In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 28 januari 2016 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een huurwoning. De eiser, een verhuurder, vorderde ontruiming van de woonruimte die hij sinds 1 augustus 2013 verhuurde aan de gedaagden, die in betalingsachterstand verkeerden. De huurprijs en servicekosten waren niet tijdig en volledig voldaan, wat resulteerde in een achterstand van € 13.080,-. De gedaagden voerden verweer op basis van betalingsonmacht en gebreken aan de woning, maar de kantonrechter oordeelde dat deze omstandigheden de betalingsverplichtingen niet opheffen.
De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van de eiser grotendeels toewijsbaar waren, gezien het spoedeisend belang van de eiser. De rechter wees de voorwaardelijke ontruiming toe, waarbij de gedaagden tot 1 juni 2016 de tijd kregen om de huurachterstand in te lopen. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagden in gebreke zouden blijven met de ontruiming. De rechter kende ook een geldvordering toe voor de achterstallige huur en servicekosten, waarbij de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk werden gesteld voor de kosten van de procedure. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van huurders en de mogelijkheden voor verhuurders om bij betalingsachterstand juridische stappen te ondernemen.