ECLI:NL:RBLIM:2016:6024

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
13 juli 2016
Zaaknummer
03/700100-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot brandstichting en bezit van amfetamine in Maastricht

Op 8 juli 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van brandstichting en het bezit van amfetamine. De verdachte, geboren te [geboortegegevens verdachte] en wonende te [adresgegevens verdachte], werd bijgestaan door mr. L.I.M. Entjes. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 6 juli 2016, waarbij zowel de verdachte als zijn raadsvrouw aanwezig waren. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van het samen met een ander in brand steken van twee personenauto's op 6 en 17 februari 2016 in Maastricht, en van het bezit van 13,6 gram amfetamine.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de brandstichtingen. De bewijsmiddelen, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen, waren niet overtuigend genoeg om de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichtingen vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat de mogelijkheid bestond dat anderen verantwoordelijk waren voor de brandstichtingen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de feiten 1 en 2, die betrekking hadden op de brandstichtingen.

Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het bezit van amfetamine. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 dagen op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De benadeelde partij, [persoon 1], die schadevergoeding had gevorderd voor de brandstichtingen, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten die aan de vordering ten grondslag lagen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700100-16
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 juli 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
gedetineerd in PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. L.I.M. Entjes, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 juli 2016. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:samen met een ander op 17 februari 2016 in de gemeente Maastricht een personenauto in brand heeft gestoken;
Feit 2:samen met een ander op 6 februari 2016 in de gemeente Maastricht een personenauto in brand heeft gestoken dan wel heeft geprobeerd deze auto in brand te steken;
Feit 3:samen met een ander in het bezit was van 13,6 gram amfetamine;

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1, 2 subsidiair en 3 wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden vrijgesproken van feit 2 primair. In het bijzonder heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat de feiten bewezen kunnen worden verklaard op basis van de camerabeelden en de herkenning van de verdachten op de beelden. Ook tonen de kleding en schoenen van de verdachten overeenkomsten met de kleding welke wordt gedragen door de personen die zichtbaar zijn op de beelden. Verder is een deksel van de verpakking van saus van het merk Trophysauzen op de plaats delict gevonden. Dergelijke deksels zijn ook in de woning van de verdachten aangetroffen, welke opmerkelijk genoeg waren afgewassen. Het feit van 6 februari 2016 kan gekoppeld worden aan het feit van 17 februari 2016, nu getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij het geluid van een auto op 17 februari 2016 ook bij een eerdere autobrand heeft gehoord en op de auto van de verdachte [verdachte] een sportuitlaat is gemonteerd. Verder blijkt uit de gegevens van de onder de verdachten in beslag genomen computer dat op 7, 14 en 16 februari 2016 is gezocht op termen verband houdende met brand.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ter zake feit 1 en 2 en zich ten aanzien van feit 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit geen enkel bewijsmiddel in het dossier rechtstreeks blijkt dat de verdachte bij de feiten betrokken is geweest.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraakoverwegingen
Feiten 1 en 2
De politie krijgt op 6 februari 2016 rond 06.25 uur een melding dat er een personenauto in brand staat aan de [adres 1] te Maastricht. Ter plekke blijkt er geen brand te zijn, maar wel aanwijzingen (een deksel met een lont en een potje met benzine) dat getracht is de betreffende auto, een Honda Civic, toebehorende aan de heer [persoon 1] , in brand te steken.
De heer [persoon 1] doet aangifte en vertelt dat hij in april 2015 problemen heeft gehad met zijn ex-vriendin. Zijn ex-vriendin is de medeverdachte [medeverdachte] . [persoon 1] vertelt ook dat zijn ex-vriendin inmiddels een relatie heeft met ene [verdachte] (verdachte [verdachte] ). Vervolgens geeft hij een signalement van deze [verdachte] .
Vervolgens worden aan hem camerabeelden getoond. Deze beelden zijn opgenomen door een aantal camera’s die zijn aangebracht bij een nabij gelegen fietsenhandel “ [naam fietsenhandel] ”. Op de beelden, die ook ter terechtzitting zijn getoond, zijn twee personen, kennelijk een man en een vrouw, te zien, die over de [adres 2] lopen in de richting van de [adres 1] en daarna is te zien dat zij terug uit diezelfde richting komen. De man draagt een wit petje. Eveneens is te zien dat één van beide personen gebukt zit bij een auto die geparkeerd staat aan de [adres 1] . [persoon 1] zegt dat hij de beide personen herkent als mevrouw [medeverdachte] en de heer [verdachte] . De rechtbank heeft, na ter terechtzitting deze beelden diverse malen te hebben bekeken in aanwezigheid van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] , de personen op die beelden niet kunnen identificeren.
