3.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraakoverwegingen
Ten aanzien van 03/700101-16 feiten 1 en 2
De politie krijgt op 6 februari 2016 rond 06.25 uur een melding dat er een personenauto in brand staat aan de [adres 1] te Maastricht. Ter plekke blijkt er geen brand te zijn, maar wel aanwijzingen (een deksel met een lont en een potje met benzine) dat getracht is de betreffende auto, een Honda Civic, toebehorende aan de heer [persoon 1] , in brand te steken.
De heer [persoon 1] doet aangifte en vertelt dat hij in april 2015 problemen heeft gehad met zijn ex-vriendin. Zijn ex-vriendin is verdachte [verdachte] . [persoon 1] vertelt ook dat zijn ex-vriendin inmiddels een relatie heeft met ene [medeverdachte] (medeverdachte [medeverdachte] ). Vervolgens geeft hij een signalement van deze [medeverdachte] .
Vervolgens worden aan hem camerabeelden getoond. Deze beelden zijn opgenomen door een aantal camera’s die zijn aangebracht bij een nabij gelegen fietsenhandel “ [naam fietsenhandel] ”. Op de beelden, die ook ter terechtzitting zijn getoond, zijn twee personen, kennelijk een man en een vrouw, te zien, die over de [adres 2] lopen in de richting van de [adres 1] en daarna is te zien dat zij terug uit diezelfde richting komen. De man draagt een wit petje. Eveneens is te zien dat één van beide personen gebukt zit bij een auto die geparkeerd staat aan de [adres 1] . [persoon 1] zegt dat hij de beide personen herkent als mevrouw [verdachte] en de heer [medeverdachte] . De rechtbank heeft, na ter terechtzitting deze beelden diverse malen te hebben bekeken in aanwezigheid van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] , de personen op die beelden niet kunnen identificeren.
Bij de auto is een blauw dekseltje aangetroffen met daarin een katoenen lont. Dit dekseltje blijkt, na nader onderzoek, te zijn van een pot mayonaise of saus van het merk: “Trophysauzen, de sausmakers sinds 1973”. Deze mayonaise of saus is onder meer verkrijgbaar bij de supermarkt, genaamd “ [naam supermarkt] ”.
Soortgelijke deksels worden bij de doorzoeking in de woning van verdachten op 17 februari 2016 aangetroffen.
Vervolgens wordt in de nacht van 17 februari 2016, tussen 03.00 uur en 04.00 uur, opnieuw brand gesticht in de auto van de heer [persoon 1] . Nu met aanzienlijke schade. De auto stond op dat moment geparkeerd op een parkeerplaats, behorende bij de appartementen aan de [adres 1] . De ingang van deze parkeerplaats is gelegen aan de [adres 3] te Maastricht.
Aangever [persoon 1] en getuigen [getuige 1] en [getuige 2] horen een knal. [getuige 2] verklaart dat hij een donkere personenauto van het merk Opel, type Kadett met gedoofde lichten in de richting van de [adres 2] ziet staan en hij ziet een persoon in de richting van die auto rennen en instappen, waarna deze auto - met gedoofde lichten - wegrijdt in de richting van de [adres 2] . Getuige [getuige 1] hoort na de knal een auto die flink optrekt. De getuige denkt dat hij dit geluid bij een eerdere autobrand ook heeft gehoord. Hij ziet vervolgens een zwarte personenauto van het merk Volkswagen, type Golf vanaf het station aan komen rijden. Deze auto ging vervolgens de spoorwegovergang over en reed daarna links af de [adres 4] op.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] krijgen die nacht de melding over de autobrand en de mogelijke betrokkenheid van een donkerkleurige personenauto, merk Opel of merk Volkswagen met mogelijk een typisch zwaar geluid. Zij zien rond 04.00 uur die nacht een donkerkleurige personenauto uit de richting van een tankstation van BP, gelegen nabij het Geusselt stadion komen. Deze auto rijdt via de [adres 5] richting de Noorderbrug. Politieambtenaar [verbalisant 2] denkt dan dat het een auto van het merk Volkswagen, type Golf betreft. Besloten wordt het voertuig te volgen. Op enig moment zien de politieambtenaren dat het een donkerblauwe personenauto van het merk Opel betreft. Als het voertuig optrekt horen de politieambtenaren een zwaar geluid van het voertuig komen.
Er wordt een stopteken gegeven en de inzittenden worden gecontroleerd. Het zijn de verdachte [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte] . Beide verdachten worden aangehouden en de auto wordt inbeslaggenomen. Verdachten verklaren beiden dat ze vanuit hun woning aan de [adresgegevens verdachte] te Maastricht zijn weggegaan en met hun auto zijn gereden naar een tankstation van BP, gelegen nabij het Geusseltstadion en dat ze aldaar een flesje drank van het merk AA en sigaretten hebben gekocht. De opgevraagde bewakingsbeelden, opgenomen in dat tankstation, bevestigen dat [medeverdachte] rond 04.00 uur ‘s nachts in de shop van het betreffende tankstation frisdrank en sigaretten heeft gekocht.
De auto wordt onderzocht en in de auto wordt een wit petje aangetroffen met het opschrift “Lonsdale”. Tevens wordt in de auto een gassoldeerbout aangetroffen. Bij het ontsteken hiervan kwam een blauwe gasvlam uit de bout. Voor het overige wordt niets aangetroffen dat in verband kan worden gebracht met de tegen [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte] gerezen verdenkingen inzake de brandstichtingen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat de kleding, die verdachten bij hun aanhouding droegen, is onderzocht op eventuele sporen.
Op basis van een visuele inspectie zou zijn vastgesteld dat het remlicht aan de linkerzijde van het inbeslaggenomen voertuig iets feller brandt dan het remlicht aan de rechterzijde. Dit zou ook waarneembaar zijn op de foto die is opgenomen als foto 3 op pagina 180 van het dossier. Er is niet gebleken dat de remlichten zijn onderworpen aan een technisch onderzoek. Verdachten hebben ter terechtzitting weersproken dat er voor wat betreft de lichtopbrengst een verschil bestaat tussen de beide remlichten. De rechtbank heeft deze foto bekeken, maar is van oordeel dat, nu niet vast staat uit welke hoek de betreffende foto is genomen en technisch onderzoek op dit punt ontbreekt, niet vast staat dat er voor wat de lichtopbrengst daadwerkelijk een verschil is tussen de beide remlichten van het inbeslaggenomen voertuig.
De bewakingsbeelden van “ [naam fietsenhandel] ”, opgenomen in de nacht van 17 februari 2016 zijn eveneens onderzocht en de waarnemingen zijn opgenomen in het proces-verbaal. Ook ter terechtzitting zijn deze beelden bekeken. Op deze beelden is te zien dat in de betreffende nacht rond 03.45 uur een donkerkleurige auto de [adres 2] komt opgereden en in de richting van de kruising met de [adres 3] rijdt. Ter hoogte van deze kruising is te zien dat een remlicht feller brandt dan het andere remlicht en dat de auto rechtsaf de [adres 3] oprijdt.
Om 03.51.40 u is aan de bovenzijde van het beeld een lichtflits te zien.
Verbalisanten relateren in het proces-verbaal dat vervolgens rond 03.51.55 u te zien is dat een vermoedelijke donkerkleurige auto, zonder verlichting, over de [adres 3] rijdt in de richting van de [adres 2] . Dit heeft de rechtbank op de beelden niet kunnen waarnemen.
Met de inbeslaggenomen auto is op 25 februari 2016 omstreeks 19.05 uur (dit is na zonsondergang), dezelfde route gereden. Vervolgens werden de camerabeelden, opgenomen door de camera’s van “ [naam fietsenhandel] ”, vergeleken. Verbalisanten relateren dat uit de beelden blijkt dat de auto op de beelden van 25 februari 2016 (de inbeslaggenomen auto), identiek is aan de auto die te zien is op de beelden van 17 februari 2016.
De rechtbank heeft de beelden die op 25 februari 2016 zijn opgenomen eveneens ter zitting bekeken en is van oordeel dat op basis van deze beelden niet met zekerheid gesteld kan worden dat de auto, die te zien is op de camerabeelden opgenomen op 17 februari 2016 dezelfde auto is als de inbeslaggenomen auto.
Verdachten hebben beiden van meet af aan ontkend enige betrokkenheid bij deze brandstichtingen te hebben gehad. Zij hebben ook steeds ontkend de personen te zijn die te zien zijn op de camerabeelden opgenomen op 6 februari 2016.
Uit de geconstateerde feiten en omstandigheden heeft ten aanzien van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] de verdenking kunnen ontstaan, maar de rechtbank heeft daaruit niet de overtuiging bekomen dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachten de daders zijn van de poging tot brandstichting, respectievelijk de brandstichting.
Naar het oordeel van de rechtbank laten de bewijsmiddelen de mogelijkheid open dat (een) ander(en) dan verdachten schuldig is/zijn aan de brandstichtingen.
Door de officier van justitie is nog gewezen op de gelijkenis tussen de jas en schoenen die onder de verdachte [verdachte] in beslag zijn genomen en de jas en schoenen die de vrouw, die op de camerabeelden van 6 februari 2016 zichtbaar is, draagt en op de gelijkenis tussen het petje dat is aangetroffen in de inbeslaggenomen auto en het petje dat de man op de genoemde camerabeelden draagt. De rechtbank heeft die overeenkomsten gezien, maar vindt kleding te weinig specifiek om als bewijs doorslaggevend te zijn.
Ook heeft de officier van justitie nog aangegeven dat bij onderzoek aan de computer die bij verdachten in de woning stond uit de zoekhistorie is gebleken dat rondom de data van de betreffende brandstichtingen via internet onder meer gezocht is op de zoekterm “autobrand”. De verdachten hebben hierover een verklaring gegeven, inhoudende dat rondom die tijd veel autobranden in Maastricht hebben plaatsgevonden, ook in de buurt waar verdachten wonen. Naar zeggen van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] hebben zij om die reden vaker - onder meer via de site van de omroep genaamd L1 - informatie hierover opgezocht. De rechtbank acht deze verklaring niet onaannemelijk.
Dit betekent dat verdachten moeten worden vrijgesproken van de poging tot brandstichting op 6 februari 2016 en van de brandstichting op 17 februari 2016.
Ten aanzien van 03/129020-15
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen is dat de verdachte bij de diefstal nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachte, nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte een bijdrage heeft geleverd die van voldoende gewicht was, meer in het bijzonder is niet gebleken dat de verdachte enige uitvoeringshandeling heeft verricht. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger. De verdachte moet van dit feit worden vrijgesproken.
Bewijs
Ten aanzien van 03/700101-16 feit 3
De rechtbank acht het feit bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 6 juli 2016;
- het proces-verbaal van bevindingen inzake de doorzoeking
- de kennisgeving van inbeslagneming;
- de NFI-rapportage.
Ten aanzien van 03/255922-15
De rechtbank acht de mishandeling van [slachtoffer 1] bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 6 juli 2016;
- de aangifte van [slachtoffer 1]