ECLI:NL:RBLIM:2016:5893

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
03/700590-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling in de Valkenburgse zedenzaak

Op 8 juli 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde in de zogenaamde 'Valkenburgse zedenzaak'. De veroordeelde, geboren in Teheran, Iran, was op 2 juli 2015 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. Hij werd op 9 februari 2016 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder strikte voorwaarden, waaronder een locatieverbod en het dragen van een enkelband. De reclassering heeft op 7 juni 2016 geadviseerd om de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling te vorderen, omdat de veroordeelde zich niet aan de voorwaarden hield. De officier van justitie heeft daarop een vordering ingediend, die op 24 juni 2016 ter zitting is behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde meerdere keren het locatieverbod heeft overtreden en dat hij de opladers van zijn enkelband opzettelijk stuk heeft gemaakt, waardoor hij niet traceerbaar was voor de reclassering. De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden met het advies van de reclassering dat een langere detentie het resocialisatietraject zou doorkruisen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk te herroepen voor een periode van 30 dagen, in plaats van de 120 dagen die door de officier van justitie was gevorderd. De rechtbank benadrukte het belang van het naleven van de voorwaarden en het voorkomen van recidive.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700590-14 (vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling)
VI-zaaknummer: 99/000439-24
Datum uitspraak: 8 juli 2016
Tegenspraak
Beslissing van de meervoudige kamer op een vordering van de officier van justitie in het arrondissement Limburg.
De vordering houdt in dat de rechtbank beslist dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van
[veroordeelde]
geboren te Teheran (Iran) op [geboortedatum] ,
thans gedetineerd in penitentiaire inrichting Limburg-Zuid – De Geerhorst te Sittard,
hierna te noemen: de veroordeelde,
gedeeltelijk wordt herroepen voor een periode van 120 dagen wegens overtreding van (een aantal van) de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden bijzondere voorwaarden.
De veroordeelde wordt bijgestaan door mr. A.A.T.X. Vonken, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.De procesgang

De veroordeelde is bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Limburg d.d. 2 juli 2015 veroordeeld tot - onder andere - een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden. Op
9 februari 2016 is veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Daaraan zijn, voor zover relevant, de bijzondere voorwaarden verbonden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende een proeftijd van 237 dagen zal houden aan de aanwijzingen die hem worden gegeven door of namens de reclassering;
  • zich gedurende de proeftijd dient te melden bij de reclassering, zo lang en zo frequent
de reclassering dat nodig acht;
- op geen enkele wijze, direct of indirect, contact zal opnemen of zoeken met [naam 1] ,
[naam 2] , [naam 3] en de overige leden van het stamgezin;
  • zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden binnen een straal van 5000 meter van de Middenstraat te Heerlen.
  • gedurende de proeftijd verblijft en aanwezig is op de locatie [adres 1]
, met uitzondering van de door de reclassering te bepalen tijdstippen.
Ter controle op de naleving van het locatieverbod en het locatiegebod dient de veroordeelde
een enkelband te dragen.
De reclassering heeft op 7 juni 2016 een rapportage uitgebracht, waarin zij heeft geadviseerd om de herroeping en schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling te vorderen, omdat
de veroordeelde onvoldoende heeft meegewerkt aan de voorwaarden. Op 22 juni 2016 heeft
de reclassering ten behoeve van de zitting nog een aanvullend rapport uitgebracht.
De officier van justitie heeft - naar aanleiding van het adviesrapport van de reclassering - op
7 juni 2016 een vordering ingediend bij de rechtbank, strekkende tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. Op 8 juni 2016 heeft de officier van justitie voorts een vordering ingediend bij de rechter-commissaris, strekkende tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De rechter-commissaris heeft de vordering toegewezen en de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling bevolen met ingang van 9 juni 2016. De veroordeelde verblijft sindsdien in de penitentiaire inrichting De Geerhorst te Sittard.

2.De vordering van de officier van justitie

De schriftelijke vordering van de officier van justitie, gedateerd 7 juni 2016, strekt ertoe dat
de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde gedeeltelijk herroept voor een termijn van 120 dagen, omdat de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan het hem opgelegde locatieverbod en hij meermalen tijdelijk het elektronisch toezicht onmogelijk heeft gemaakt door zijn enkelband niet op te laden dan wel de oplader van zijn enkelband stuk te maken.
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu deze onverwijld is ingediend en de rechtbank overigens niet is gebleken dat zich een omstandigheid voordoet die aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de weg zou staan.