Bij de auto is een blauw dekseltje aangetroffen met daarin een katoenen lont. Dit dekseltje blijkt, na nader onderzoek, te zijn van een pot mayonaise of saus van het merk: “Trophysauzen, de sausmakers sinds 1973”. Deze mayonaise of saus is onder meer verkrijgbaar bij de supermarkt, genaamd “ [naam supermarkt] ”.
Soortgelijke deksels worden bij de doorzoeking in de woning van verdachten op 17 februari 2016 aangetroffen.
Vervolgens wordt in de nacht van 17 februari 2016, tussen 03.00 uur en 04.00 uur, opnieuw brand gesticht in de auto van de heer [persoon 1] . Nu met aanzienlijke schade. De auto stond op dat moment geparkeerd op een parkeerplaats, behorende bij de appartementen aan de [adres 1] . De ingang van deze parkeerplaats is gelegen aan de [adres 3] te Maastricht.
Aangever [persoon 1] en getuigen [getuige 1] en [getuige 2] horen een knal. [getuige 2] verklaart dat hij een donkere personenauto van het merk Opel, type Kadett met gedoofde lichten in de richting van de [adres 2] ziet staan en hij ziet een persoon in de richting van die auto rennen en instappen, waarna deze auto - met gedoofde lichten - wegrijdt in de richting van de [adres 2] . Getuige [getuige 1] hoort na de knal een auto die flink optrekt. De getuige denkt dat hij dit geluid bij een eerdere autobrand ook heeft gehoord. Hij ziet vervolgens een zwarte personenauto van het merk Volkswagen, type Golf vanaf het station aan komen rijden. Deze auto ging vervolgens de spoorwegovergang over en reed daarna links af de [adres 4] op.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] krijgen die nacht de melding over de autobrand en de mogelijke betrokkenheid van een donkerkleurige personenauto, merk Opel of merk Volkswagen met mogelijk een typisch zwaar geluid. Zij zien rond 04.00 uur die nacht een donkerkleurige personenauto uit de richting van een tankstation van BP, gelegen nabij het Geusselt stadion komen. Deze auto rijdt via de [adres 5] richting de Noorderbrug. Politieambtenaar [verbalisant 2] denkt dan dat het een auto van het merk Volkswagen, type Golf betreft. Besloten wordt het voertuig te volgen. Op enig moment zien de politieambtenaren dat het een donkerblauwe personenauto van het merk Opel betreft. Als het voertuig optrekt horen de politieambtenaren een zwaar geluid van het voertuig komen.
Er wordt een stopteken gegeven en de inzittenden worden gecontroleerd. Het zijn de medeverdachte [medeverdachte] en de verdachte [verdachte] . Beide verdachten worden aangehouden en de auto wordt inbeslaggenomen. Verdachten verklaren beiden dat ze vanuit hun woning aan de [adresgegevens verdachte] te Maastricht zijn weggegaan en met hun auto zijn gereden naar een tankstation van BP, gelegen nabij het Geusseltstadion en dat ze aldaar een flesje drank van het merk AA en sigaretten hebben gekocht. De opgevraagde bewakingsbeelden, opgenomen in dat tankstation, bevestigen dat [verdachte] rond 04.00 uur ‘s nachts in de shop van het betreffende tankstation frisdrank en sigaretten heeft gekocht.
De auto wordt onderzocht en in de auto wordt een wit petje aangetroffen met het opschrift “Lonsdale”. Tevens wordt in de auto een gassoldeerbout aangetroffen. Bij het ontsteken hiervan kwam een blauwe gasvlam uit de bout. Voor het overige wordt niets aangetroffen dat in verband kan worden gebracht met de tegen [verdachte] en de medeverdachte [medeverdachte] gerezen verdenkingen inzake de brandstichtingen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat de kleding, die verdachten bij hun aanhouding droegen, is onderzocht op eventuele sporen.
