Overwegingen
1. Eiser is sedert 2003 werkzaam bij verweerder in verschillende functies, laatstelijk als kwaliteitsmedewerker bij de afdeling Publiekszaken. In voormelde functie is eiser geplaatst onder de voorwaarde dat hij niet meer zou terugkomen op (voorvallen uit) het verleden (vertraagde bevordering e.d.) en met zijn gevoelens hierover niet langer andere medewerkers zou belasten. Tijdens een gesprek op 5 december 2013 is eiser meegedeeld dat de verhoudingen inmiddels dusdanig waren verstoord dat de organisatie geen vruchtbare samenwerking meer voor mogelijk hield. Vervolgens heeft verweerder, na een ontslagvoornemen, het primaire (ontslag)besluit genomen.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt -kort weergegeven- dat het vertrouwen in een productieve samenwerking met eiser, met name gelet op het niet benutten van de geboden verbeterkansen en het volhardend negatieve gedrag van eiser, niet meer aanwezig was. Er was, volgens verweerder, sprake van een impasse die aan een vruchtbare samenwerking in de weg stond. Die impasse was het product van een jarenlange touwtrekkerij over de houding van eiser, die, volgens verweerder, te wensen overliet. Aangezien geen sprake is van een overwegend aandeel van de gemeente in het ontstaan en voortbestaan van de verstoring van de arbeidsrelatie, bestaat er geen aanleiding om een aanvullende ontslagvergoeding toe te kennen.
3. Eiser voert in beroep aan -kort samengevat- dat uit het bestreden besluit niet blijkt tussen wie de vermeende impasse (in de arbeidsverhouding) bestond. Mocht hier al sprake van zijn dan heeft verweerder, volgens eiser, onvoldoende pogingen ondernomen om deze te doorbreken. Verder stelt eiser dat hij zijn ontslag niet kon voorzien, omdat hem geen waarschuwing is gegeven. Eiser is ook van mening dat verweerder het ontslag op een verkeerde ontslaggrond heeft gebaseerd. Namelijk een ontslag op ‘andere gronden’ in plaats van een ongeschiktheidsontslag. Ten slotte stelt eiser dat het zogenaamde ‘logboek’ geen officieel beoordelingsdocument is, waar hij ook niet op heeft kunnen reageren.
Subsidiair stelt eiser dat hij recht heeft op een hogere ontslagvergoeding (conform de zogenaamde CRvB formule).
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 8:8, eerste lid, van het CAR-UWO kan een ambtenaar die vast is aangesteld eervol worden ontslagen op een bij het besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd.
Ingevolge vaste jurisprudentie kan de ontslaggrond van artikel 8:8 van het CAR-UWO worden toegepast als een in de loop der tijd ontstane impasse in de weg staat aan vruchtbare samenwerking en voortzetting van het diensterband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd.
5. Over eisers stelling dat verweerder een verkeerde ontslaggrond zou hebben gehanteerd overweegt de rechtbank dat verweerder keuzevrijheid heeft bij het kiezen van een ontslaggrond, indien meerdere ontslagronden van toepassing kunnen zijn. In dit verband is van belang dat onderhavige ontslaggrond in het algemeen gunstiger is voor eiser dan een ongeschiktheidsontslag (hetgeen eiser ook erkent).
6. Uit het door eisers leidinggevende [leidinggevende] opgestelde ‘logboek’ blijkt dat hij eisers houding en gedrag als een persoonlijke hetze ervaart. Hij stelt dat eiser een soort lijdzaam verzet pleegt en dat inmiddels het vertrouwen in een succesvolle samenwerking weg is. De rechtbank is van oordeel dat hieruit voldoende blijkt dat de verhoudingen tussen eiser en zijn leidinggevende onherstelbaar zijn verstoord. In dit verband overweegt de rechtbank dat het ‘logboek’ inderdaad geen officieel document is, maar dat dit van geen belang is, omdat hiermee slechts de verstoorde verhoudingen worden onderbouwd. Het niet kunnen reageren door eiser daarop doet daar niet aan af.
7. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat ook de verhoudingen tussen eiser en collega/bureauhoofd [bureauhoofd 1] alsmede de verhoudingen tussen eiser en andere collega’s onherstelbaar zijn verstoord. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
8. Blijkens voornoemd ‘logboek’ vinden, volgens [leidinggevende] , eisers collega beleidsmedewerksters de samenwerking met hem zeer moeizaam en ervaart [naam 2] ( [bureauhoofd 1] ) eisers houding en gedrag als een persoonlijk probleem jegens haar.
De rechtbank stelt vast dat verweerders standpunt uitsluitend is gebaseerd op het ‘logboek’ en dat verklaringen van [bureauhoofd 1] en eisers collega’s ontbreken. Voorts heeft eiser ter zitting ontkend dat de verhoudingen tussen hem en zijn collega’s (ernstig) zouden zijn verstoord.
Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat onvoldoende is komen vast te staan en onderbouwd dat de verhoudingen tussen eiser enerzijds en zijn collega’s en [bureauhoofd 1] anderzijds onherstelbaar zouden zijn verstoord, zoals verweerder stelt.
9. Over verweerders stelling dat bovendien de verhoudingen tussen eiser en de gehele gemeentelijke organisatie (ernstig) zouden zijn verstoord overweegt de rechtbank dat verweerder deze stelling evenmin met schriftelijke- of mondelinge verklaringen ter zitting heeft kunnen onderbouwen. De rechtbank acht het weliswaar aannemelijk dat als gevolg van de inhoud van eisers bezwaarschift van 31 juli 2012 (tegen het besluit van 22 juni 2012) het vertrouwen in hem (ernstig) is geschaad, maar dit schrijven dateert van 2012 en de inhoud is met eiser besproken: er wordt door partijen professioneel mee omgegaan en de gedane beweringen zouden eiser niet worden tegengeworpen.
10. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de verhoudingen tussen eiser en verweerder zodanig waren verstoord dat een vruchtbare samenwerking niet meer mogelijk zou zijn. Het feit dat de verhoudingen tussen eiser en zijn leidinggevende onherstelbaar zijn verstoord acht de rechtbank hiervoor onvoldoende. Dit betekent dat verweerder niet bevoegd was om eiser op grond van artikel 8:8 van het CAR-UWO ontslag te verlenen.
11. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de aan eiser toegekende ontslagvergoeding.
12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder zal moeten nagaan of eiser op een andere afdeling binnen de gemeentelijke organisatie te werk kan worden gesteld.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Alsmede € 21,- in verband met zijn reiskosten.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1013,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G. Klein (voorzitter), en mr. E.P.J. Rutten en
mr. A.W.P. Letschert, leden, in aanwezigheid van mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op: 20 juli 2016