8.3Naar het oordeel van de rechtbank zijn aan de in de Memorie van Toelichting op artikel 22a, eerste lid, en artikel 22a, vierde lid, van de Pw en de artikelsgewijze toelichting, ontleende uitgangspunten, in het bijzonder
dat de relatie tussen een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad nimmer een zakelijke relatie kan zijn, redelijke en objectieve gronden te ontlenen voor het in artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder b, gemaakte onderscheid. De rechtbank stelt vast dat voormeld uitgangspunt weliswaar te absoluut is geformuleerd maar acht het in overeenstemming met de maatschappelijk realiteit dat dit slechts bij hoge uitzondering anders zal zijn. Voor de conclusie dat in dit geval van zo’n uitzondering sprake is, ziet de rechtbank in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanknopingspunten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid en dat artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder b, van de Pw niet in strijd is met artikel 14 EVRM.
9. Ten aanzien van de vraag of er door toepassing van de kostendelersnorm sprake is van eigendomsontneming en de toepassing in strijd is met artikel 1 van het EP, overweegt de rechtbank dat op grond van vaste jurisprudentie van de CRvB (zie onder meer de uitspraak van 29 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR3541) onder de term “eigendom” (of “possessions”) in dit artikel ook vermogensbestanddelen moeten worden verstaan, met inbegrip van aanspraken, met betrekking waartoe een betrokkene kan onderbouwen dat hij ten minste een gerechtvaardigde verwachting heeft dat die zullen worden gerealiseerd. Als sprake is van “possessions” en daarmee van ontneming van eigendom, als bedoeld in de tweede zin van artikel 1 van het EP, dient te worden getoetst of aan de in dat artikel geformuleerde voorwaarden voor die eigendomsontneming is voldaan. Daarbij dient allereerst te worden beoordeeld of de inbreuk op de bestaande aanspraak bij wet is voorzien. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de eigendomsontneming een legitieme doelstelling heeft in het algemeen belang en ten slotte of er een behoorlijk evenwicht is behouden tussen de eisen van het algemeen belang van de samenleving en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu, een en ander onder erkenning van een ruime beoordelingsmarge die de Staat heeft bij de hantering van deze criteria. Aan het proportionaliteitsvereiste wordt niet voldaan als het individu door de inbreuk een onevenredig zware last (“an individual and excessive burden”) moet dragen.
10. Nu met de toepassing van de kostendelersnorm de bijstandsuitkering van eiseres wordt verlaagd, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van ontneming van eigendom. De wettelijke basis voor deze inbreuk op het eigendomsrecht is door de wetgever neergelegd in artikel 22a van de Pw. Uit de memorie van toelichting bij de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten blijkt dat de achtergrond van de invoering van de kostendelersnorm is de toekomstbestendigheid van de bijstand: de bijstand houdbaar en toegankelijk houden nu de vergrijzing toeneemt en de beroepsbevolking daalt. Om dat doel te bereiken, versterkt de regering met dit wetsvoorstel het vangnetkarakter van de bijstand. De regering wil voorkomen dat binnen een huishouden sprake kan zijn van stapeling van uitkeringen. Een dergelijke stapeling houdt geen rekening met de kostenvoordelen die er zijn als er meerdere volwassenen samen een huishouding voeren. Ook is het ongewenst dat de inkomsten in een huishouden door stapeling van uitkeringen hoger zijn dan bij de buurman of buurvrouw die aan het werk is. Tegelijkertijd wordt ervoor gezorgd dat het wel loont om aan het werk te gaan door dit loon niet te verrekenen met de uitkeringen in het huishouden. (Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 3, p. 1 e.v.). Naar het oordeel van de rechtbank kan deze doelstelling de toets van legitimiteit doorstaan.
11. Eiseres heeft nog aangevoerd dat artikel 22a van de Participatiewet is strijd is met sociale (grond)rechten die zijn neergelegd in Europese regelgeving, waaronder onder meer artikel 34 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en in artikel 20 van de Grondwet en artikel 11 van het Internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. Dat betoog gaat evenmin op. Voor zover toetsing aan voormelde bepalingen al aan de orde kan zijn, stuit het betoog van eiseres reeds af op het feit dat eiseres de in dat verband geponeerde stelling dat zij door toepassing van de kostendelersnorm in armoede is komen te verkeren en zij geen behoorlijke levensstandaard heeft, niet genoegzaam heeft onderbouwd. Ook de stelling dat de levensomstandigheden van eiseres door toepassing van de kostendelersnorm enkel zijn afgenomen ondanks het feit dat zij op grond van genoemde regelgeving recht heeft op steeds betere levensomstandigheden is daartoe onvoldoende.
12. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de slotsom dat de beroepsgronden van eiseres geen doel kunnen treffen.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.