Op basis van een visuele inspectie zou zijn vastgesteld dat het remlicht aan de linkerzijde van het inbeslaggenomen voertuig iets feller brandt dan het remlicht aan de rechterzijde. Dit zou ook waarneembaar zijn op de foto die is opgenomen als foto 3 op pagina 180 van het dossier. Er is niet gebleken dat de remlichten zijn onderworpen aan een technisch onderzoek. Verdachten hebben ter terechtzitting weersproken dat er voor wat betreft de lichtopbrengst een verschil bestaat tussen de beide remlichten. De rechtbank heeft deze foto bekeken, maar is van oordeel dat, nu niet vast staat uit welke hoek de betreffende foto is genomen en technisch onderzoek op dit punt ontbreekt, niet vast staat dat er voor wat de lichtopbrengst daadwerkelijk een verschil is tussen de beide remlichten van het inbeslaggenomen voertuig.
De bewakingsbeelden van “ [naam fietsenhandel] ”, opgenomen in de nacht van 17 februari 2016 zijn eveneens onderzocht en de waarnemingen zijn opgenomen in het proces-verbaal. Ook ter terechtzitting zijn deze beelden bekeken. Op deze beelden is te zien dat in de betreffende nacht rond 03.45 uur een donkerkleurige auto de [adres 2] komt opgereden en in de richting van de kruising met de [adres 3] rijdt. Ter hoogte van deze kruising is te zien dat een remlicht feller brandt dan het andere remlicht en dat de auto rechtsaf de [adres 3] oprijdt.
Om 03.51.40 u is aan de bovenzijde van het beeld een lichtflits te zien.
Verbalisanten relateren in het proces-verbaal dat vervolgens rond 03.51.55 u te zien is dat een vermoedelijke donkerkleurige auto, zonder verlichting, over de [adres 3] rijdt in de richting van de [adres 2] . Dit heeft de rechtbank op de beelden niet kunnen waarnemen.
Met de inbeslaggenomen auto is op 25 februari 2016 omstreeks 19.05 uur (dit is na zonsondergang), dezelfde route gereden. Vervolgens werden de camerabeelden, opgenomen door de camera’s van “ [naam fietsenhandel] ”, vergeleken. Verbalisanten relateren dat uit de beelden blijkt dat de auto op de beelden van 25 februari 2016 (de inbeslaggenomen auto), identiek is aan de auto die te zien is op de beelden van 17 februari 2016.
De rechtbank heeft de beelden die op 25 februari 2016 zijn opgenomen eveneens ter zitting bekeken en is van oordeel dat op basis van deze beelden niet met zekerheid gesteld kan worden dat de auto, die te zien is op de camerabeelden opgenomen op 17 februari 2016 dezelfde auto is als de inbeslaggenomen auto.
Verdachten hebben beiden van meet af aan ontkend enige betrokkenheid bij deze brandstichtingen te hebben gehad. Zij hebben ook steeds ontkend de personen te zijn die te zien zijn op de camerabeelden opgenomen op 6 februari 2016.
Uit de geconstateerde feiten en omstandigheden heeft ten aanzien van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] de verdenking kunnen ontstaan, maar de rechtbank heeft daaruit niet de overtuiging bekomen dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachten de daders zijn van de poging tot brandstichting, respectievelijk de brandstichting.
Naar het oordeel van de rechtbank laten de bewijsmiddelen de mogelijkheid open dat (een) ander(en) dan verdachten schuldig is/zijn aan de brandstichtingen.
Door de officier van justitie is nog gewezen op de gelijkenis tussen de jas en schoenen die onder de verdachte [medeverdachte] in beslag zijn genomen en de jas en schoenen die de vrouw, die op de camerabeelden van 6 februari 2016 zichtbaar is, draagt en op de gelijkenis tussen het petje dat is aangetroffen in de inbeslaggenomen auto en het petje dat de man op de genoemde camerabeelden draagt. De rechtbank heeft die overeenkomsten gezien, maar vindt kleding te weinig specifiek om als bewijs doorslaggevend te zijn.
