ECLI:NL:RBLIM:2016:686

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
03/214666 HA RK 15-274
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter-commissaris in strafzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 28 januari 2016 uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verdachte, ingediend door zijn raadsman, mr. S.T. van Berge Henegouwen. Het verzoek richtte zich tegen mr. M.J.H. van den Hombergh, de rechter-commissaris die belast was met de behandeling van de strafzaak. Het wrakingsverzoek was ingediend op 18 december 2015 en werd behandeld op 14 januari 2016. De verzoeker stelde dat de rechter-commissaris partijdig was, omdat deze had besloten dat de verdachte niet aanwezig mocht zijn bij de verhoren van getuigen-deskundigen. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter-commissaris niet getuigde van objectiveerbare partijdigheid of schijn van partijdigheid. De rechter-commissaris had de gebruikelijke gang van zaken gevolgd en er waren geen feiten of omstandigheden die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af, waarbij zij benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 03/214666 HA RK 15-274
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
in de zaak van:
[verzoeker],
woonplaats kiezende ten kantore van zijn raadsman te Maastricht,
hierna genoemd verzoeker,
gemachtigde mr. S.T. van Berge Henegouwen,
strekkende tot wraking van mr. M.J.H. van den Hombergh, rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Limburg.

1.Procesverloop

1.1.
Op 18 december 2015 is ingekomen het door mr. S.T. van Berge Henegouwen namens verzoeker ingediende wrakingsverzoek, welk wrakingsverzoek zich richt tot mr. M.J.H. van den Hombergh, rechter-commissaris in strafzaken in de rechtbank Limburg. Op 24 december 2015 is ter griffie ingekomen een tweede aanvullend wrakingsverzoek. Bij brief van 17 december 2015 heeft verzoeker een nadere productie in het geding gebracht.
1.2.
De rechter-commissaris heeft de wrakingskamer bericht niet in het verzoek tot wraking te berusten.
1.3.
Het wrakingsverzoek is behandeld ter zitting van 14 januari 2016, waar verzoeker alsook de rechter-commissaris is verschenen.
1.4.
Verzoeker heeft ter zitting het verzoek nader toegelicht. De rechter-commissaris heeft daarop gereageerd.
1.5.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.
2.De gronden van het wrakingsverzoek
2.1.
De rechter-commissaris is in de strafzaak tegen (onder meer) verzoeker belast met de uitvoering van onderzoeksopdrachten van de meervoudige strafkamer in deze strafzaak. De rechter-commissaris heeft in dat kader de data voor de getuigenverhoren bepaald op 7, 8 en 17 december 2015.Bij brief van 24 november 2015 heeft de raadsvrouw van een tweetal getuigen-deskundigen, die op 17 december 2015 zouden worden gehoord, de rechter-commissaris verzocht om het verhoor van deze twee getuigen-deskundigen buiten aanwezigheid van de verdachten te laten plaats vinden. De rechter-commissaris heeft de raadsvrouwe door tussenkomst van de griffier op 2 december 2015 telefonisch laten weten dat de verdachten niet bij de verhoren aanwezig zullen zijn, nu dit immers in de praktijk de gebruikelijke situatie is. Van deze mededeling aan de raadsvrouwe heeft de griffier een aantekening gemaakt op de bedoelde brief van 24 november 2015.
2.2.
Voorafgaand aan de verhoren van 7 december 2015 heeft de raadsman van verzoeker de rechter-commissaris verzocht verzoeker bij de verhoren van de getuigen-deskundigen op 17 december 2015 aanwezig te laten zijn. Voor aanvang van de verhoren van 8 december 2015 heeft de rechter-commissaris de raadsman van verzoeker meegedeeld dat voormeld verzoek wordt afgewezen.
2.3.
Als grond voor het wrakingsverzoek heeft verzoeker een zestal gronden aangevoerd die – kort samengevat – inhouden:
A. Het verzoek van de advocaat van de getuigen-deskundigen om verdachte niet bij de verhoren van de deskundigen aanwezig te laten zijn, betrof een verzoek dat de belangen van verdachte rechtstreeks raakt, zodat de beoordeling daarvan op tegenspraak had moeten gebeuren;
B. Met het ontbreken van de verslaglegging laadt de rechter-commissaris de verdenking van achterkamertjespolitiek respectievelijk schending van art. 12 RO op zich;
C. Op 7 december 2015 – ten tijde van het verzoek van de raadsman – hulde de rechter-commissaris zich in zwijgen omtrent haar reeds eerder gegeven beslissing, het eerder gedane verzoek en de toelichting daarop, terwijl zij wist dat die beslissing en het eerder gedane verzoek in strijd waren met het verzoek dat op dat moment gedaan werd. Daarmee werd de mogelijkheid van wederhoor op de argumenten van de advocaat van de getuigen-deskundigen aan de verdediging ontnomen. Verzoeker acht dit oneerlijk en in strijd met het wezen van een eerlijk proces;
D. De beslissing van de rechter-commissaris van 8 december 2015 bouwde voort op haar beslissing van 5 december 2015 (opm. wrakingskamer: Verzoeker bedoelt bij laatstgenoemde datum kennelijk 2 december 2015, zijnde de datum van de telefonische mededeling van de griffier). De rechter-commissaris zat muurvast aan haar eerdere beslissing die buiten de verdediging om was genomen. De rechter-commissaris had aan kunnen geven dat er ergens iets mis was gegaan en alle partijen in de gelegenheid kunnen stellen opnieuw hun verzoeken en standpunten kenbaar te maken en op elkaars standpunten te reageren.
E. Een optelsom van A tot en met D.

