ECLI:NL:RBLIM:2016:6076

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
220662 HA RK 16-103
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter mr. A.W.P. Letschert in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoeker op 13 mei 2016 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. A.W.P. Letschert, bestuursrechter bij de Rechtbank Limburg. Verzoeker heeft zijn verzoek op 17 en 21 mei 2016 schriftelijk aangevuld. De rechter heeft op 24 mei 2016 gereageerd en aangegeven niet in het verzoek te willen berusten. De behandeling van het verzoek vond plaats op 27 mei 2016, waarbij verzoeker werd bijgestaan door een vertegenwoordiger. De wrakingskamer heeft op basis van de aangevoerde gronden van verzoeker, die onder andere betrekking hadden op de bejegening door de rechter en procedurele beslissingen, de zaak beoordeeld. Verzoeker voelde zich onheus bejegend en vond dat de rechter niet adequaat omging met zijn processtukken en de zittingsplanning. De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat hij zich niet herkent in de beschuldigingen en dat hij heeft geprobeerd een open sfeer te creëren. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de gronden van verzoeker voornamelijk betrekking hebben op procedurele beslissingen en bejegening, die niet onder de beoordeling van de wrakingskamer vallen. De wrakingskamer concludeert dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid van de rechter en wijst het wrakingsverzoek af.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Wrakingskamer
Zittingslocatie Roermond
Zaaknummer: 220662 HA RK 16-103
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken
in de zaak van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats verzoeker] , [adres verzoeker] ,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van
mr. A.W.P. Letschert, rechter in deze rechtbank (hierna ook: de rechter).

1.Procesverloop

1.1.
Op 13 mei 2016 is ingekomen het door verzoeker ingediende wrakingsverzoek, welk wrakingsverzoek zich richt tot mr. A.W.P. Letschert, bestuursrechter in de rechtbank Limburg. Verzoeker heeft op 17 mei 2016 en op 21 mei 2016 nog een schriftelijke aanvulling op het verzoek gegeven.
1.2.
De rechter heeft bij e-mailbericht van 24 mei 2016 gereageerd op het onderhavige verzoek. Uit deze reactie leidt de wrakingskamer af dat de rechter niet in het verzoek wenst te berusten.
1.3.
De behandeling van het verzoek heeft ter zitting van de wrakingskamer van 27 mei 2016 plaatsgevonden, waar verzoeker, bijgestaan door de heer [X] , is verschenen. De rechter is niet ter zitting verschenen. Verzoeker heeft ter zitting zijn verzoek nader toegelicht.
1.4.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.De gronden van het wrakingsverzoek

2.1.
Als gronden voor het wrakingsverzoek heeft verzoeker – kort samengevat – het navolgende aangevoerd:
  • de rechter heeft bij het plannen van de zitting geen rekening gehouden met de verhinderdata van verzoeker, terwijl dit wel gebeurd is met de verhinderingen aan de kant van de wederpartij;
  • de rechter heeft de woordvoerster van verzoeker - mevrouw [Y] , niet zijnde zijn gemachtigde - onheus bejegend;
  • de rechter gedroeg zich intimiderend naar verzoeker toe. De vertegenwoordigster van de wederpartij werd uitermate vriendelijk benaderd. Verzoeker voelde zich vernederd;
  • de rechter heeft stukken die verzoeker nog in het geding wilde brengen geweigerd;
  • de rechter heeft ten onrechte uitspraak gedaan in de bodemprocedure ondanks dat verzoeker nog belangrijke processtukken ter beschikking zal krijgen die de beslissing in de bodemprocedure mogelijk kunnen beïnvloeden. De rechter had zich moeten beperken tot enkel een uitspraak in de gevraagde voorlopige voorziening.