Ook heeft de officier van justitie nog aangegeven dat bij onderzoek aan de computer die bij verdachten in de woning stond uit de zoekhistorie is gebleken dat rondom de data van de betreffende brandstichtingen via internet onder meer gezocht is op de zoekterm “autobrand”. De verdachten hebben hierover een verklaring gegeven, inhoudende dat rondom die tijd veel autobranden in Maastricht hebben plaatsgevonden, ook in de buurt waar verdachten wonen. Naar zeggen van de verdachte en diens medeverdachte [medeverdachte] hebben zij om die reden vaker - onder meer via de site van de omroep genaamd L1 - informatie hierover opgezocht. De rechtbank acht deze verklaring niet onaannemelijk.
Dit betekent dat verdachten moeten worden vrijgesproken van de poging tot brandstichting op 6 februari 2016 en van de brandstichting op 17 februari 2016.
Bewijs
Feit 3 [1]
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 6 juli 2016;
  • het proces-verbaal van bevindingen inzake de doorzoeking
- de kennisgeving van inbeslagneming [3] ;
- de NFI-rapportage [4] .
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 17 februari 2016 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 13,6 gram amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, onder de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in het advies van Reclassering Nederland van 24 mei 2016.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat indien verdachte wordt veroordeeld een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest passend is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met een ander opzettelijk aanwezig hebben van 13,6 gram amfetamine. Amfetamine is een harddrug en is een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen, met name harddrugs, verslavend werken en grote gevaren voor de volksgezondheid opleveren, terwijl gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. De rechtbank zal bij het bepalen van de strafmaat uitgaan van een hoeveelheid voor eigen gebruik.
De rechtbank heeft verder bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze uit het dossier en ter zitting zijn gebleken. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte niet eerder voor een soortgelijke strafbaar feit werd veroordeeld.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen passend en geboden is.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [persoon 1] vordert ter zake van de feiten 1 en 2 een schadevergoeding van € 2.222,94.
Aangezien verdachte wordt vrijgesproken van deze feiten moet de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

8.Het beslag

De hierna in de beslissing te noemen in beslag genomen voorwerpen komen niet voor onttrekking aan het verkeer in aanmerking, nu niet wordt voldaan aan de eisen die de wet stelt aan deze maatregel. Omdat deze voorwerpen niet onder een bepaalde persoon zijn inbeslaggenomen en onbekend is aan wie deze voorwerpen toebehoren, zal de rechtbank gelasten dat deze voorwerpen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder 1. en onder 2. primair en 2. subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 3. tenlastegelegde bewezen, zoals dat hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat onder 3. meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert, zoals dat hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- verklaart de benadeelde partij, [persoon 1] , niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de procedure en begroot deze kosten aan de zijde van de verdachte tot op heden op nihil;
Beslag
- gelast de bewaring van de volgende in beslag genomen voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende:
  • 1 glazen pot, goednummer 740044;
  • 1 deksel met lont, goednummer 740043.
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. F.M. van Maanen Winters en mr. S.G.M. Schellekens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Geene, griffier, en bij vervroeging uitgesproken ter openbare zitting van 8 juli 2016.
Buiten staat
mr. S.G.M. Schellekens en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 17 februari 2016, in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een auto (Honda Civic [kenteken] ) welke geparkeerd stond aan de [adres 3] / [adres 1] door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare vloeistof, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan genoemde auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of belendende auto('s) en/of
percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor bewoners van belendende percelen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor genoemde personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 06 februari 2016, in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een auto (Honda Civic [kenteken] ) welke geparkeerd stond aan de [adres 3] / [adres 1] door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare vloeistof, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan genoemde auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of belendende auto('s) en/of
percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor bewoners van belendende percelen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor genoemde personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 06 februari 2016, in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten in/aan een auto (Honda Civic [kenteken] ) welke geparkeerd stond aan de [adres 3] / [adres 1] , met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen genoemde auto in brand heeft gestoken, in elk geval met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met een brandbare vloeibare, althans met een brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of belendende auto('s) en percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor bewoners van belendende percelen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor genoemde, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 17 februari 2016 in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 13,60 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van districtsrecherche Zuidwest Limburg, proces-verbaalnummer LB3R015106, gesloten d.d. 22 maart 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 312, met bijlagen.
2.Proces-verbaal van doorzoeking d.d. 18 februari 2016, pagina 67.
3.Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 17 februari 2016, pagina 212 en 213.
4.Deskundigenrapport van het NFI d.d. 31 maart 2016, als bijlage gevoegd bij het onder 1 genoemde proces-verbaal.