3.Het standpunt van de rechter-commissaris

3.1.
De rechter-commissaris heeft ter zitting verklaard - eveneens kort samengevat - dat de mededeling aan de raadsvrouwe van de twee getuigen-deskundigen, zoals zij die door de griffier heeft laten doen, niet kan worden gezien als een beslissing waarop betrokken partijen voorafgaand gehoord hadden moeten worden. De rechter-commissaris heeft de griffier enkel aan de raadsvrouwe laten berichten dat het niet gebruikelijk is dat verdachten bij de verhoren aanwezig zijn. De rechter-commissaris heeft daarnaast aangegeven dat de raadsman van verzoeker ten onrechte stelt dat de reactie op de brief van 24 november 2015 leidend zou zijn geweest bij haar beslissing van 8 december 2015 de verdachten niet toe te laten aanwezig te zijn bij het getuigenverhoor.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1.
De wrakingskamer beoordeelt louter of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
4.2.
Ten aanzien van het subjectieve criterium oordeelt de wrakingskamer dat er in het onderhavige verzoek tot wraking door verzoeker geen feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er sprake is van subjectieve partijdigheid. De wrakingskamer zal dan ook enkel beoordelen of er sprake geweest kan zijn van objectieve partijdigheid.
4.3.
Ten aanzien van het objectieve criterium wordt het navolgende overwogen.
4.4.
De door verzoeker onder A aangevoerde grond ziet op de mededeling zoals die door rechter-commissaris naar aanleiding van het verzoek van de raadsvrouwe van de getuigen-deskundigen van 24 november 2015 heeft gedaan. De rechter-commissaris heeft de raadsvrouwe daarmee enkel geïnformeerd omtrent de gebruikelijke gang van zaken bij getuigenverhoren en zij heeft in het onderhavige geval geen aanleiding gezien van de normale gang van zaken af te wijken, te meer nu op dat moment het andersluidende verzoek door de verdediging nog niet was ontvangen. De mededeling van de rechter-commissaris is te zien als het inlichten over de in de praktijk gebruikelijke gang van zaken tijdens een verhoor bij de rechter-commissaris dat in beginsel plaatsvindt buiten aanwezigheid van de verdachte. De wrakingskamer zoekt daarbij aansluiting bij het bepaalde in artikel 186a Sv waarin is bepaald dat de rechter-commissaris de verdachte in de gelegenheid kan stellen het verhoor van een getuige bij te wonen, indien hij dit in het belang van het wenselijk acht. De rechter-commissaris heeft in dit geval de aanwezigheid van de verdachte niet noodzakelijk geacht. De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek op de aangevoerde A grond niet kan slagen.
4.5.
