In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een growshop exploiteert, en de burgemeester van de gemeente Maastricht. De zaak betreft de vraag of de exploitatievergunning voor de growshop van eiser van rechtswege is vervallen door de wijziging van de Opiumwet, die op 1 maart 2015 in werking is getreden. Eiser ontving op 13 februari 2015 een mededeling van de burgemeester dat zijn vergunning per 1 maart 2015 zou vervallen, omdat het vergunningstelsel van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) in strijd was met artikel 11a van de Opiumwet. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door de burgemeester niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank oordeelt dat de vergunning van rechtswege is vervallen, ondanks het ontbreken van een expliciete wettelijke grondslag. De rechtbank stelt vast dat de APV en de Opiumwet geen basis bieden voor het van rechtswege vervallen van een vergunning, maar concludeert dat de wijziging van de Opiumwet met zich meebrengt dat de exploitatievergunning voor growshops geen betekenis meer heeft. De rechtbank wijst erop dat de APV geen onderscheid maakt tussen verschillende soorten growshops, en dat de vergunningplicht voor growshops met de wijziging van de Opiumwet is komen te vervallen. Eiser's argumenten dat de vergunning niet vervalt zolang deze niet expliciet is ingetrokken, worden verworpen.
De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en stelt vast dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.