ECLI:NL:RBLIM:2016:7141

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 augustus 2016
Publicatiedatum
16 augustus 2016
Zaaknummer
03/700456-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding deelname aan terroristische organisatie door minderjarige verdachte

Op 16 augustus 2016 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak van een minderjarige verdachte die werd beschuldigd van het voorbereiden van deelname aan de terroristische organisatie IS. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 2 juli 2015 tot en met 3 september 2015, verschillende handelingen heeft verricht die gericht waren op het uitreizen naar een door IS gecontroleerd gebied in Libië. Dit omvatte het hebben van chatgesprekken met gelijkgestemden, het aanschaffen van een mobiele telefoon, en het verkopen van een ring om de reis te financieren. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte zich schuldig had gemaakt aan voorbereidingshandelingen, er geen sprake was van uitvoeringshandelingen, waardoor zij werd vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan het subsidiair tenlastegelegde feit van voorbereiding van deelname aan een terroristische organisatie. De rechtbank legde een voorwaardelijke jeugddetentie op van 8 maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder gesprekken met een theoloog om verdere radicalisering te voorkomen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en het belang van bescherming van de samenleving tegen terroristische activiteiten.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Parketnummer : 03/700456-15
Datum uitspraak : 16 augustus 2016
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken,
in de zaak van de minderjarige:
[verdachte] ,
[geboortegegevens]
[adres] .
Raadsman is mr. B.H.S. Brinkman, advocaat te Kerkrade.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 24 mei 2016 en 2 augustus 2016.
De rechtbank heeft op 2 augustus 2016 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door haar raadsman.
Tevens zijn toen gehoord de moeder van de verdachte, twee vertegenwoordigsters van de Reclassering Nederland en de gezinsvoogdijwerkster van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. Daarnaast is ter terechtzitting van 2 augustus 2016 gehoord een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidoost Nederland, locatie Maastricht.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat - na wijziging van de tenlastelegging - terecht ter zake dat:
1.
zij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 juli 2015 tot en met
3 september 2015, te Sittard, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen, opzettelijk ter uitvoering van het door haar, verdachte, voorgenomen misdrijf, om deel te nemen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, te weten:
  • het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of;
  • moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
het plan heeft beraamd zich op een reis te zullen begeven naar door terroristische organisatie IS gecontroleerd grondgebied in Libië, en/of;
zich daartoe een visum voor Soedan heeft aangeschaft, althans beschikbaar heeft gehad, en/of;
een (of meer) ring(en) heeft verkocht, althans afgestaan, om (een gedeelte van) de geplande reis te financieren, en/of;
met de verder onbekend gebleven [persoon 1] afspraken had gemaakt om de benodigde middelen te krijgen voor en/of hulp te krijgen bij haar reis, en/of;
een telefoon voor de geplande reis heeft aangeschaft en/of (mede) de voor die reis belangrijke personen daarin met telefoonnummers als contact heeft opgeslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 2 juli 2015 tot en met
3 september 2015, te Sittard, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen, opzettelijk, ter voorbereiding van een tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen, te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het deelnemen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, te weten:
  • het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of;
  • moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
voorhanden heeft gehad (telkens bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf):
A. een telefoon, inhoudende:
  • chatgesprekken met gelijkgestemden over het uitreizen naar het kalifaat (khilafa) en/of het gebied waar " [persoon 8] " is, daarmee duidend op ad- [persoon 8] -al-Islamiyah, de Arabische benaming voor terreurbeweging Islamic State (IS) en/of;
  • chatgesprekken, met een (of meer) perso(o)n(en) die zich in het strijdgebied van IS bevindt/bevinden, met welke perso(o)n(en) mogelijkheden en moeilijkheden werden besproken ten aanzien van verdachtes uitreis en/of plannen waren gemaakt voor verdachtes uitreis en/of;
  • chatgesprekken over een reisplan om naar Libië te reizen naar één van de aldaar door de organisatie IS, dan wel door een andere organisatie die de gewelddadige jihadstrijd voorstaat, gecontroleerde gebieden en/of;
  • een afspraak had ingevuld op 10 september 2015 met de beschrijving " [alias zuster 5] / IK" en/of;
een (mobiele) telefoon (onder meer) inhoudende een schermafdruk van de NS Reisplanner, met daarop vertrektijden en prijs voor een treinreis (voor één persoon) van Sittard naar het vliegveld in Düsseldorf, Duitsland en/of;
een (of meer) ring(en), welke zij gedurende de tenlastegelegde periode heeft verkocht c.q. afgestaan ter financiering van (een gedeelte van) de geplande reis en/of;
een ten behoeve van haar uitreis aangeschafte mobiele telefoon waarin zij enkel drie telefoonnummers heeft geprogrammeerd en/of;
een visum voor Soedan;
2.
zij op of omstreeks 19 mei 2015 te Sittard, in elk geval in Nederland, een geschrift en/of afbeelding waarin tot een terroristisch misdrijf dan wel enig strafbaar feit en/of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag wordt opgeruid, te weten het (digitale) boek " [naam digitale boek] ", heeft verspreid, openlijk tentoongesteld en/of aangeslagen,
terwijl zij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat in het geschrift en/of afbeelding zodanige opruiing voorkomt, immers heeft verdachte middels een chatbericht aan een persoon (onder de gebruikersnaam [alias zuster 5] ) een link doorgestuurd naar de site waarop
voornoemd boek is te downloaden, te weten: " [link] ".

3.De voorvragen

3.1.
Het verweer van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging omdat sprake is van schending van de beginselen van behoorlijke procesorde. Hij heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - de volgende vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek aan zijn beroep op niet-ontvankelijkheid ten grondslag gelegd :
het beslag op de gsm en laptop op 17 juli 2015 is onrechtmatig:de verdenking van cliënt is enkel gebaseerd op informatie uit de groepsapp waarin aan cliënt een goede reis en veilige terugkeer wordt gewenst en uit een gesprek tussen de verbalisanten, de moeder en cliënt op 17 juli 2015 waaruit blijkt dat men op vakantie gaat naar familie in Djibouti. Deze informatie is onvoldoende om te spreken van een redelijk vermoeden van schuld, waardoor de inbeslagname van de laptop en gsm onrechtmatig was. Bovendien komt cliënt op grond van jurisprudentie ten aanzien van de inhoud van de gsm en laptop een beroep toe op bescherming van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna te noemen: EVRM);
het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank en de verdediging misleid doordat onrechtmatig verkregen informatie uit de gsm en laptop van de verdachte aan de AIVD ter beschikking is gesteld:de politie-informatie waarop de AIVD zich in het ambtsbericht van 2 september 2015 baseert, kan enkel zijn verkregen uit de onrechtmatig in beslaggenomen gsm en laptop van cliënt. Deze onrechtmatig verkregen informatie vormt de basis voor het ambtsbericht van de AIVD;
het Openbaar Ministerie heeft bewust niet alle beschikbare informatie ter beschikking gesteld aan de rechtbank en de verdediging bij de rechtmatigheids-toetsing, bij de vordering tot inbewaringstelling en bij de vordering tot gevangenhouding:de volledige TOOI informatierapportage, die al ten tijde van de aanhouding van cliënt beschikbaar was, is door het Openbaar Ministerie ten tijde van de rechtmatigheidstoetsing, bewaring en gevangenhouding bewust niet getoond aan de rechtbank en de verdediging, terwijl hieruit duidelijk zou blijken dat sprake is van een vakantie naar Djibouti en de rechtbank als gevolg hiervan eerder had kunnen constateren dat de start van het onderzoek onrechtmatig was;
het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank misleid door bewust informatie achter te houden door gebruikmaking van een afscherm proces-verbaal, ten gevolge waarvan de rechtbank niet geïnformeerd is over de feiten en omstandigheden en stukken die aan de vorderingen tot inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden ten grondslag liggen:het Openbaar Ministerie heeft het afscherm proces-verbaal pas op verzoek van de verdediging toegevoegd aan het procesdossier, terwijl de reden voor het geheimhouden van de informatie uit de originele stukken al sinds oktober 2015 achterhaald was. Bovendien blijkt uit deze originele stukken, namelijk een proces-verbaal van bevindingen betreffende vertrouwelijke communicatie van [persoon 2] , geenszins dat cliënt deze [persoon 2] kent. De als gevolg hiervan ingezette bijzondere opsporingsbevoegdheden ten aanzien van cliënt waren aldus onrechtmatig;
uit het proces-verbaal verschoningsgerechtigde gesprekken blijkt dat een viertal gesprekken met de advocaat niet zijn aangemerkt als gesprekken met een verschoningsgerechtigde en derhalve heeft informatie uit die gesprekken ten behoeve van justitie gestaan;een viertal gesprekken tussen cliënt en de raadsman waren niet als gesprekken met een verschoningsgerechtigde aangemerkt en waren aldus niet geblokkeerd en niet valt uit te sluiten dat informatie uit die gesprekken heeft geleid tot inzet van opsporingsmiddelen;
het Openbaar Ministerie gebruikt de onrechtmatig vergaarde informatie uit het onderzoek in de gsm van cliënt om een doorzoeking bij [zuster 1] te laten plaatsvinden. Het daarbij verkregen bewijsmateriaal wordt in de zaak van cliënt gebruikt:de doorzoeking bij [zuster 1] heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een chatgesprek tussen [zuster 1] en cliënt. Dit chatgesprek is aangetroffen in de inbeslaggenomen telefoon van cliënt en betreft aldus onrechtmatig verkregen bewijs. Er is sprake van een causaal verband tussen de onrechtmatig verkregen informatie uit de gsm van cliënt en de dientengevolge verkregen informatie bij de doorzoeking in de woning van [zuster 1] ;
het afgeven van een bevel beperkingen, waarbij in strijd wordt gehandeld met artikel 490 van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 50 van het Wetboek van Strafvordering:in het bevel beperkingen van 4 september 2015 is vermeld dat cliënt enkel contact mag hebben met haar advocaat, politie en de reclassering, terwijl zij als minderjarige in de gelegenheid had moeten worden gesteld om contact met haar moeder te onderhouden. Dat contact is cliënt na haar aanhouding en inverzekeringstelling onthouden;
het Openbaar Ministerie heeft er bewust voor gekozen om in de zaak van cliënt de media inhoudelijk te woord te staan:het Openbaar Ministerie heeft op
12 december 2015 voor televisiecamera’s een toelichting gegeven op de afwijzing van de opheffing schorsing in de raadkamer, terwijl zij hier geen enkel strafvorderlijk belang bij had. Er is geen sprake geweest van een redelijke en billijke afweging.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betwist dat hij niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De officier van justitie heeft ten aanzien van de verweren van de raadsman als volgt - zakelijk weergegeven - gesteld:
A.
het beslag op de gsm en laptop op 17 juli 2015 is onrechtmatig:er is geen sprake van onrechtmatig verkregen bewijs, aangezien op basis van de TOOI informatierapportage en het gesprek tussen de verbalisanten en de verdachte op
17 juli 2015 sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. Voorts is geen sprake van schending van artikel 8 EVRM, aangezien een inbeslaggenomen gsm en laptop, op grond van vaste jurisprudentie, mogen worden onderzocht;
het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank en de verdediging misleid doordat onrechtmatig verkregen informatie uit de gsm en laptop van de verdachte aan de AIVD ter beschikking is gesteld:er is geen sprake van onrechtmatig verkregen informatie. Daarnaast is het een onjuiste aanname dat aan de AIVD informatie uit het onderzoek ter beschikking is gesteld. De AIVD heeft op grond van de wet zelf toegang tot onder meer de politiesystemen en ook andere bronnen;
het Openbaar Ministerie heeft bewust niet alle beschikbare informatie ter beschikking gesteld aan de rechtbank en de verdediging bij de rechtmatigheids-toetsing, bij de vordering tot inbewaringstelling en bij de vordering tot gevangenhouding:betwist wordt dat het Openbaar Ministerie bewust informatie heeft achtergehouden. De betreffende TOOI informatierapportage was steeds bekend en is niet ontlastend voor verdachte. In de loop van het onderzoek zijn steeds de stukken die het OM had aan het dossier toegevoegd. Bij het eind proces-verbaal zijn nog meer stukken toegevoegd, waaronder de betreffende TOOI informatierapportage. Door de verdediging is overigens niet verzocht dit stuk toe te voegen aan het procesdossier;
het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank misleid door bewust informatie achter te houden door gebruikmaking van een afscherm proces-verbaal, ten gevolge waarvan de rechtbank niet geïnformeerd is over de feiten en omstandigheden en stukken die aan de vorderingen tot inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden ten grondslag liggen:het Openbaar Ministerie betwist dat informatie is achter-gehouden. Een procesdossier is evenwel niet meteen compleet. Afscherm processen-verbaal zijn gebruikelijk in dit soort zaken en worden normaliter niet aan het procesdossier toegevoegd. Het af te schermen belang is door de officier van justitie aangenomen op grond van de mededeling van de behandelend officier van justitie in de andere zaak ten behoeve waarvan die informatie moest worden afgeschermd. In de onderhavige zaak diende het originele stuk ten tijde van de afgifte van het proces-verbaal nog afgeschermd te blijven. Dit afscherm proces-verbaal is later op eerste verzoek toegevoegd aan het procesdossier. Er is geen sprake van onrechtmatige inzet van de bijzondere opsporingsmiddelen, aangezien de aanvraag voor deze middelen steeds is onderbouwd met de informatie uit de gsm van de verdachte;
uit het proces-verbaal verschoningsgerechtigde gesprekken blijkt dat een viertal gesprekken met de advocaat niet zijn aangemerkt als gesprekken met een verschoningsgerechtigden en derhalve heeft informatie uit die gesprekken ten behoeve van justitie gestaan;uit het procesdossier blijkt niet dat deze gesprekken, die later alsnog zijn geblokkeerd, gebruikt zijn geweest in het onderzoek en de inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheden. Die paar gesprekken zijn bij een eerste scan niet opgevallen en bij een tweede scan wel. Ze zijn niet gebruikt in het onderzoek en ook uit de BOB-processen-verbaal blijkt niet van het tegendeel.;
het Openbaar Ministerie gebruikt de onrechtmatig vergaarde informatie uit het onderzoek in de gsm van cliënt om een doorzoeking bij [zuster 1] te laten plaatsvinden. Het daarbij verkregen bewijsmateriaal wordt in de zaak van cliënt gebruikt:de bij de verdachte aangetroffen informatie is niet onrechtmatig verkregen, zodat ook niet kan worden gesteld dat de doorzoeking bij [zuster 1] onrechtmatig was;
het afgeven van een bevel beperkingen, waarbij in strijd wordt gehandeld met artikel 490 van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 50 van het Wetboek van Strafvordering:hoewel de verdachte inderdaad recht had op contact met haar moeder, is geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim, nu de moeder heeft verklaard dat zij de verdachte op de tweede dag alsnog heeft kunnen bezoeken;
het Openbaar Ministerie heeft er bewust voor gekozen om in de zaak van cliënt de media inhoudelijk te woord te staan:betwist wordt dat het Openbaar Ministerie bewust contact heeft gezocht met de media. Dit type zaken heeft altijd de aandacht van de media. Het Openbaar Ministerie is benaderd door de media en heeft een korte zakelijke toelichting gegeven op het strafproces. Het Openbaar Ministerie wilde verhalen voorkomen die gemakkelijk kunnen ontstaan als de media geen zakelijke informatie krijgt over de genomen beslissingen. Hierbij is geen inhoudelijke informatie over de zaak vrijgegeven, zodat de belangen van de verdachte niet zijn geschaad.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman betreffende de ontvankelijkheid van de officier van justitie overweegt de rechtbank als volgt.
3.3.1.
De inbeslagname en doorzoeking van de gsm en laptop (A)
Door de raadsman is gesteld dat de inbeslagname van de gsm en laptop van de verdachte onrechtmatig was, aangezien op 17 juli 2015 geen sprake was een redelijk vermoeden van schuld. De rechtbank gaat hier echter niet in mee. De verdenking zoals weergegeven in de TOOI informatierapportage op pagina 24 van het procesdossier is naar het oordeel van de rechtbank voldoende voor een redelijk vermoeden zoals bedoeld artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Die informatie hield onder meer in dat een meisje zich op Facebook heel heftig uitte en dat zij duidelijk pro ISIS was. Zij had gepost dat zij hoopte ooit te kunnen uitreizen naar het Kalifaat. De Facebooknaam van haar was ‘ [Profiel op Faceboek] ’. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte de gebruiker van deze Facebooknaam is. Naar aanleiding van de TOOI informatierapportage zijn verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 17 juli 2015 een gesprek met de verdachte en haar moeder gaan voeren.
De op pagina 730 van het procesdossier weergegeven complete TOOI informatierapportage plaatst de verdenking van de verdachte niet, zoals door de raadsman is gesteld, in een ander daglicht. Uit deze rapportage blijkt onder meer dat de verdachte actief is in een groepsgesprek met ‘zusters’ via WhatsApp, van wie
tenminste[zuster 2] zou zijn uitgereisd en ook [persoon 3] uitreisplannen zou hebben. Het feit dat de ‘zusters’ in dat groepsgesprek de verdachte een fijne vakantie en goede terugkeer wensen (hetgeen bleek te slaan op de op handen zijnde vakantie van het gezin waartoe verdachte behoort), doet aan de verdenking niets af.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de verdenking van de verdachte, zoals deze op 17 juli 2015 bestond, rechtmatig was. Derhalve zijn ook de bij de verdachte in beslag genomen goederen, waaronder de gsm en laptop van de verdachte, rechtmatig in beslag genomen. Deze mogen aldus voor het bewijs worden gebruikt.
De raadsman heeft voorts gesteld dat de verdachte ten aanzien van de inhoud van de gsm en laptop een beroep op bescherming van artikel 8 EVRM toekomt en dat er sprake is van schending van dat recht. De rechtbank deelt het betoog van de raadsman niet. Artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen, vatbaar zijn voor inbeslagneming. Voor de waarheidsvinding mag onderzoek worden gedaan aan inbeslaggenomen voorwerpen teneinde gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen. In computers opgeslagen gegevens zijn daarvan niet uitgezonderd (zie hiervoor
HR 29 maart 1994
ECLI:NL:HR:1994:AD2076en HR 20 februari 2007,
ECLI:NL:HR:2007:AZ3564). Er is geen reden om ten aanzien van gegevens opgeslagen in een gsm/smartphone in het algemeen anders te oordelen. Voornoemd artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering vormt een voldoende duidelijke en voorzienbare wettelijke grondslag voor de inbeslagname en het daaropvolgend onderzoek in de laptop en de gsm(s) van verdachte.
Gelet op het feit dat juist een smartphone veel privacygevoelige informatie kan bevatten, zullen echter in een concreet geval - nu een specifieke wettelijke regeling daarover vooralsnog ontbreekt - de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit beperkingen met zich mee kunnen brengen die in acht genomen moeten worden bij de uitoefening van de bevoegdheid om onderzoek te doen naar de informatie op de telefoon. Nu een beroep op handelen in strijd met deze beginselen aan de zittingsrechter kan worden voorgelegd, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voldoende waarborgen tegen een mogelijk misbruik van bevoegdheden die zouden kunnen leiden tot een disproportionele inbreuk op de privacy van de verdachte.
In de onderhavige zaak is de rechtbank van oordeel dat, zoals hiervoor al overwogen, er sprake is van een - met het oog op de waarheidsvinding - rechtmatige inbeslagname van de gsm(s) en de laptop van verdachte. De verdenking betreft een zeer ernstig feit (poging tot deelname aan een terroristische organisatie) met een mogelijk zeer ernstige bedreiging van de veiligheid van de samenleving en van de openbare orde. Daarnaast was het in het onderhavige opsporingsonderzoek noodzakelijk om via de smartphone(s) en de laptop gegevens te verzamelen voor het onderzoek. Enerzijds omdat verdachte zich beroept op haar zwijgrecht en geen medewerking verleent aan het onderzoek en anderzijds omdat, bijna inherent aan het feit waarvan verdachte wordt verdacht, de contacten en afspraken zich voor een groot deel afspelen in het geheim, dat wil zeggen binnen privé contacten die niet op een andere wijze kunnen worden ontsloten. Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een handelen in strijd met de beginselen van subsidiariteit of proportionaliteit. Evenmin is gebleken dat er op andere wijze misbruik is gemaakt van het gebruik van de gegevens afkomstig uit de gsm(s) en de laptop van de verdachte.
Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van een vormverzuim. Het verweer ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie zal dan ook worden verworpen en de in de gsm(s) en de laptop van de verdachte aangetroffen informatie kan dienen tot het bewijs.
3.3.2.
De misleiding van de rechtbank en de verdediging (B)
Door de raadsman is voorts aangevoerd dat het Openbaar Ministerie de rechtbank en de verdediging heeft misleid doordat onrechtmatig verkregen informatie aan de AIVD ter beschikking is gesteld. Nu de rechtbank onder punt 3.3.1. reeds heeft overwogen dat geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs uit de laptop en gsm van de verdachte, zal ook dit verweer worden verworpen.
3.3.3.