Verzoeker verwijt de rechter-commissaris onder B dat zij de verdenking van achterkamertjespolitiek en schending van artikel 12 RO op zich laadt, nu verslaglegging ontbreekt. Als niet weersproken staat vast dat de rechter-commissaris op 8 december 2015 haar beslissing om verdachte niet toe te laten tot de getuigenverhoren nader heeft gemotiveerd en heeft toegelicht. De rechter-commissaris heeft daarbij volledig openheid van zaken gegeven en ook melding gemaakt van het eerdere verzoek van de raadsvrouwe van de getuigen-deskundigen en haar reactie daarop. Niet gebleken is dat de rechter-commissaris de intentie heeft gehad iets daaromtrent voor verzoeker en diens raadsman te verhullen. Het niet eerder of onmiddellijk vermelden van de brief van 24 november 2015 van de raadsvrouwe van de getuigen-deskundigen levert naar het oordeel van de wrakingskamer geen grond tot wraking op. De B-grond slaagt dan ook naar het oordeel van de wrakingskamer niet.
4.6.
Ten aanzien van de aangevoerde C-grond overweegt de wrakingskamer het navolgende. Met de rechter-commissaris is de wrakingskamer van oordeel dat de aan de raadsvrouwe van de getuigen-deskundigen verstrekte informatie niet kan worden gezien als een formeel besluit waar hoor en wederhoor aan vooraf had dienen te gaan. De wrakingskamer zal verzoeker dan ook niet volgen in zijn standpunt dat er sprake is van strijdige beslissingen die op elkaar van invloed zijn geweest. De lezing van de rechter-commissaris zoals verwoord in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek als ook de door haar ter zitting van 14 januari 2016 gegeven toelichting acht de wrakingskamer volstrekt aannemelijk. Door verzoeker zijn onvoldoende feiten of omstandigheden naar voren gebracht die dit anders maken. Aan hetgeen door verzoeker ten aanzien van de C-grond is aangevoerd zal dan ook worden voorbijgegaan.
4.7.
Verzoeker gaat er bij de D-grond vanuit dat er op 8 december 2015 sprake is van een tweede beslissing die voortborduurt op de beslissing van 5 december 2015. (opm. wrakingskamer: Verzoeker bedoelt bij laatstgenoemde datum kennelijk 2 december 2015). Zoals hiervoor onder r.o.v. 4.6. is overwogen is er naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake van een tweede beslissing. De beslissing van 8 december 2015 om de verdachte niet aanwezig te laten zijn bij de getuigenverhoren staat op zich zelf en moet los worden gezien van de telefonische informatie die de rechter-commissaris heeft verstrekt aan de raadsvrouwe van de getuigen-deskundige. De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek ook op de D-grond niet kan slagen.
4.8.
Gelet op het vorenstaande zal ook de E-grond – de optelsom van hetgeen bij A tot en met D is aangevoerd – geen effect sorteren. Ook voor het overige heeft verzoeker geen feiten of omstandigheden gesteld die zouden moeten leiden tot de conclusie dat er gronden zijn voor het aannemen van objectiveerbare partijdigheid of een objectiveerbare schijn van partijdigheid bij de rechter. Op grond van het bovenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond is en daarom moet worden afgewezen.
5. De beslissing
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. M.J.H. van den Hombergh af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. P.Hoekstra en
mr. F.L.G. Geisel, leden, in aanwezigheid van P.J.C. Hendriks als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2016.
type: ph
coll: