In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een woning met bijbehorende loodsen, een kort geding aangespannen tegen de gemeente Landgraaf. De gemeente was voornemens om in de voortuin van de woning een bord te plaatsen dat melding maakt van de sluiting van de kelder van een van de loodsen op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Eisers vorderden dat de gemeente zou worden verboden om dit bord te plaatsen, omdat zij meenden dat dit een ontoelaatbare inbreuk op hun eigendomsrecht en hun persoonlijke levenssfeer zou opleveren, in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gemeente Landgraaf inderdaad voornemens was om het bord te plaatsen, maar dat dit geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. De rechter oordeelde dat de plaatsing van het bord een feitelijke handeling was en dat de gemeente niet voldoende had onderbouwd waarom het bord in de voortuin geplaatst moest worden. De rechter concludeerde dat de plaatsing van het bord in de voortuin een inbreuk zou maken op de rechten van de eisers, en dat er alternatieven waren die minder ingrijpend zouden zijn.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering van de eisers toegewezen en de gemeente Landgraaf verboden om buiten een straal van drie meter vanaf de toegangsdeur van de kelder een bord te plaatsen. De gemeente werd ook veroordeeld in de proceskosten van de eisers, die tot dat moment op € 1.205,57 waren begroot. Dit vonnis is uitgesproken op 12 augustus 2016.