Het bewust achterhouden van beschikbare informatie (C)
De rechtbank is op grond van hetgeen zij onder punt 3.3.1. heeft overwogen van oordeel dat de ‘uitgebreidere’ versie van de TOOI informatierapportage, zoals vermeld op pagina 730 van het procesdossier, niet van invloed zou zijn geweest op de rechtmatigheidstoetsing, dan wel op de beslissing ten aanzien van de voorlopige hechtenis van de verdachte, in die zin dat het niet zou hebben geleid tot een ander oordeel. Ook dit verweer zal aldus worden verworpen.
3.3.4.
De misleiding van de rechtbank en de verdediging (D)
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van het bewust achterhouden van informatie of misleiding door gebruikmaking van het afscherm proces-verbaal, aangezien de officier van justitie ter terechtzitting van 2 augustus 2016 heeft verklaard dat hij informatie uit een ander onderzoek, dat onder leiding van een andere officier van justitie stond, heeft gekregen. Op dat moment (namelijk in september 2015) bracht het onderzoeksbelang van die andere zaak met zich mee dat de desbetreffende informatie moest worden afgeschermd. De raadsman heeft dat ook niet betwist. Toen in een later stadium afscherming niet langer noodzakelijk was, is de officier van justitie hiervan niet (direct) op de hoogte gesteld en heeft, ten onrechte, niet aanstonds voeging van het betreffende proces-verbaal aan het dossier plaatsgevonden. Nu de officier van justitie deze informatie echter naar aanleiding van het verzoek van de verdediging ter terechtzitting van 24 mei 2016, alsnog heeft verstrekt én uit zijn verklaring ter terechtzitting van 2 augustus 2016 kan worden afgeleid dat hij desgevraagd die informatie ook al eerder zou hebben verstrekt, kan naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie worden getrokken dat het Openbaar Ministerie de rechtbank en de verdediging heeft misleid door bewust informatie achter te houden.
3.3.5.
Het proces-verbaal verschoningsgerechtigden (E)
Door de raadsman is aangevoerd dat een viertal gesprekken tussen de verdachte en de raadsman ten onrechte niet zijn geblokkeerd en aldus ten behoeve van justitie hebben gestaan. De rechtbank is niet van oordeel dat sprake is van een vormverzuim en overweegt hiertoe als volgt. Uit het proces-verbaal op pagina 571 van het procesdossier blijkt dat de verbalisant [verbalisant 3] , als coördinator geheimhouding
buiten het onderzoek,belast was met de controle van de gesprekken met verschoningsgerechtigden. Tijdens een door hem op
3 november 2015 uitgevoerde tweede scan werden een viertal gesprekken met verschoningsgerechtigden aangetroffen die nog niet binnen het ORCA-systeem als verschoningsgerechtigd waren aangemerkt. Deze gesprekken zijn toen alsnog door hem geblokkeerd en als verschoningsgerechtigd aangemerkt.
De raadsman heeft aan de hand van het procesdossier op geen enkele wijze aangegeven welke informatie mogelijk afkomstig zou kunnen zijn uit één van die (verschonings-gerechtigde) gesprekken, noch is op andere wijze uit het procesdossier of ter terechtzitting gebleken dat enige informatie uit deze gesprekken in het onderzoek een rol heeft gespeeld. Daar komt bij dat de officier van justitie heeft verklaard dat die gesprekken geen rol in het onderzoek hebben gespeeld. De rechtbank is daarom van oordeel dat ervan uitgegaan moet worden dat de informatie uit de desbetreffende gesprekken niet is gebruikt in het onderzoek tegen de verdachte.
3.3.6.
De onrechtmatig verkregen informatie bij de doorzoeking van [zuster 1] (F)
Nu de rechtbank op grond van het onder punt 3.3.1. overwogene van oordeel is dat geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs uit de gsm en laptop van de verdachte, is ook de informatie die tijdens de doorzoeking bij [zuster 1] op 2 december 2015 is aangetroffen, rechtmatig verkregen.
3.3.7.
Het bevel beperkingen (G)
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat een bevel beperkingen waarbij contact met (één van) de ouder(s) wordt uitgesloten, zonder dat een aanwijzing bestaat dat dit voor het onderzoek noodzakelijk is, in strijd is met de wet. Een minderjarige verdachte heeft immers het recht op contact met haar ouder(s). Nu ter terechtzitting van 2 augustus 2016 echter door de moeder van de verdachte is aangegeven dat zij op de tweede dag na de aanhouding van de verdachte wél toegang had tot de verdachte, terwijl het bevel beperkingen toen nog steeds gold, is de rechtbank van oordeel dat dit geen vormverzuim is dat moet leiden tot een niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
3.3.8.
Het door het Openbaar Ministerie te woord staan van de media (H)
Hoewel gebleken is dat het Openbaar Ministerie de pers te woord heeft gestaan inzake de onderhavige zaak, is door de officier van justitie onweersproken ter terechtzitting van
2 augustus 2016 gesteld dat de aan de media verstrekte informatie beperkt is gebleven tot procesvoorlichting naar aanleiding van een afgewezen vordering tot opheffing van de schorsing. Nu de onderhavige zaak een zaak betreft die gezien de huidige tijdsgeest onmiskenbaar media-aandacht krijgt, is de rechtbank van oordeel dat het Openbaar Miniserie proportioneel heeft gehandeld door een korte, zakelijke toelichting te geven. Hierdoor zijn de belangen van de verdachte niet geschaad.
3.3.9.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De rechtbank zal de verweren van de raadsman betreffende de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie gelet op bovenstaande overwegingen verwerpen. De officier van justitie kan aldus in de vervolging worden ontvangen.
4.
De beoordeling van het bewijs [1]
4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde feit 1 alsmede het tenlastegelegde feit 2 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen op de in het requisitoir aangevoerde gronden, waarvan een door de griffier gewaarmerkte kopie aan dit vonnis is gehecht.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten op de door hem in de pleitnota aangevoerde gronden, waarvan een door de griffier gewaarmerkte kopie aan dit vonnis is gehecht.
4.3.
Het oordeel van de rechtbankDe beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Ten aanzien van het door de raadsman gevoerde verweer voor wat betreft de vormverzuimen, overweegt de rechtbank dat zij reeds bij de beantwoording van de voorvragen heeft overwogen dat geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. Het beroep van de raadsman op bewijsuitsluiting kan dan ook niet slagen. De rechtbank zal dit verweer verwerpen.
4.3.1.
Het tenlastegelegde feit 1 primair
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of de aan de verdachte ten aanzien van feit 1 primair tenlastegelegde handelingen onder A tot en met E kunnen worden aangemerkt als uitvoeringshandelingen.
De rechtbank is van oordeel dat deze feitelijke handelingen niet kunnen worden beschouwd als uitvoeringshandelingen in relatie tot het tenlastegelegde grondfeit. De rechtbank verwijst in dit kader onder meer naar een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 maart 2016, waarin vergelijkbare tenlastegelegde handelingen evenmin werden aangemerkt als uitvoeringshandelingen. Zo had de verdachte in die zaak onder meer één of twee auto’s gehuurd om af te reizen naar Syrië en had hij contact gezocht met en inlichtingen ingewonnen bij personen in Syrië. Ook had deze verdachte geld voorhanden en een aantal telefoonabonnementen afgesloten. Door het gerechtshof werd evenwel overwogen dat de tenlastegelegde handelingen geen uitvoeringshandelingen, maar (slechts) voorbereidingshandelingen van hetzelfde grondfeit betroffen. Het gerechtshof overwoog dat dat pas anders zou zijn geweest wanneer de verdachte daadwerkelijk aan zijn reis naar Syrië zou zijn begonnen.
In de onderhavige zaak wordt de verdachte onder het primair tenlastegelegde feit 1 kort gezegd verweten dat zij uitvoeringshandelingen heeft getroffen voor haar voorgenomen plan om naar een door de terroristische organisatie IS gecontroleerd gebied in Libië af te reizen. Zij zou hiertoe een visum hebben aangeschaft voor Soedan, één of meerdere ringen hebben verkocht of afgestaan, afspraken hebben gemaakt met [persoon 1] en een telefoon voor de reis hebben aangeschaft. De rechtbank is mede op grond van voorgaande jurisprudentie van oordeel dat ook deze tenlastegelegde handelingen - indien al bewezen - dienen te worden aangemerkt als voorbereidingshandelingen en niet kunnen worden geduid als concrete uitvoeringshandelingen. Er is dan ook geen sprake van een poging tot deelname aan een organisatie met een terroristisch oogmerk.
De verdachte zal hiervan aldus worden vrijgesproken.
4.3.2.
Het tenlastegelegde feit 1 subsidiair
De verdachte wordt verweten dat zij in de periode van 2 juli 2015 tot en met
3 september 2015 in vereniging met één of meer ander(en) opzettelijk handelingen heeft verricht ter voorbereiding van de deelname aan een organisatie met een terroristisch oogmerk.
IS als organisatie met terroristisch oogmerk:
De verdachte wordt ervan verdacht dat zij zou willen deelnemen aan een organisatie met een terroristisch oogmerk. Zij zou onder meer contact hebben gehad met gelijkgestemden over de uitreis naar het kalifaat en/of het gebied waar ‘ [persoon 8] ’ is, de Arabische benaming voor terreurbeweging Islamic State (IS). De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat IS een organisatie is met een terroristisch oogmerk, die om haar doelstelling te bereiken dood en verderf zaait onder ieder die hun extreem fundamentalistisch geloof niet deelt. Door deze terreurbeweging worden op grote schaal ernstige mensenrechtenschendingen begaan, zoals standrechtelijke executies, moord, marteling en het verminken van krijgsgevangenen en burgers. Ook uit het procesdossier blijkt dat IS als dusdanig kan worden aangemerkt, aangezien IS sinds 30 mei 2013 als terroristische organisatie op de sanctielijst van de VN staat. Daarnaast staat IS ook op de sanctielijst van de EU. [2]
De verdachte wordt verweten dat zij ter voorbereiding van deze deelname aan IS een aantal specifieke voorwerpen met een specifieke inhoud of bedoeling voorhanden heeft gehad. Deze voorbereidingshandelingen zullen thans worden besproken.