3.Het standpunt van de rechter

3.1.
De rechter stelt in een schriftelijke reactie d.d. 24 mei 2016 dat hij zich niet herkent in het door verzoeker geschetste beeld. De rechter was in de veronderstelling dat mevrouw [Y] , die verzoeker ter zitting begeleidde, diens gemachtigde was en dat zij het dossier juridisch inhoudelijk kende. De rechter erkent dat hij haar stevig heeft ondervraagd, hetgeen niet gebeurd zou zijn indien hij haar rol had gekend.
3.2.
De rechter stelt voorts dat één dag voor de zitting nog een groot aantal stukken door verzoeker is aangeleverd. Een groot gedeelte van deze stukken was reeds in het dossier aanwezig. De rechter heeft daarom deze stukken niet aan verzoeker teruggegeven.
3.3.
De rechter heeft ter zitting aan verzoeker uitgelegd dat het treffen van een voorlopige voorziening niet meer mogelijk was, gelet op gewijzigde wetgeving en het gewijzigd verantwoordelijk bestuursorgaan.
3.4.
De rechter geeft voorts aan dat hij heeft getracht ter zitting een open sfeer te creëren. Hij betreurt het dat verzoeker dit anders heeft ervaren. De rechter stelt zich op het standpunt dat van vooringenomenheid zijnerzijds geen sprake is geweest.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1.
De wrakingskamer beoordeelt louter of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
4.2.
Ten aanzien van het subjectieve criterium overweegt de wrakingskamer het navolgende. Uit hetgeen door verzoeker op dit punt naar voren is gebracht leidt de wrakingskamer af dat verzoeker zich door de houding van de rechter ter zitting gekleineerd heeft gevoeld en niet het idee heeft gehad dat hij werd gehoord. De wrakingskamer stelt vast dat de door verzoeker geuite bezwaren tegen het optreden van de rechter ter zitting te maken hebben met bejegening. In dat kader merkt de wrakingskamer op
dat op grond van de klachtenregeling van de rechtbank Limburg een ieder het recht heeft om over de wijze waarop de rechtbank Limburg (lees: de rechter) zich in een bepaalde aangelegenheid jegens hem heeft gedragen, bij het gerechtsbestuur een klacht in te dienen. De door verzoeker geuite bezwaren zijn dan ook niet ter beoordeling aan de wrakingskamer, maar dienen aan de klachtcommissie in het kader van een eventueel in te dienen klacht te worden voorgelegd, nu de klachtcommissie de daarvoor geëigende instantie is.
4.3.
Ten aanzien van het objectieve criterium overweegt de wrakingskamer als volgt.
De door verzoeker aangevoerde gronden - de zittingsplanning, het al dan niet accepteren van processtukken en het doen van een uitspraak in de bodemprocedure - zien op procedurele beslissingen, die in beginsel geen feiten of omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dat kan anders zijn indien een aangevochten procesbeslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring te geven is dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven en een dergelijke beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
In de in het onderhavige geval door de rechter genomen procesbeslissingen, ziet de wrakingskamer geen aanwijzing voor vooringenomenheid van de rechter, laat staan een zwaarwegende aanwijzing. De wrakingskamer voegt daaraan toe dat het de rechter is die de procedurele regie voert over de zaken die aan hem worden voorgelegd en dat hij vrij is in de beslissingsbevoegdheid die aan hem in dat verband wordt toegekend. Tot die procedurele regie behoort niet alleen de zittingsplanning, het al dan niet accepteren van processtukken en het doen van een uitspraak in de bodemzaak, maar ook de processuele insteek die de rechter kiest bij de ondervraging van partijen ter zitting.
4.4.
Nu door verzoeker voor het overige geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die zouden moeten leiden tot de conclusie dat er gronden zijn voor het aannemen van subjectieve en/of objectieve partijdigheid dan wel schijn van partijdigheid, is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond is en daarom moet worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. A.W.P. Letschert af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. V.P. van Deventer, voorzitter, R.A.J. van Leeuwen en A.K. Kleine, bijgestaan door P.J.C. Hendriks als griffier en ondertekend door mr. R.A.J. van Leeuwen.