3.De behandeling ter terechtzitting

De rechtbank heeft de vordering behandeld ter terechtzitting van 24 juni 2016. De rechtbank heeft gehoord de officier van justitie, de veroordeelde en diens raadsman. Ter terechtzitting zijn voorts als deskundige gehoord: [naam 4] , reclasseringswerker, en [naam 5] , elektronisch controle specialist bij de reclassering. De rechtbank heeft kennis genomen van de processtukken in deze zaak.

4.De beoordeling

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij haar schriftelijke vordering, onder overlegging van schriftelijke aantekeningen met bijlagen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de overtredingen van het locatieverbod slechts marginale overtredingen betreffen. De aan de veroordeelde opgelegde bijzondere voorwaarden zien in het bijzonder erop dat de veroordeelde geen contact zoekt met het slachtoffer van de feiten waarvoor hij veroordeeld is. Niet is gebleken dat de veroordeelde het slachtoffer heeft opgezocht of heeft willen opzoeken. Evenmin is gebleken dat de veroordeelde moedwillig enkele opladers van zijn enkelband stuk heeft gemaakt om zich aan het zicht van de justitie
te onttrekken. Uit de rapporten van de reclassering van 7 en 22 juni 2016 blijkt dat de veroordeelde, behoudens de hiervoor genoemde incidenten, goed heeft meegewerkt aan het resocialisatietraject dat door de reclassering is opgestart. Een gedeeltelijke herroeping van
de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een termijn van 120 dagen, zoals door de officier van justitie is gevorderd, is volgens de raadsman dan ook disproportioneel. Daarmee wordt bovendien het resocialisatietraject, dat reeds in gang is gezet en ervoor moet zorgen dat de veroordeelde niet zal recidiveren, doorkruist. Dat is niet in het belang van de veroordeelde
en evenmin in het belang van de maatschappij. De raadsman heeft dan ook bepleit om de voorwaardelijke invrijheidstelling - conform het schriftelijke advies van de reclassering
van 22 juni 2016 en de mondelinge toelichting ter terechtzitting - slechts gedeeltelijk te herroepen voor een termijn van maximaal vier weken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het voortgangsverslag van 9 mei 2016, gevoegd bij het rapport van de reclassering van
7 juni 2016 en de toelichting ter terechtzitting door de deskundigen blijkt - zakelijk weergegeven - het volgende:
De veroordeelde heeft meteen na zijn vrijlating, op 9 februari 2016, contact opgenomen met
de reclassering met de vraag of hij naar België mocht om afscheid te nemen van een onlangs overleden vriend die was opgebaard in een uitvaarcentrum in België. De veroordeelde is later die dag, samen met zijn broer, naar België gereden. Tijdens die rit is veroordeelde gedurende vier minuten door de rand van het verboden gebied gereden. Diezelfde nacht heeft de veroordeelde wederom enkele minuten door de rand van het verboden gebied gereden. De veroordeelde heeft na deze twee overtredingen van het locatieverbod op 10 februari 2016 een officiële waarschuwing gekregen van de reclassering. De daaropvolgende drie maanden heeft
de veroordeelde zich coöperatief opgesteld. Door de reclassering is een resocialisatietraject opgestart, waaraan de veroordeelde goed heeft meegewerkt.
Op 7 mei 2016 heeft de veroordeelde vervolgens opnieuw (kortstondig, te weten 11 minuten) het locatieverbod overtreden. De veroordeelde heeft over dit incident verklaard dat hij samen met vrienden richting Heerlen is gereden. Toen hij in het verboden gebied kwam, begon zijn enkelband te trillen. Hij is toen meteen uitgestapt en heeft bij een bushalte - die 100 meter binnen het verboden gebied lag - gewacht tot zijn vrienden hem weer kwamen ophalen.
De veroordeelde is niet in de buurt van het slachtoffer geweest.
Uit de rapportage van de reclassering van 7 juni 2016 blijkt voorts dat de oplader van de enkelband van de veroordeelde drie keer stuk is gegaan, waardoor de veroordeelde (telkens) korte tijd niet traceerbaar was voor de reclassering. De veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat het klopt dat de opladers van de enkelband - door zijn toedoen - meermalen
stuk zijn gegaan. De veroordeelde ontkent echter dat hij de opladers met opzet stuk heeft gemaakt om zich aan het zicht van de reclassering te onttrekken.
In het aanvullend rapport van 22 juni 2016 adviseert de reclassering om de voorwaardelijke invrijheidstelling slechts gedeeltelijk te herroepen voor een termijn van vier weken, zodat een vervolg kan worden gegeven aan het in gang gezette resocialisatietraject van de veroordeelde. Volgens de reclassering zal een langere detentie dit traject doorkruisen, waardoor de kans op recidive zal toenemen.
De deskundige [naam 4] heeft ter terechtzitting van 24 juni 2016 - kort en zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