A1)Een telefoon inhoudende chatgesprekken met gelijkgestemden:
Uit de op 17 juli 2015 bij de verdachte in beslaggenomen telefoon is gebleken dat de verdachte via de applicatie WhatsApp (onder meer) op 11 juli 2015 een gesprek heeft gevoerd met [alias zuster 1] . [3] [alias zuster 1] is de ‘kunya’ (bijnaam) van [zuster 1] , die eveneens bij de politie bekend is vanwege mogelijke radicalisering. Als gevolg hiervan is het paspoort van [zuster 1] sinds 22 februari 2015 in beslag genomen. [4]
In het gesprek tussen de verdachte en [zuster 1] op 11 juli 2015 spreken zij over de reis van de verdachte naar een door IS gecontroleerd gebied. [zuster 1] zegt in dit gesprek onder andere: ‘
Li (Libië) is ook een optie toch? Eerst Li en dan S (Syrië)’.Hierop antwoordt de verdachte vervolgens:
‘Ja sowieso! Ik via Sjieet. Djibouti. [..]Vervolgens beschrijft de verdachte haar route naar Libië:
‘En ik en 2 andere zusters gaan via Ethiopia. Dus ik vanuit Djibouti. Een vanuit Kenya. En zij komt vanuit Amerika naar Ethiopia. Die Amerikaanse heeft al geboekt. [..]Er zijn 2 opties. Ik blijf in Djibouti en ik ga in september naar Ethiopia (das 45 min) daar ontmoet ik de Amerikaanse en dan gaan we naar Sudan en dan moeten we daar de broeder ontmoeten en die helpt ons verder. Of ik kom terug, ik pak het vliegtuig van Duitsland naar Ethiopia en de rest is hetzelfde’. [5] Voorts wordt in datzelfde gesprek gesproken over het reizen zonder paspoort, waarbij [zuster 1] onder meer zegt:
‘Veel zijn alleen met ID gegaan. [..] Kun je niet zonder paspoort naar Li?’. [6] Ook wordt door de verdachte en [zuster 1] gesproken over geld voor de reis. [7]
Voorts is uit de bij de verdachte in beslaggenomen telefoon gebleken dat de verdachte ook met de onbekend gebleven ‘ [alias zuster 5] ’ via WhatsApp heeft gesproken over de reis naar Libië. In de periode van 28 april 2015 tot en met 17 juli 2015 hebben de verdachte en [alias zuster 5] meermalen gesproken over de reis naar een door IS gecontroleerd gebied. Zo zegt [alias zuster 5] in een spraakbericht van 17 juni 2015 onder meer:
‘The goal is to leave Dar-al Kufr inshallah’.Met ‘Dar-al Kufr’ wordt naar alle waarschijnlijkheid bedoeld: ‘het huis van het ongeloof’. Voorts wordt gesproken over het achterlaten van één van de kinderen van [alias zuster 5] tijdens de uitreis en over een zogenoemde ‘Tazkiyah’, een referentie van een persoon binnen ‘ [persoon 8] ’, inhoudende dat je geen spion bent. Met ‘ [persoon 8] ’ wordt de Islamitische Staat (IS) bedoeld. [8] Vervolgens wordt in een chatgesprek in de applicatie Telegram een gesprek aangetroffen dat op 16 juli 2015 heeft plaatsgevonden tussen [alias zuster 5] en de verdachte. Hierin zegt [alias zuster 5] onder meer:
‘Please don’t tell anyone about our plans for hijrah’. Met ‘hijrah’ wordt over het algemeen de emigratie van moslims bedoeld, meestal in het kader van de Jihad. [9] Vervolgens zegt [alias zuster 5] op 17 juli 2015 tegen de verdachte:
‘We have to cross a desert to get to Libya. I can’t walk miles with a baby through a desert’,waarop de verdachte antwoordt: ‘
[persoon 1] will help you’. [10]
De rechtbank is op grond van bovenstaande bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte een telefoon voorhanden had inhoudende chatgesprekken met gelijkgestemden over de reis naar het kalifaat, dan wel een door IS gecontroleerd gebied in Libië.
A2)Een telefoon inhoudende chatgesprekken met personen die zich in het strijdgebied van IS bevinden:
In de bij de verdachte inbeslaggenomen telefoon zijn tevens chatgesprekken aangetroffen tussen de verdachte en personen die zich in het strijdgebied van IS bevinden. De verdachte heeft met deze personen de uitreis naar Syrië, dan wel Libië besproken.
Zo heeft de verdachte tussen 2 en 17 juli 2015 diverse chatgesprekken via WhatsApp met ‘ [alias zuster 2] ’ gevoerd. [11] [alias zuster 2] is de ‘kunya’ van [zuster 2] , die is uitgereisd naar Syrië in
mei 2015. [12] In deze gesprekken stuurt [alias zuster 2] een foto door van een vrouw met een wapen gelijkend op een kalasjnikov. [alias zuster 2] vertelt dat zij dat is en de verdachte antwoordt vervolgens dat ze in ‘
in love’is. [13] Vervolgens zegt de verdachte onder meer:
‘we gaan ons allemaal herenigen’.Ook vraagt [alias zuster 2] de verdachte om hulp bij het versturen van geld naar haar. De verdachte antwoordt dan dat ze zal kijken wat ze kan doen. [14]
Voorts is op de telefoon van de verdachte een chatgesprek via de applicatie KIK tussen haar en een contact met de naam ‘ [alias zuster 2] ’ aangetroffen. Ook deze persoon betreft naar alle waarschijnlijkheid de uitgereisde [zuster 2] , nu de verdachte het gesprek begint met de vraag: ‘
[alias zuster 2] ?’ en de contactpersoon vervolgens antwoordt met:
‘Yeahh its meee’. In dit gesprek vraagt de verdachte aan [alias zuster 2] of ze haar een Tazkiyah kan geven. Vervolgens geeft ze aan dat zij niet naar S (Syrië) gaat, maar naar L (Libië, omdat ze dan geen Tazkiyah nodig heeft. [15] [alias zuster 2] antwoordt dan:
‘wat motte ge daar nou. Is toch gene ene zak te doen. Kom gezellig. Chillaaah’, waarop de verdachte reageert:
‘Jawel, ik ken daar 3 zusters. Dawkah is ook daar, dus is nog steeds Khilafah. [..] Ik ga het nooit halen snapje, een zuster vertelde me dat ze de border dicht doen en er is weinig kans dat ik (vooral met mijn leeftijd) het ga halen, ik ken een paar zusters uit Libya, en ik kan er simpel naartoe dus ik ga dat doen’. [16] De rechtbank gaat ervan uit dat ‘Dawkah’ een spelfout is en dat hiermee het bovengenoemde ‘ [persoon 8] ’, de Arabische benaming voor IS, wordt bedoeld. Met ‘khilafah’ wordt het kalifaat bedoeld.
Daarnaast heeft de verdachte chatgesprekken gevoerd met de uitgereisde [zuster 3] . In de telefoon van de verdachte zijn WhatsAppgesprekken aangetroffen tussen haar en ‘ [alias zuster 3] ’. Het (Nederlandse) telefoonnummer dat bij dit contact stond vermeld, is gekoppeld aan [zuster 3] , die sinds 23 mei 2015 gesignaleerd staat als vermiste volwassene. Zij zou mogelijk zijn afgereisd naar Syrië, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank ook blijkt uit de chatgesprekken tussen haar en de verdachte. [17] De verdachte en [alias zuster 3] hebben op 4 juli 2015 en 7 juli 2015 contact gehad via WhatsApp. Zo zegt [alias zuster 3] in een spraakbericht op 4 juli 2015: ‘
Het enige wat jij moet doen, is een plan maken. Als jij je plan hebt, kom dan naar mij toe. Zodra ik weet wat jouw plan is, kan ik met mijn man overleggen of wij iemand zoeken die jou verder gaat helpen. [..] Maak je niet druk om Kufar.
Vraag Allah om hen te verblinden’. Kuffar is de Arabische vertaling voor ongelovigen. [18] In een spraakbericht van 7 juli 2015 zegt [alias zuster 3] tegen de verdachte dat zij de verdachte wel een tazki wil geven. Hiermee wordt vermoedelijk wederom de voornoemde ‘Tazkiyah’ bedoeld. [alias zuster 3] zegt diezelfde dag ook tegen de verdachte:
‘Grenzen kunnen dicht zijn. Ik kwam via Talabiyat. Die is nu ook gesloten. I.v.m. dat je pas sept wil. Kuffaar gooit ze dicht. [..] Het wordt alleen maar erger.’ De verdachte antwoordt hierop met drie huilende smileys. [19]
De rechtbank is op grond van bovenstaande bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte een telefoon voorhanden had inhoudende chatgesprekken met personen die zich in het strijdgebied van IS bevonden. Zij heeft met deze personen meermalen gesproken over de (on)mogelijkheden van de reis naar Syrië en Libië.
A3)Een telefoon inhoudende chatgesprekken over een reisplan naar Libië:
De rechtbank is van oordeel dat reeds op grond van bovenstaande bewijsmiddelen vaststaat dat de verdachte chatgesprekken heeft gevoerd met gelijkgestemden over een reisplan naar Libië. Daarnaast heeft de verdachte ook met de naar het kalifaat in Syrië uitgereisde [zuster 2] gesproken over de reis naar Libië.
Op de telefoon van de verdachte is daarnaast in de applicatie Telegram een chatgesprek tussen de verdachte en ‘ [persoon 3] ’ aangetroffen. In dit chatgesprek vraagt [persoon 3] aan de verdachte:
‘Hoe kan je via Afrika naar L (Libië
) gaan. En pff waarom? Je gaat meer van mij wonen. Ik ga je niet zien.’De verdachte antwoordt daar vervolgens op:
‘Is kapot makkelijk haha, ik moet simpel naar Ethiopia gaan en daar zie ik [alias zuster 5] en nog een zuster en dan zo naar Soedan (weet nog niet hoe) en in Soedan komt een broeder ons ophalen, je kan amper gepakt worden’. [20] Daarna zegt de verdachte nog:
‘Ik ga dus naar Djibouti, ik blijf daar, van Djibouti naar Ethiopia is 45 min, ik weet niet of ik zelfde dag als [alias zuster 5] ga en of ik dat haal maar tis wel de bedoeling, dus 7 september. [..] Als ik in Djibouti moet blijven, is dit het makkelijkste, Allaah heeft alhamdoulillaah wegen opgemaakt. Andere wikayaat. [21] Een wilayat is een provincie.
