2.4.Laatstelijk heeft deze rechtbank bij beschikking van 23 oktober 2015 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot 25 oktober 2016 en de aan BJZ verleende machtiging voor verblijf gedurende dag en nacht in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk 25 april 2016.
Daartoe heeft de rechtbank, voor zover hierna van belang, het volgende overwogen:
“De ondertoezichtstelling
De kinderrechter acht een ernstige ontwikkelingbedreiging van [minderjarige 1] gelegen in de slechte relatie tussen de grootouders vaderszijde en de ouders, de belangrijkste personen in zijn leven.
Ook is bij een thuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de ouders een ernstige ontwikkelingsbedreiging gelegen in het feit dat [minderjarige 1] primair gehecht is aan de grootouders vaderszijde als zijn belangrijkste opvoeders en verzorgers en dat hij hen dan zal moeten missen.
Deze laatste ontwikkelingsbedreiging is enkel weg te nemen door [minderjarige 1] ofwel niet thuis te plaatsen ofwel op zeer geleidelijke en zorgvuldige wijze thuis te plaatsen waarbij een goed en frequent contact met de grootouders vaderszijde gewaarborgd blijft.
Nu gesteld noch gebleken is dat er de afgelopen drie jaar problemen rondom de veiligheid van [minderjarige 1] zijn geweest in de thuissituatie bij de ouders, acht de kinderrechter dit niet langer een ontwikkelingsbedreiging. Kennelijk is er ook geen aanleiding geweest om de ondertoezichtstelling van het broertje van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , te verzoeken zodat de GI
(BJZ, vrzgr.)de situatie bij de ouders thuis blijkbaar inmiddels als veilig inschat.
De ouders zien de noodzaak tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] niet meer in en zij zouden hem zonder ondertoezichtstelling per direct bij hen thuis laten wonen. Gesteld noch gebleken is dat de ouders voor het overige hulpverlening onvoldoende aanvaarden.
Volgens de GI is er inmiddels geen perspectief meer op thuisplaatsing van [minderjarige 1] , maar is het nog te vroeg om een gezagsbeëindigende maatregel in te zetten, welk standpunt wordt gedeeld door de raad. De kinderrechter is van oordeel dat de GI onvoldoende heeft onderbouwd dat er geen perspectief meer is op thuisplaatsing en zal in het navolgende (onder het kopje uithuisplaatsing) uiteenzetten waarom zij dat vindt. In het kader van het verzoek de ondertoezichtstelling te verlengen is van belang dat de kinderrechter de verwachting gerechtvaardigd acht dat de ouders binnen een aanvaardbare termijn weer in staat zullen zijn zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] te dragen.
(...)
Machtiging uithuisplaatsing
De GI legt aan haar oordeel dat thuisplaatsing niet meer aan de orde is ten grondslag dat:
A. (…)
I. (…)
Zoals reeds overwogen acht de kinderrechter het standpunt van de Gi onvoldoende onderbouwd en wel om de volgende redenen.
Ad A.Dat de relatie tussen de ouders en de grootouders vaderszijde moeilijk is, is gezien de omstandigheden alleszins te begrijpen. Aan de verbetering van deze relatie zal in het belang van [minderjarige 1] door zowel de ouders als de grootouders vaderszijde moeten worden gewerkt, of [minderjarige 1] nu thuis geplaatst wordt of niet. Het is aan de gezinsvoogd om hierop passende hulpverlening in te zetten in de vorm van bijvoorbeeld mediation. Gesteld noch gebleken is dat de GI dit heeft gedaan. Dit dient alsnog te gebeuren.
Ad B.De GI heeft niet onderbouwd althans niet voldoende gemotiveerd onderbouwd waarom de ouders volgens haar niet kunnen invoelen hoe het voor [minderjarige 1] zal zijn om de overstap van de grootouders vaderszijde naar de ouders te maken.
Ad C.De ouders hebben wel degelijk herhaaldelijk om uitbreiding van de bezoekcontacten van [minderjarige 1] gevraagd en ook het – naar het oordeel van de kinderrechter – constructieve voorstel gedaan om te beginnen met een verdubbeling van de bestaande bezoekcontacten. De gezinsvoogdijwerkster heeft dit voorstel afgewezen zonder zelf met een nieuw voorstel te komen. Verder is het niet helpend dat de gezinsvoogdijwerkster – ook al wordt de situatie bij de ouders inmiddels als veilig ingeschat – de eis blijft stellen dat de oma bij de bezoekcontacten aanwezig is. Zeker nu deze de zorg voor een zeer ernstig zieke echtgenoot heeft/had en daardoor uitbreiding van de bezoekcontacten bijna onmogelijk wordt/werd gemaakt, had het op de weg van de gezinsvoogdijwerkster gelegen om bezoekcontacten zonder aanwezigheid van oma mogelijk te maken.
Ad D.De GI heeft niet duidelijk kunnen maken welke afspraken de ouders allemaal niet zijn nagekomen, afgezien van een schriftje dat niet tussen de ouders en de grootouders vaderszijde op en neer is gegaan.
Ad E. en G.De eis dat de ouders ‘verbinding maken met de onwikkeling van [minderjarige 1] ’, is de kinderrechter zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet duidelijk. Welke gesprekken er over [minderjarige 1] hadden moeten plaatsvinden, die er niet zijn geweest, is de kinderrechter evenmin duidelijk.
Ad F. en I.Het is aan de GI om te bepalen welke hulpverlening de ouders nodig hebben, zowel voor wat betreft de verbetering van de relatie met de grootouders vaderszijde als voor wat betreft het leren omgaan met de strafrechtelijke veroordeling van de moeder en wat dit voor hen betekent. De GI heeft niet duidelijk gemaakt welke hulp hiervoor dient te worden ingezet. De eis dat de ouders met de gezinsvoogdijwerkster en met de grootouders moeten praten over wat het strafrechtelijk vonnis voor hen betekent, is een onterechte eis.
Ad H.De GI heeft niet voldoende duidelijk gemaakt welke actie ouders op eigen initiatief hadden moeten nemen, nog daargelaten de vraag of de ouders dat wel hadden moeten doen of dat de GI hen duidelijke instructies had moeten geven.
De kinderrechter acht op grond van het vorenstaande een uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de grootouders vaderszijde nog voor zes maanden noodzakelijk. Binnen deze periode zal aan de hand van een duidelijk stappenplan dat door de GI is opgesteld, moeten worden toegewerkt aan een geleidelijke thuisplaatsing van [minderjarige 1] waarbij een regelmatig en frequent contact met de grootouders vaderszijde wordt gewaarborgd. (…) Het stappenplan dient duidelijk aan te geven en op te leggen wanneer [minderjarige 1] bij de ouders en de grootouders vaderszijde verblijft, waarbij de kinderrechter geen aanleiding ziet om de oma bij de bezoekcontacten van [minderjarige 1] en de ouders aanwezig te laten zijn. Ook dient het stappenplan te vermelden welke hulpverlening zal worden ingezet om de relatie tussen de ouders en de grootouders vaderszijde te verbeteren en welke hulpverlening de ouders dienen te accepterren, bijvoorbeeld van een psycholoog, om de strafrechtelijke veroordeling en de gebeurtenissen rondom de botbreuk van [minderjarige 1] een plek te geven.”