit geen argument zijn om niet de civielrechtelijke bewijsregels in acht te nemen.
Ten slotte is door de raadsman de hoogte van de gevorderde immateriële schade betwist. Ook hier is van belang dat de raadsman vraagtekens stelt bij de oorsprong en de omvang van de posttraumatische stressstoornis. In het voorgaande is reeds weergegeven dat de rechtbank het op dit punt met de raadsman eens is.
Echter, gelet op de aard en de ernst van het onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde feit, acht de rechtbank wel aangetoond dat er sprake is van een aantasting van de persoon, zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Ondanks dat de omvang van die aantasting thans niet vastgesteld kan worden, acht de rechtbank wel het toekennen van smartengeld op zijn plaats. De rechtbank maakt daarom gebruik van haar schattingsbevoegdheid en stelt de immateriële schade naar redelijkheid vast op een bedrag van € 7.500,00. Zij zal [slachtoffer 1] in het meerdere van haar vordering betreffende de post smartengeld niet-ontvankelijk verklaren. Ook ten aanzien van deze post bepaalt de rechtbank dat [slachtoffer 1] dit specifieke deel van haar vordering desgewenst aan de burgerlijke rechter kan voorleggen.
Aldus wijst de rechtbank een bedrag van € 7.500,00 toe, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2015.
Om te bevorderen dat de verdachte dit bedrag betaalt, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De rechtbank verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de posten verhuiskosten en juridische kosten.
Ook in de posten mantelzorgkosten, medische kosten, reiskosten, verlies arbeidsvermogen en het meerdere van de post smartengeld verklaart de rechtbank [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk, maar ten aanzien van die posten wordt bepaald dat [slachtoffer 1] deze desgevraagd aan de burgerlijke rechter kan voorleggen.

8.Het beslag

De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen kunnen naar het oordeel van de rechtbank worden teruggegeven aan de eigenaar, aangezien geen wettelijke bepaling zich hiertegen verzet.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder feit 1 primair en feit 1 03/866191-16 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 2 03/866191-16 tot een gevangenisstraf van acht jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , wonende te [G.] , van € 6.714,08 en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 18 september 2015 tot aan de dag van volledige voldoening;
  • veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , € 6.714,08 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 68 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , adres bekend bij haar raadsvrouw, van € 7.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 18 september 2015 tot aan de dag van volledige voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij in de posten verhuiskosten en juridische kosten niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een rechtstreeks verband met het schadeveroorzakende feit;
  • verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de overige kostenposten en het meerdere van het gevorderde smartengeld niet-ontvankelijk en bepaalt dat dat gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
  • veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , € 7.500,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 72 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Beslag
- gelast de teruggave van het volgende in beslag genomen voorwerp aan [slachtoffer 1] (huidig adres bij de rechtbank onbekend):
- usb-stick, goednummer 670501;
- gelast de teruggave van het volgende in beslag genomen voorwerp aan verdachte:
- twee zakken met kleding, goednummer 670885.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke en mr. M.B. Bax, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van
16 augustus 2016.
Buiten staat
Mr. J.M.E. Kessels is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 september 2015 in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1]
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal in de richting van (het/de licha(a)m(en) van) die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] , althans door de voorruit
van de auto waarin die [slachtoffer 2] (als bestuurder) en/of [slachtoffer 1] (als bijrijder) zat(en), heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 18 september 2015 in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven te beroven, met voornoemd opzet met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal in de
richting van (het/de licha(a)m(en) van) die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] , althans door de voorruit van de auto waarin die [slachtoffer 2] (als bestuurder) en/of [slachtoffer 1] (als bijrijder) zat(en), heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 18 september 2015 in de gemeente Sittard-Geleen, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal in de richting van (het/de licha(a)m(en) van) die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] , althans door de voorruit van de auto waarin die [slachtoffer 2] (als bestuurder) en/of [slachtoffer 1] (als bijrijder) zat(en), heeft geschoten;
2.
hij op of omstreeks 18 september 2015 te Elsloo, in de gemeente Stein, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 250 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Tenlastelegging bij gevoegde strafzaak met parketnummer: 866191-16
1.
hij op of omstreeks 28 november 2014 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, haar armen vast te grijpen en/of haar nek vast te grijpen;
2.
hij op of omstreeks 21 december 2014 te Beek [slachtoffer 1] heeft mishandeld door aan de haren van voornoemde [slachtoffer 1] te trekken.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Zuid-West, Afdeling recherche, proces-verbaalnummer 2015175138, gesloten d.d. 5 november 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 150.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 18 september 2015, pagina’s 68 en 69.
3.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 18 september 2015, pagina’s 73 en 74.
4.Verhoor van getuige [slachtoffer 1] afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 2 juni 2016; verhoor van de getuige [slachtoffer 2] afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 2 juni 2016
5.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 2 augustus 2016.
6.Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 27 oktober 2015, pagina’s 137 en 138.
7.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 2 augustus 2016.
8.Het proces-verbaal van binnentreden woning d.d. 19 september 2015, pagina 105.
9.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Zuid-West Limburg, Basisteam Westelijke Mijnstreek, proces-verbaalnummer 2014170300, gesloten d.d. 3 mei 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 20.
10.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 23 december 2014, pagina 3.
11.Proces-verbaal van het getuigenverhoor van [slachtoffer 2] d.d. 9 oktober 2015, pagina 6.