Door de raadsman is betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte naar het strijdgebied in Libië wilde reizen, dan wel dat zij zich bij IS wilde aansluiten. De rechtbank ziet dat op grond van de bewijsmiddelen anders. In voornoemd gesprek met [persoon 3] geeft de verdachte aan naar Libië te willen gaan en zij noemt daarna de provincies ‘
Wilayaat trablus’en
‘barqah’.De verdachte gebruikt in dit kader de benamingen voor de provincies in Libië zoals deze door IS worden gebruikt, zodat naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte een telefoon voorhanden had inhoudende chatgesprekken over een reisplan naar een door IS gecontroleerd gebied in Libië. [22]
A4)Een telefoon inhoudende een afspraak op 10 september 2015 met [alias zuster 5] :
In de op 17 juli 2015 bij de verdachte inbeslaggenomen telefoon is in de applicatie
‘S Planner’ een afspraak tussen de verdachte en bovengenoemde [alias zuster 5] aangetroffen, welke op 10 september 2015 zou plaatsvinden. De tekst bij deze afspraak was: ‘ [alias zuster 5] / Ik.’ [23]
Uit bovengenoemde chatgesprekken tussen de verdachte en [alias zuster 5] is reeds gebleken dat de verdachte en [alias zuster 5] samen overleg hadden gevoerd om naar Libië te reizen. Zij hadden klaarblijkelijk een afspraak gepland op 10 september 2015. Dit deel van de tenlastelegging kan aldus wettig en overtuigend worden bewezen.
B)Een mobiele telefoon inhoudende een schermafdruk van de NS Reisplanner:
Voorts is uit het procesdossier gebleken dat de verdachte een mobiele telefoon voorhanden heeft gehad met daarop een schermafdruk van een NS Reisplanner. Na de aanhouding van de verdachte op 3 september 2015 is een doorzoeking gehouden in de woning van de verdachte (waar tevens haar moeder en broertjes wonen). Tijdens deze doorzoeking is onder meer de telefoon van de moeder, een Apple iPhone 5, in beslag genomen. [24] De moeder van de verdachte heeft verklaard dat deze telefoon ook wel eens door de verdachte werd gebruikt. [25] Dat blijkt ook uit de op de telefoon aangetroffen filmpjes, waarbij de verdachte zichzelf filmt. Deze filmpjes zijn opgenomen tussen 1 september 2015 en 3 september 2015. [26] De verdachte heeft deze telefoon aldus in ieder geval in die periode voorhanden gehad.
In het geheugen van de telefoon van de moeder van de verdachte is een afbeelding aangetroffen van een reisplanner van de NS. Deze afbeelding (schermafdruk) was aangemaakt op 2 september 2015 en betrof een reisplan voor één persoon van Sittard naar Düsseldorf Flughafen (luchthaven) op 4 september 2015. [27] Ook dit deel van de tenlastelegging kan aldus wettig en overtuigend worden bewezen.
C)Een ring, welke zij heeft afgestaan ter financiering van de geplande reis:
Voorts blijkt uit het procesdossier dat de verdachte een ring heeft afgestaan ter financiering van haar voorgenomen reis naar Libië. De verdachte heeft tegenover meerdere personen verklaard over een gouden ring die zij heeft afgestaan. Zo heeft de verdachte in een spraakbericht aan [alias zuster 5] aangegeven dat zij een gouden ring heeft die zij wil verkopen. Zij zal morgen naar een winkel gaan om te vragen hoeveel de ring waard is. [28] In een WhatsApp gesprek tussen de verdachte en [zuster 1] verklaart de verdachte:
‘Ik heb een ring gestuurd naar haar, die is misschien ook wat waard’. [29]
Voorts is in het geheugen van de bij de verdachte op 17 juli 2015 inbeslaggenomen telefoon een videobestand aangetroffen dat is aangemaakt op 30 juni 2015. In dat filmpje is een witte envelop te zien, waaruit een mobiele telefoon en een gouden ring worden gehaald, die vervolgens weer worden terug gestopt. Door de verdachte, wiens stem door de verbalisant werd herkend, wordt onder meer verteld:
‘kijk, ik doe de ring erbij oke?’. Vervolgens stopt de verdachte de ring in de envelop. [30] In de telefoon van de verdachte is eveneens een chatgesprek tussen de verdachte en [persoon 4] aangetroffen. In dit gesprek vraagt de verdachte of [persoon 4] ‘dat’ naar [persoon 5] wil sturen. [persoon 4] stuurt vervolgens een foto van een pakketje, waarna de verdachte vraagt of ze de ring erbij heeft gedaan. [persoon 4] antwoordt daarop dat de ring erbij zit. Het pakket zou worden verzonden aan een zogenoemde ‘ [persoon 5] ’ op een adres in Alphen aan de Rijn’. De afzender van het pakket was de verdachte. [31] [persoon 4] heeft bij de politie bevestigd dat zij een boek en een ring aan [persoon 5] moest sturen. [32] Op de telefoon van de verdachte zijn voorts chatgesprekken tussen de verdachte en [persoon 5] aangetroffen. In een chatgesprek op 10 juli 2015 via de applicatie Telegram vraagt [persoon 5] onder meer aan de verdachte of het pakketje al is verstuurd, waarop de verdachte uiteindelijk bevestigend antwoordt. [33] In een chatgesprek op 12 juli 2015 vraagt de verdachte aan [persoon 5] :
‘Heeft je man trouwens die ring etc ontvangen’. [34]
Uit het bovenstaande kan worden afgeleid dat de verdachte een ring heeft opgestuurd naar [persoon 5] , om daarmee een deel van de reis naar Libië te bekostigen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte deze ring heeft verkocht. Wel is vast komen te staan dat de verdachte deze ring heeft afgestaan ter (gedeeltelijke) financiering van haar reis.
D)Een voor de uitreis aangeschafte mobiele telefoon met drie telefoonnummers:
Uit het procesdossier blijkt dat de verdachte ten behoeve van haar uitreis kort vóór haar aanhouding een mobiele telefoon heeft aangeschaft. Dit betreft de naar aanleiding van de aanhouding van de verdachte op 3 september 2015 inbeslaggenomen telefoon van het merk Kazam. [35] Uit het onderzoek aan deze telefoon bleek dat niet eerder met de telefoon was gebeld of gesmst. [36] Voorts bleek uit het onderzoek dat slechts drie contacten waren toegevoegd aan het toestel. Dit betroffen de contacten [alias zuster 5] (Amerikaans netnummer), [alias zuster 1] (bijnaam van [zuster 1] , Nederlands netnummer) en [persoon 6] (Somalisch netnummer). [37] Van [alias zuster 5] is bekend dat zij uitreisplannen zou hebben en ook met [zuster 1] heeft de verdachte hier meermalen over gesproken. Het is onbekend gebleven wie [persoon 6] is.
Door de raadsman is betoogd dat niet vaststaat dat de bij de verdachte aangetroffen telefoon is aangeschaft voor de reis naar Libië. De rechtbank verwerpt deze stellingname. De verdachte droeg deze telefoon bij zich op het moment dat zij werd aangehouden op
3 september 2015. In haar brief aan [zuster 1] , die tijdens een doorzoeking op
9 december 2015 in beslag werd genomen in de woning van [zuster 1] , schrijft de verdachte: ‘
Ik zou op vrijdag 4 sep gaan maar omdat de broeder laat reageerde op maandag 7 sep. Op die woensdag(aldus 2 september 2015, zoals door de raadsman ter terechtzitting is bevestigd)
kocht ik een telefoontje en sim om te kunnen bellen met [persoon 1] . [persoon 7] heb ik er niet mee gebeld want later zouden ze dat tegen me kunnen gebruiken. Donderdag na school kwamen die agenten dus. Ik had doodleuk die telefoon in mijn zak en ja daar gaat mijn kans. Alles was klaar’. [38] In deze brief bevestigt de verdachte aldus ook zelf dat zij niet eerder had gebeld met de telefoon, ‘want anders zouden ze dat tegen me kunnen gebruiken’. Ook in een andere bij [zuster 1] aangetroffen brief schrijft de verdachte:
‘Ik had een dag voor mijn arrestatie een klein telefoontjegekocht’. [39]
De rechtbank is op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de bij haar aangetroffen telefoon van het merk Kazam bij zich droeg ter voorbereiding van de reis naar een door IS gecontroleerd gebied in Libië.
E)Een visum voor Soedan:
De rechtbank acht op basis van het procesdossier niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een visum voor Soedan voorhanden heeft gehad. Hoewel de verdachte in voorgenoemde brief aan [zuster 1] weliswaar zelf heeft aangegeven dat zij een visum voor Soedan had, acht de rechtbank dit enkele bewijsmiddel onvoldoende overtuigend om aan te nemen dat de verdachte ook daadwerkelijk een visum had geregeld. Uit het procesdossier is immers gebleken dat het paspoort van de verdachte op 17 juli 2015 door de politie in beslag is genomen. De moeder van de verdachte is op 24 juli 2015 in verband met de reis van het gezin naar Djibouti aangewezen als tijdelijke bewaarder van het paspoort van de verdachte. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de moeder gedurende de vakantie in Djibouti steeds de beschikking had over het paspoort van de verdachte. Het is daarom niet aannemelijk dat de verdachte gedurende haar verblijf aldaar een visum voor Soedan heeft kunnen regelen, zoals door de officier van justitie is betoogd. Voorts bevat het procesdossier ook geen aanwijzingen dat de verdachte na terugkomst in Nederland alsnog een visum zou hebben geregeld, zodat de rechtbank niet bewezen acht dat de verdachte een visum voor Soedan voorhanden heeft. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De beoordeling van de bewijsmiddelen
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde handelingen onder A tot en met D voorbereidingshandelingen betreffen om deel te nemen aan de terroristische organisatie IS. De rechtbank is aldus van oordeel dat het subsidiair tenlastegelegde feit 1 wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Uit de hiervoor benoemde bewijsmiddelen volgt onomstotelijk dat de verdachte van plan was uit te reizen naar een door IS gecontroleerd gebied in Libië. Zij heeft hierover gesprekken gevoerd met [zuster 2] en [zuster 3] , die zich blijkens het procesdossier in het strijdgebied van IS bevinden. Eerst hebben zij gesproken over de reis naar Syrië, waarvoor [alias zuster 2] en/of [alias zuster 3] dan een referentie, een zogenoemde ‘Tazkiyah’ zou regelen. Toen de grenzen tussen Syrië en Turkije echter gesloten bleken, vertelde de verdachte aan [alias zuster 2] over haar plan om te reizen naar Libië, waar ‘ [persoon 8] ’ ook was. De verdachte verklaarde dat ze daar ‘simpel’ naar toe kon gaan, omdat ze er
3 zusters kende.
Ook met [zuster 1] en de vermoedelijk Amerikaanse [alias zuster 5] heeft de verdachte gesproken over de reis naar Libië. De verdachte zou met [alias zuster 5] naar Libië naar reizen en zij zouden elkaar in Ethiopië ontmoeten. Vervolgens zouden ze met behulp van [persoon 1] , die onbekend is gebleven, doorreizen naar Libië. Uit het procesdossier blijkt dat [alias zuster 5] vermoedelijk [zuster 5] is, op wiens naam in de telefoon van de verdachte een vliegticket van Cincinnati (Verenigde Staten) naar Addis Ababa (Ethiopië) is aangetroffen voor een vlucht op 10 september 2015. [40] Op diezelfde dag had de verdachte in de planner van haar telefoon een afspraak met [alias zuster 5] gepland. In de gesprekken tussen de verdachte en [alias zuster 5] en [zuster 1] wordt veelvuldig gesproken over de reisroute, de financiën die hiervoor nodig zijn en eventuele moeilijkheden tijdens de reis.
De verdachte had, in tegenstelling tot hetgeen door de raadsman ter terechtzitting van
2 augustus 2016 is aangevoerd, haar reisplan goed uitgewerkt. Dat blijkt niet alleen uit de inhoud van de chatgesprekken, waarin de verdachte haar vluchtroute(s) beschrijft, maar ook uit de overige voorbereidingen die de verdachte voor haar reis had getroffen. Zo had de verdachte voor haar reis een telefoon gekocht van het merk Kazam, waarin zij slechts drie telefoonnummers had geprogrammeerd. Eén van die telefoonnummers betreft het nummer van [alias zuster 5] , die de verdachte op 10 september 2015 in Ethiopië zou ontmoeten. In brieven aan [zuster 1] heeft de verdachte duidelijk aangegeven dat eeneen telefoon (debegrijptrechtbank de telefoon merk het merk Kazam op september 2015 in beslag is genomen bij de verdachte had gekocht voor de reis naar Libië. Ook geeft zij één van deze brieven aan dat zij haar paspoort, dat sinds de terugkomstaugustusvan de verdachte uit Djibouti op 27 augustus 2015.wordt vermist, na Terwijl de moeder aangifte ging doen van de vermissing ging de verdachte verder met de voorbereiding van haar plannen. [41] Ook hieruit blijkt wederom dat de verdachte daadwerkelijk van plan was om uit te reizen naar Libië. Zelf geeft ze in een brief aan [zuster 1] aan:
‘Donderdag na school kwamen die agenten dus. Ik had doodleuk die telefoon in mijn zak en ja daar gaat mijn kans. Ik was er zo kapot van. Ik had eindelijk de kans, alles was klaar en deze Khazaneer verpesten het! Ik had zelfs een visa naar Soedan. Ik zeg je ALLES!!!! was klaar’. Khazaneer is de Arabische benaming voor varkens. [42]
Daarnaast had de verdachte voor haar reis naar Libië een ring afgestaan ter financiering. Over de financiering van de reis én over het afstaan van deze ring heeft de verdachte met meerdere personen gesproken, zodat naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de betreffende ring heeft afgestaan ter voorbereiding en financiering van (een deel van) de reis naar Libië.
Ten slotte is op de in beslaggenomen telefoon van de moeder, die ook de verdachte tot haar beschikking had, een afbeelding aangetroffen van een reisplanner voor een reis van Sittard naar de luchthaven van Düsseldorf op 4 september 2015 (vertrek tussen 06:14 uur en 08:14 uur, aankomst tussen om 08:16 uur en 10:16 uur). In een gesprek met [zuster 1] op
11 juli 2015 had de verdachte reeds aangegeven dat zij mogelijk vanuit Duitsland naar Ethiopië zou reizen. Vanuit Ethiopië zou zij vervolgens doorreizen naar Libië. [43] Bovendien blijkt uit een chatgesprek via de chatapplicatie WhatsApp van de verdachte met [persoon 9] dat de verdachte adviseert om pas een vliegticket te boeken op de luchthaven en dat het in dat verband gewenst is om vóór 12:00 uur op de luchthaven aan te komen. [44]
Het procesdossier bevat meer bewijsmiddelen voor de voorgenomen reis van de verdachte naar een door IS gecontroleerd gebied. Zo is op de in beslaggenomen telefoon van de moeder, die tevens ter beschikking van de verdachte stond, een afbeelding aangetroffen van een opgeslagen tweet, inhoudende de tekst:
‘Please refrain from making any hijrah plans for the moment to Sham as the borders are closed! However other Wilayat are still open’. [45] Ook zijn op deze telefoon afbeeldingen aangetroffen van strijders met vuurwapens, mediaberichten met Arabische teksten en afbeeldingen van een zwarte vlag met witte tekst en personen met zwarte kleding met daarop een witte tekst. De afgebeelde tekst op deze vlaggen en kleding wordt gebruikt door IS. [46] Ook zijn op de telefoon afbeeldingen aangetroffen waarop overleden mensen of executies te zien zijn. [47]
Daarnaast is op de bij de verdachte in beslaggenomen laptop van het merk Asus een reisplanner van Istanbul naar Gaziantep, een stad nabij de grens van Syrië, aangetroffen. [48] Voorts zijn ook op deze computer diverse afbeeldingen aangetroffen die betrekking hadden op IS en de ‘hijrah’. [49] Uit de bij de verdachte op 17 juli 2015 in beslaggenomen telefoon is gebleken dat de verdachte in de chatapplicatie Telegram lid was van de groep ‘Khilafah news’. In deze groep worden foto’s en berichten over IS getoond ‘zonder leugens en propaganda’. [50] De verdachte heeft zelf ook mensen toegevoegd aan deze groep, waaronder de hiervoor genoemde [zuster 1] , [persoon 5] en [alias zuster 5] .
Tijdens de doorzoeking bij de verdachte op 11 december 2015 is op de slaapkamer van de verdachte een briefje aangetroffen met de tekst:
‘No, never, o enemies of Allaah! The caliphate will remain by Allaah’s permission, until the day of judgement’. [51] Ook is toen een notitie aangetroffen van de verdachte:
‘Dit is ons pad. De kuffar proberen ons van alle kanten aan te vallen, om maar te garanderen dat wij niet overwinnen. Wees gerust, arresteer ons maar, dood ons maar, pak al onze spullen af en blijf ons plunderen, Allah is aan onze kant en hij is genoeg voor ons. En weet, oh nakomelingen van varkens en honden, dat de overwinning aan ons is!’. [52]
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit bovengenoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend dat de verdachte een sympathisant is van de terroristische organisatie IS en dat zij in de periode van 2 juli 2015 tot en met 3 september 2015 meerdere handelingen heeft verricht ter voorbereiding van haar reis naar Libië om zich aldaar als ‘jongste terreurverdachte’ aan te sluiten bij IS. [53] Dit heeft zij gedaan tezamen en vereniging met anderen, waaronder [alias zuster 5] en de uitgereisde [zuster 2] en [zuster 3] , die reeds lid zijn van deze terroristische organisatie.
Hoewel door de raadsman is gesteld dat de verdachte niet daadwerkelijk het plan had om uit te reizen naar Libië, deelt de rechtbank dat standpunt niet. Nergens in het procesdossier blijkt immers dat de verdachte slechts uit grootspraak meepraatte met de (meerderjarige) zusters over de reis naar Libië. De verdachte ondernam zelf initiatieven en zocht zelfs hulp voor het uitreizen naar het kalifaat voor gelijkgestemden als [alias zuster 5] . Hiermee maakte zij zich belangrijk in de groep van de zusters. Noch door de raadsman noch door de verdachte is aangevoerd hoe de in de telefoon van de moeder van de verdachte aangetroffen reisplanner van Sittard naar de luchthaven van Düsseldorf moet worden bezien in het licht van de door hem bepleite grootspraak van de verdachte. Niet gebleken is immers dat de verdachte deze reisplanner (al dan niet uit stoerdoenerij) zou hebben doorgestuurd aan haar zusters. Evenmin passen in dat beeld de brieven van verdachte aan [zuster 1] waarin de verdachte onder meer schrijft: ‘
de jongste terreurverdachte geeft nooit op’, of de brief die de verdachte heeft laten plaatsen op ‘ [link 2] ’. [54] Door de verdachte is ter terechtzitting van 2 augustus 2016 geen enkele toelichting gegeven op de haar tenlastegelegde feiten, hetgeen in de rede had gelegen indien enkel sprake zou zijn geweest van grootspraak.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het procesdossier vast dat de verdachte daadwerkelijk plannen heeft gemaakt om zich aan te sluiten als dienaar van Allah, als jongste terreurverdachte, bij IS in Libië. De rechtbank acht het subsidiaire tenlastegelegde feit 1 aldus wettig en overtuigend bewezen.
4.3.3.
Het tenlastegelegde feit 2
De verdachte wordt voorts verweten dat zij een opruiend boek zouden hebben verspreid. Het boek waar het om gaat, genaamd ‘
[link 3], is volgens de officier van justitie een opruiend boek. In dit boek worden tips gegeven voor mensen die naar IS willen reizen en ervaringen beschreven van mensen die de reis reeds hebben gemaakt. Het benadrukt de plicht van elke moslim om dat te doen, om deel te nemen aan de jihad als strijder of in welke rol dan ook. Daarnaast verheerlijkt het boek de martelaarsdood.
Volgens de officier van justitie heeft de verdachte middels het plaatsen van de betreffende link in de chat met [alias zuster 5] , met wie zij plannen had om naar Syrië uit te reizen, en met wie zij al over dit boek had gesproken, het opruiende boek verspreid. De link verwees naar een website waarop het besproken document was te downloaden. Op deze website was verder niets te zien. Dat er nog handelingen (extra kliks) moeten worden verricht om het boek te downloaden is niet relevant en maakt niet dat daarom geen sprake is van verspreiding. De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het verspreiden van de vindplaats van een reeds openbaar beschikbaar opruiend boekwerk óók onder verspreiden, als bedoeld in artikel 132 van het Wetboek van Strafrecht, valt wanneer deze link slechts naar één persoon wordt gestuurd, mede gelet op de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden.
De raadsman heeft de visie van de officier van justitie ter terechtzitting weersproken. Hij heeft gesteld dat geen sprake is van een directe link naar het boek, aangezien nog een aantal malen moet worden doorgeklikt om het betreffende boek te downloaden. Om die reden dient al vrijspraak te volgen. Tevens kan door het versturen van een link naar één persoon niet worden gesteld dat het de bedoeling is geweest van de verdachte om ruchtbaarheid te geven aan de inhoud van dit boek, zeker niet gelet op het belang dat de strafbaarstelling probeert te beschermen, namelijk de openbare orde. Voorts blijkt nergens uit dat de verdachte wetenschap had of ernstige reden had te vermoeden dat in het geschrift opruiing voorkomt.
De rechtbank overweegt als volgt. In een chatgesprek tussen de verdachte en [alias zuster 5] heeft verdachte op 19 mei 2015 de volgende link verstuurd: [link] .
Via deze link is, op verschillende manieren en via verschillende bestandtypes, een bestand te downloaden dat heet ‘
[naam digitale boek]’. In dit bestand wordt beschreven wat men moet doen om in door IS gecontroleerd gebied te komen. Er wordt ingegaan op wat je moet meenemen, met wie je contact moet opnemen en hoe je moet reizen. Tevens bevat het bestand verhalen van uitreizigers. De verdachte heeft tegenover [alias zuster 5] verklaard dat het een goed boek is. De rechtbank is van oordeel dat het boek een opruiend karakter heeft. De verdachte was hiervan ook op de hoogte.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat de verdachte voor dit tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken. Het gaat om een link die naar één persoon wordt gestuurd in een privé chat (geen groepsapp dan wel een gesprek), waardoor niet is voldaan aan het vereiste dat met deze verzending beoogd werd aan de inhoud daarvan ruchtbaarheid te geven. Ook gelet op de huidige jurisprudentie kan dit niet als verspreiding in de zin van artikel 132 van het Wetboek van Strafrecht worden aangemerkt. Dat het hier gaat om het doorsturen van een link naar een reeds openbaar opruiend boek, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
De verdachte zal aldus van dit feit worden vrijgesproken.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 2 juli 2015 tot en met 3 september 2015, te Sittard, opzettelijk, ter voorbereiding van een tezamen en in vereniging met anderen, te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het deelnemen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, te weten:
  • het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of;
  • moord en/of doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk,
voorhanden heeft gehad:
A. een telefoon, inhoudende:
  • chatgesprekken met gelijkgestemden over het uitreizen naar het kalifaat (khilafa) en het gebied waar " [persoon 8] " is, daarmee duidend op ad- [persoon 8] -al-Islamiyah, de Arabische benaming voor terreurbeweging Islamic State (IS) en;
  • chatgesprekken, met personen die zich in het strijdgebied van IS bevinden, met welke personen mogelijkheden en moeilijkheden werden besproken ten aanzien van verdachtes uitreis en plannen waren gemaakt voor verdachtes uitreis en;
  • chatgesprekken over een reisplan om naar Libië te reizen naar één van de aldaar door de organisatie IS gecontroleerde gebieden en;
  • een afspraak had ingevuld op 10 september 2015 met de beschrijving " [alias zuster 5] / IK" en;
een mobiele telefoon inhoudende een schermafdruk van de NS Reisplanner, met daarop vertrektijden en prijs voor een treinreis voor één persoon van Sittard naar het vliegveld in Düsseldorf, Duitsland en;
een ring, welke zij gedurende de tenlastegelegde periode heeft afgestaan ter financiering van (een gedeelte van) de geplande reis en;
een ten behoeve van haar uitreis aangeschafte mobiele telefoon waarin zij enkel drie telefoonnummers heeft geprogrammeerd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1.
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
voorbereiding van het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 140a in verband met artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Door de psycholoog drs. J.S.H. Stolk en de forensisch milieurapporteur J.L.J. Volders is op
12 april 2016 omtrent de geestvermogens van verdachte een rapport uitgebracht. De deskundigen komen - voor zover hier van belang - tot de conclusie:
  • dat de onderzochte op fundamentalistische wijze om gaat met haar geloof. Hoewel de onderzochte zich strikt aan de regels van de Koran houdt, zijn bij onderzochte geen ideeën aangetroffen waaruit blijkt van een gewelddadige bestrijding van de democratie. Ten tijde van de tenlastegelegde feiten was onderzochte veelvuldig bezig met het bestuderen van de Koran en besteedde zij geen aandacht aan school. Er leek op dat moment sprake te zijn van tunnelvisie. In de thuissituatie bestaan weinig mogelijkheden om meer grip te krijgen op de onderzochte. Hoewel de onderzochte op dit moment door ingrijpen van buitenaf minder geradicaliseerd lijkt te zijn, kan niet worden uitgesloten dat zij in de toekomst opnieuw zal radicaliseren. Het is in het belang van de onderzochte dat zij meer inzicht krijgt in het geloof, haar afkomst en culturele achtergrond;
  • dat bij de onderzochte geen sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens of ziekelijke stoornis. De onderzochte is volledig toerekeningsvatbaar.
De rechtbank verenigt zich, gelet op de daarvoor gegeven gronden, geheel met de in de rapportages gegeven conclusies en neemt deze over. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is aldus strafbaar.

7.De oplegging van straf

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, waarvan 11,5 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat een maximale jeugddetentie gelet op de ernst van de feiten en de proceshouding van de verdachte noodzakelijk is om te voorkomen dat de verdachte alsnog zal uitreizen.
Gedurende de proeftijd dient de verdachte zich te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de Reclassering Nederland. Tevens dient te worden bepaald dat de verdachte zich gedurende de proeftijd houdt aan de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, waaronder het contactverbod en het locatieverbod, voor zolang als de reclassering dat noodzakelijk acht. Een voortduring van deze strenge maatregelen is eveneens noodzakelijk om te voorkomen dat de verdachte alsnog zal uitreizen.
Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd dat de gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat in het voordeel van de verdachte rekening dient te worden gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie. Tevens dient rekening te worden gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte. De verdachte wordt al geruime tijd begeleid door de reclassering en moet zich houden aan strenge schorsingsvoorwaarden. Ook hiermee dient rekening te worden gehouden bij de oplegging van een straf. De raadsman heeft voorts verzocht het door de reclassering geadviseerde locatieverbod niet op te leggen, aangezien dit een vergaande beperking is van de bewegingsvrijheid van de verdachte, zeker gelet op de ligging van de woonplaats van de verdachte, Sittard, ten opzichte van het buitenland.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf. Zij heeft voorbereidingshandelingen getroffen voor haar reis naar Libië om zich daar aan te sluiten bij de terroristische organisatie IS. Zij had hiertoe een vergevorderd plan gemaakt met gelijkgestemden en tevens overleg gevoerd met uitgereisde zusters die zich al in het strijdgebied van IS bevonden. Zo had zij een reisplan gemaakt, had zij een telefoon aangeschaft voor de reis en had zij een ring afgestaan om (een deel van) de reis te bekostigen.
Het bewezenverklaarde feit betreft een zeer ernstige misdrijf dat grote onrust en angst in de maatschappij teweeg brengt. Terroristische misdrijven worden gerekend tot de zwaarste categorie van misdrijven. Terrorisme wordt als één van de ernstigste schendingen van het beginsel van de rechtstaat beschouwd en terroristische organisaties als IS zaaien momenteel dood en verderf over de hele wereld. Zij raken rechtstreeks de openbare orde en de veiligheid en de stabiliteit van een samenleving en haar burgers. Vaststaat dat de samenleving en met name onschuldige burgers die slachtoffer zijn van terroristisch geweld hiertegen dienen te worden beschermd. De rechtbank rekent de verdachte het bewezenverklaarde feit zwaar aan. Zou het zijn gekomen tot uitvoering van dit misdrijf, dan had dit mogelijk ernstige gevolgen gehad voor personen en/of goederen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte geen enkel inzicht getoond in de onjuistheid van haar handelwijze. Hoewel de verdachte bij de politie en later ook bij de hulpverlening heeft verklaard dat zij niet daadwerkelijk van plan was uit te reizen en ook de raadsman ter terechtzitting van 2 augustus 2016 heeft aangevoerd dat de beweringen van de verdachte in de brieven en chatgesprekken slechts grootspraak waren, heeft de verdachte ter terechtzitting van 2 augustus 2016 wederom geweigerd openheid van zaken te geven. Zij wenst niets te verklaren over het bewezenverklaarde feit. Dat had wel in de rede gelegen indien de beweringen van de verdachte daadwerkelijk alleen grootspraak waren. Ook tijdens gesprekken met de betrokken hulpverlening heeft de verdachte geweigerd ook maar iets over het bewezenverklaarde feit te verklaren, zodat de rechtbank geen enkel inzicht heeft kunnen krijgen in de motieven en denkbeelden van de verdachte. Daarmee heeft de verdachte het de rechtbank onmogelijk gemaakt om een goede inschatting te maken van de recidive kansen en om een juist beeld te krijgen over het toekomstperspectief dat de verdachte voor haar zelf in gedachten heeft. Dat houdt ook in dat de rechtbank, nu de verdachte geen blijk heeft gegeven van enig inzicht in het onjuiste van haar handelswijze, bij het bepalen van de op te leggen straf enkel kan afgaan op hetgeen uit het procesdossier en uit de rapportages over verdachte blijkt.
De psycholoog en forensisch milieurapporteur beschrijven in hun rapportage het ‘trappenhuis’, dat als beeldspraak wordt gebruikt om het proces van radicalisering inzichtelijk te maken. [55] Dit betreft een gebouw met vijf verdiepingen waarbij de trap naar boven steeds nauwer wordt, zodat het steeds moeilijker wordt om weer af te dalen. Op de derde verdieping vormt men een sekte of treedt men binnen tot een reeds bestaande sekte. De personen in deze sekte geven mogelijk hun werk en studie op en er is steeds minder contact met familie en vrienden. Men overtuigt elkaar van elkaars gelijk. Twijfel wordt zoveel mogelijk onderdrukt. Er bestaat een hoge groepsdruk en de meningen worden steeds radicaler. Volgens de deskundigen lijkt het erop dat de verdachte vorig jaar tijdelijk deze derde verdieping heeft bezocht, maar daadwerkelijke radicalisering is door ingrijpen van buitenaf alsnog afgewend. De deskundigen beschrijven echter ook dat de kans dat de verdachte alsnog ‘de trap naar boven’ zal nemen, niet is uitgesloten. Zo is niet in te schatten wat de invloed is van zusters als [zuster 1] en lijkt het gezin weinig vat te hebben op de verdachte. Ook hiermee zal de rechtbank bij oplegging van de straf rekening houden.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank mede gelet op de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 juli 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder door de strafrechter is veroordeeld. Hier zal de rechtbank in het voordeel van de verdachte rekening mee houden.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft de rechtbank mede gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voor het bewezenverklaarde strafbare feit kan de verdachte, gezien haar leeftijd, als maximale straf één jaar jeugddetentie krijgen.
De rechtbank is van oordeel dat een jeugddetentie de enige passende straf is bij het door de verdachte gepleegde terroristische misdrijf. Voorkoming van recidive is van het grootste belang. De rechtbank zal daarom een grotendeels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen. Met de oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Door de officier van justitie is gevorderd een maximale jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden op te leggen, waarvan 11,5 maand voorwaardelijk. Nu de rechtbank evenwel de subsidiair onder feit 1 tenlastegelegde voorbereiding van deelname aan een terroristische organisatie bewezen acht, ziet de rechtbank aanleiding enigszins af te wijken van de door de officier van justitie gevorderde jeugddetentie. Een forse jeugddetentie is evenwel noodzakelijk om te voorkomen dat de verdachte alsnog zal afreizen en om te voorkomen dat ze zal recidiveren. Hiertoe is een stevige stok achter de deur noodzakelijk. De rechtbank acht een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 8 maanden, waarvan 7,5 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. De rechtbank zal bepalen dat de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zal worden afgetrokken van de onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.
Gedurende de proeftijd dient de verdachte zich te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen van de Reclassering Nederland. Met de betrokken hulpverlening acht ook de rechtbank het belangrijk dat de gesprekken tussen de verdachte en de theoloog worden voortgezet. Uit de rapportage van de reclassering blijkt dat de verdachte in het verleden onvoldoende professionele begeleiding heeft gekregen in haar zoektocht naar kennis over het islamitische geloof. Het aangaan van gesprekken met een theoloog, die de verdachte van kennis kan voorzien, maakt de kans groter op een gezonde identiteitsontwikkeling. Ook uit de rapportage van de psycholoog en forensisch milieurapporteur is gebleken dat het van belang is dat de verdachte gesprekken blijft voeren over haar geloof met iemand die zij respecteert. Hierbij is het doel om de opvattingen van de verdachte in een bredere context te plaatsen. De gesprekken bij de theoloog zijn tot nu toe goed verlopen, hetgeen ook door de verdachte is bevestigd. Mogelijk kan door deze gesprekken worden voorkomen dat de verdachte opnieuw de hiervoor benoemde ‘derde verdieping’ zal bezoeken. De rechtbank acht het daarom van het grootste belang dat deze gesprekken worden voortgezet en zal bepalen dat de verdachte gedurende de proeftijd dient deel te nemen aan de gesprekken met de theoloog, voor zolang de reclassering dat noodzakelijk acht.
Voorts acht de rechtbank het noodzakelijk dat de verdachte weerbaarder wordt en dat zij beter voor zichzelf kan opkomen. Uit de rapportage van de reclassering is gebleken dat de verdachte kwetsbaar is voor beïnvloeding van buitenaf. In haar zoektocht naar kennis over het geloof is zij in contact gekomen met zusters bij wie zij zich prettig voelde. Binnen deze groep was de verdachte kwetsbaar voor negatieve beïnvloeding. De rol van deze zustergroep was en is nog steeds erg groot in het leven van de verdachte. Volgens de reclassering is het versterken van de identiteit van de verdachte van groot belang, zodat de verdachte sterker en weerbaarder wordt. De rechtbank sluit zich hierbij aan, maar acht het tevens van belang dat de verdachte op termijn weer contact heeft met haar zusters. Zodra de verdachte die contacten opnieuw aangaat, moet zij kunnen laten zien dat zij weerbaarder is geworden. Contact met leeftijdsgenootjes is in het belang van de verdachte, zeker nu is gebleken dat zij op dit moment een vrij geïsoleerd bestaan leeft en weinig buiten komt. Dit is ook door de Raad voor de Kinderbescherming uitdrukkelijk naar voren gebracht. Bovendien lijkt het contactverbod met de zusters volgens de reclassering een negatief effect te hebben op de motivatie van de verdachte voor verandering.
De rechtbank acht het gelet op het bovenstaande noodzakelijk dat de verdachte de komende maanden weerbaarder en meer zelfkritisch wordt en dat daarnaast geleidelijk wordt toegewerkt naar meer vrijheid in het aangaan van de contacten tussen de verdachten en haar zusters. Tevens acht de rechtbank het van belang dat de verdachte contacten gaat ontwikkelen met andere leeftijdsgenootjes, bijvoorbeeld op school of bij een bijbaan. De rechtbank zal aldus bepalen dat de verdachte gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd geen contact mag hebben met de in het dictum benoemde personen. Om recidive van de verdachte te voorkomen zal de rechtbank tevens bepalen dat de verdachte gedurende de
geheleproeftijd geen contact mag hebben met personen die staan vermeld op de Nationale Terrorismelijst.
Gelet op de onduidelijkheid omtrent de denkbeelden van de verdachte en het recidiverisico, zal de rechtbank bepalen dat de verdachte zich gedurende de eerste 12 maanden van de proeftijd niet mag bevinden op internationale luchthavens in Nederland, zoals deze in het dictum zijn benoemd. Gelet op de ligging van de woonplaats van de verdachte, Sittard, ten opzichte van het buitenland zal niet worden bepaald dat de verdachte zich niet mag bevinden in een straal van 2 kilometer van de grenzen met België en Duitsland. De rechtbank zal evenwel bepalen dat de verdachte zich gedurende de eerste 12 maanden van de proeftijd niet mag bevinden buiten de landsgrenzen, waarbij de verdachte zich ter nakoming van deze voorwaarde onder elektronisch toezicht zal stellen door middel van GPS.
Ook zal de rechtbank bepalen dat de verdachte gedurende de proeftijd meewerkt aan de invulling van een vrijetijdsbesteding en het volgen van een opleiding, dan wel het vinden van een passende (bij)baan. Zoals reeds overwogen, acht de rechtbank contacten tussen de verdachte en leeftijdsgenoten, ook en juíst buiten haar zustergroep, van groot belang voor de identiteitsontwikkeling van de verdachte. De verdachte dient een passende vrijetijdsbesteding te vinden, waardoor zij meer deelneemt aan de maatschappij en waardoor mogelijk voorkomen kan worden dat de verdachte opnieuw de hiervoor beschreven ‘derde verdieping’ zal betreden. De rechtbank zal de reclassering nadrukkelijk vragen hier aandacht aan te besteden gedurende de begeleiding van de verdachte.
Door de officier van justitie is gevorderd te bepalen dat de hiervoor gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Naar het oordeel van de rechtbank dient er ernstige rekening mee te worden gehouden dat de verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Zoals hiervoor reeds beschreven heeft de verdachte - door geen enkele toelichting te willen geven op de feiten noch enig inzicht te willen geven op haar huidige gedachten over haar geloof en haar (eerdere) wens om zich aan te sluiten bij IS - de rechtbank geen enkele reden gegeven om daar anders over te denken. Het bewezenverklaarde feit, dat ziet op terrorisme, betreft een feit dat bij uitstrek is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Tevens houdt de rechtbank rekening met de rapportages van de psycholoog en de reclassering, waaruit blijkt dat geenszins kan worden uitgesloten dat de verdachte (opnieuw) zal radicaliseren en alsnog zal trachten uit te reizen naar een door IS gecontroleerd gebied. Het is uit het procesdossier, maar ook ter terechtzitting niet aannemelijk geworden dat de verdachte daadwerkelijk afstand heeft genomen van haar denkbeelden. De rechtbank is op grond van deze omstandigheden van oordeel dat een dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gerechtvaardigd is en zal aldus beslissen.
Ten slotte zal de rechtbank het geschorste bevel voorlopige hechtenis met ingang van heden opheffen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 27, 46, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 77za en 140a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit 1 alsmede het tenlastegelegde feit 2;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4. is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5.2. is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
  • stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de Reclassering Nederland;
  • stelt als
  • stelt als
6 maanden van de proeftijd geen contact mag opnemen met:
- [zuster 1] , [geboortedatum zuster 1] ;
- [zuster 2] , [geboortedatum zuster 2] ;
- [zuster 3] , [geboortedatum zuster 3] ;
- [zuster 4] , [geboortedatum zuster 4] ;
- [zuster 5] , ook bekend als [alias zuster 5] en/of [alias zuster 5] ;
- stelt als
nadere bijzondere voorwaardedat de verdachte zich gedurende de eerste
12 maanden van de proeftijd niet op internationale luchthavens (Schiphol-Amsterdam, The Hague Airport-Den Haag, Eelde-Groningen, Eindhoven Airport en Maastricht/Aachen Airport) mag bevinden en dat zij zich gedurende de eerste
12 maanden van de proeftijd niet buiten de landsgrenzen mag bevinden, waarbij de verdachte zich onder elektronisch toezicht zal stellen door middel van een GPS;
  • stelt als
  • stelt als
  • draagt de Reclassering Nederland op toezicht te houden op naleving van deze voorwaarden en veroordeelde daarbij te begeleiden;
- beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht
dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. C.M.J. van den Acker, voorzitter, mr. P.H.J. Frénay en mr. drs. E.J.M. Boogaard-Derix, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Verhey, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 augustus 2016.
Mr. drs. E.J.M. Boogaard-Derix is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Eenheid Limburg opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL 2300-2015033265 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Procesdossier pagina 583.
3.Procesdossier pagina 325.
4.Procesdossier pagina 994-996.
5.Procesdossier pagina 325 en 330-334.
6.Procesdossier pagina 326 en 332.
7.Procesdossier 326 en 334-336.
8.Procesdossier pagina 288.
9.Procesdossier pagina 289.
10.Procesdossier pagina 290.
11.Procesdossier pagina 259.
12.Procesdossier pagina 260 en 730.
13.Procesdossier pagina 261.
14.Procesdossier pagina 262.
15.Procesdossier pagina 157-158.
16.Procesdossier pagina 268-270.
17.Procesdossier pagina 256.
18.Procesdossier pagina 256.
19.Procesdossier pagina 258.
20.Procesdossier pagina 307.
21.Procesdossier pagina 308.
22.Procesdossier pagina 310.
23.Procesdossier pagina 420.
24.Procesdossier pagina 46.
25.Procesdossier pagina 175.
26.Procesdossier pagina 379.
27.Procesdossier pagina 380.
28.Procesdossier pagina 287.
29.Procesdossier pagina 336.
30.Procesdossier pagina 293.
31.Procesdossier pagina 296-297.
32.Procesdossier pagina 231.
33.Procesdossier pagina 299.
34.Procesdossier pagina 300.
35.Procesdossier pagina 46.
36.Procesdossier pagina 411.
37.Procesdossier pagina 419-420.
38.Procesdossier pagina 470.
39.Procesdossier pagina 470.
40.Procesdossier pagina 283 en 292.
41.Procesdossier pagina 460 en 470.
42.Procesdossier pagina 460 en 470.
43.Procesdossier pagina 325.
44.Procesdossier pagina 273.
45.Procesdossier pagina 381.
46.Procesdossier pagina 383 en 384.
47.Procesdossier pagina 389.
48.Procesdossier pagina 423 en 424.
49.Procesdossier pagina 431-434.
50.Procesdossier pagina 367-369.
51.Procesdossier pagina 489.
52.Procesdossier pagina 524.
53.[alias zuster 1] ( [zuster 1] ) noemt de verdachte in brieven ‘de jongste terreurverdachte’, zie pagina 497.
54.Procesdossier pagina 471 en pagina’s 459-461.
55.Pro Justitia Onderzoek betreffende de verdachte d.d. 12 april 2016, pagina 36.