ECLI:NL:RBLIM:2016:6361

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 juli 2016
Publicatiedatum
25 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 952uva
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en zorgvuldigheidseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 25 juli 2016 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiser, wonend in Duitsland, had op 24 oktober 2015 een naheffingsaanslag ontvangen. Bij uitspraak op bezwaar van 15 februari 2016 verklaarde de heffingsambtenaar van de gemeente Venlo het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard zonder eiser de gelegenheid te bieden aan te tonen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De rechtbank wijst erop dat volgens artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bezwaarschrift dat na de termijn is ingediend niet-ontvankelijk kan worden verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De rechtbank concludeert dat er omstandigheden zijn die erop wijzen dat eiser mogelijk niet in verzuim was, en dat het aan de heffingsambtenaar was om dit te onderzoeken.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de heffingsambtenaar op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt de heffingsambtenaar opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en verzonden aan de betrokken partijen op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 16 / 952

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2016 in de zaak tussen

[naam] , wonend te [woonplaats] (Duitsland), eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Venlo, verweerder.

Overwegingen

1.Op 24 oktober 2015 is aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
2.Bij uitspraak op bezwaar van 15 februari 2016 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen voormelde naheffingsaanslag niet-ontvankelijk verklaard.
3.Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
4.Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden en heeft een verweerschrift ingediend.
5.Ingevolge artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de bestuursrechter, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is omdat hij kennelijk onbevoegd is of het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. Na kennis genomen te hebben van de stukken ziet de rechtbank in deze procedure aanleiding om met toepassing van deze bepaling uitspraak te doen. Zij overweegt hiertoe als volgt.
6.De rechtbank stelt voorop dat zij ambtshalve dient te onderzoeken of een bestuursorgaan in de bestuurlijke fase de regels betreffende de ontvankelijkheid van het bezwaarschrift correct heeft toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank is dit in deze zaak niet het geval geweest, waartoe het volgende wordt overwogen.
7. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
8. Verweerder heeft in het verweerschrift terecht gesteld dat eiser in zijn bezwaarschrift geen redenen geeft voor het te laat indienen hiervan. De in deze gevallen te betrachten zorgvuldigheid brengt evenwel met zich dat verweerder eiser de gelegenheid had moeten bieden aan te tonen dat de overschrijding van de bezwaartermijn verschoonbaar is alvorens het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te verklaren. In dat kader acht de rechtbank van belang dat eiser bij brief van 28 december 2015 bezwaar heeft gemaakt tegen de naheffingsaanslag en het duplicaat hiervan is gedagtekend op 31 december 2015. Het is een feit van algemene bekendheid dat de verzending van een aanslag doorgaans enkele dagen voor de dagtekening ervan geschiedt. Gelet hierop kan niet worden uitgesloten dat eiser naar aanleiding van de ontvangst van het duplicaat bezwaar heeft gemaakt. Evenmin kan worden uitgesloten dat eiser eerst door de ontvangst van dit duplicaat kennis heeft gekregen van de naheffingsaanslag omdat hij deze op 24 oktober 2015 niet op zijn voertuig heeft aangetroffen, in welk geval – zo volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2000 (ECLI:NL:HR: 2000:AA6508) – de bezwaartermijn eerst op de dag na de dagtekening een aanvang heeft genomen en het bezwaar, nu dit kennelijk op 20 januari 2016 is ontvangen, tijdig zou (kunnen) zijn. Het is evenwel niet aan de rechtbank maar aan verweerder om dat te (doen) onderzoeken.
9. Het beroep is reeds gelet op het vorenstaande gegrond. Hetgeen eiser in beroep heeft betoogd behoeft geen beoordeling meer.
10. Nu het beroep tegen het bestreden besluit gegrond wordt verklaard, volgt uit artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dat verweerder het griffierecht zal dienen te vergoeden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu niet gebleken is dat eiser kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht (ad € 46,00) aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 25 juli 2016

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan verzet doen. De termijn voor het doen van verzet bedraagt zes weken na de dag van verzending van de uitspraak. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
.