De veroordeelde verblijft sinds 9 juni 2016 in detentie. Op de dag van de uitspraak zullen
dat vier weken zijn. Een langer verblijf in detentie zal het hulpverleningstraject dat in gang
is gezet, doorkruisen. De kans is groot dat de veroordeelde zijn huidige woning kwijt raakt indien hij - zoals de officier van justitie heeft gevorderd - nog langere tijd in detentie moet doorbrengen. De reclassering en andere hulpverlenende instanties hebben dan geen zicht
meer op de veroordeelde, waardoor de kans op recidive op de lange termijn zal toenemen.
De veroordeelde en de maatschappij hebben er dan ook belang dat een vervolg kan worden gegeven aan het resocialisatietraject van de veroordeelde. De reclassering adviseert om die reden om de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk te herroepen voor een periode
van vier weken.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van artikel 15g, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan de voorwaardelijke invrijheidstelling al dan niet gedeeltelijk worden herroepen als veroordeelde een of meer van
de daaraan verbonden voorwaarden niet heeft nageleefd. De herroeping geschiedt door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie. De officier van justitie geeft hierbij aan
om welke redenen tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden overgegaan.
In het onderhavige geval heeft de officier van justitie gevorderd dat de aan de veroordeelde toegekende voorwaardelijke invrijheidstelling wordt herroepen vanwege overtreding van de bijzondere voorwaarden, te weten: het meermalen niet naleven van het opgelegde locatieverbod
en - kort samengevat - het frustreren van het elektronisch toezicht.
De rechtbank ziet zich op de eerste plaats voor de vraag gesteld of veroordeelde de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden heeft overtreden. Zij overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt op grond van de rapporten van de reclassering en het onderzoek ter zitting vast dat de veroordeelde drie keer kortstondig het locatieverbod heeft overtreden. Daarbij is
hij de eerste twee keer telkens enkele minuten via de snelweg door de rand van het gebied gereden waar hij niet mocht komen. De laatste keer is hij het gebied, met een cirkel met een straal van 5000 meter rond de woning van het slachtoffer, ingegaan en na 100 meter gestopt. Daarnaast zijn door toedoen van de veroordeelde meerdere opladers van zijn enkelband kapot gegaan, waardoor hij telkens korte tijd niet (soms ook niet telefonisch) traceerbaar was voor de reclassering. De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde daarmee de bijzondere voorwaarden heeft overtreden.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of en - zo ja - voor welke periode, deze overtredingen dienen te leiden tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van
de veroordeelde.
De rechtbank stelt voorop dat de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden bijzondere voorwaarden in de kern tot doel hebben dat de veroordeelde geen contact zoekt
met en uit de buurt blijft van het slachtoffer en/of haar gezin, alsmede dat de veroordeelde in de toekomst niet zal overgaan tot het plegen van soortgelijke feiten als waarvoor veroordeelde is veroordeeld.
Niet is gebleken dat de veroordeelde contact heeft gezocht of heeft willen zoeken met het slachtoffer. Uit de geconstateerde schendingen van het locatieverbod kan evenmin worden afgeleid dat veroordeelde die intentie had. Hij heeft zich weliswaar meermalen in het voor hem verboden gebied begeven, maar was daar telkens maar enkele minuten en ook telkens aan de randen van het gebied. Nergens valt uit af te leiden dat veroordeelde op weg zou zijn geweest naar het slachtoffer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is evenmin gebleken dat de veroordeelde de opladers van
zijn enkelband moedwillig heeft stuk gemaakt met het doel zich te onttrekken aan het zicht van de reclassering.
Dat neemt echter niet weg dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden wel heeft overtreden. Teneinde de veroordeelde in te scherpen dat ook beperkte inbreuken op de voorwaarden niet getolereerd kunnen worden, kan de overtreding van de voorwaarden niet zonder gevolgen blijven. Anders gezegd: op iedere overtreding van de voorwaarden dient een reactie te volgen.
Deze reactie dient wel afhankelijk te zijn van de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die heeft plaats gevonden
De rechtbank heeft in belangrijke mate laten meewegen het schriftelijk advies van de reclassering van 22 juni 2016, zoals ook ter zitting nader toegelicht, dat inhoudt dat het lopende resocialisatietraject, dat juist dient ter voorkoming van recidive, zal worden doorkruist indien de veroordeelde langere tijd gedetineerd raakt. De rechtbank acht dit niet wenselijk, nu het doel van de opgelegde voorwaarden juist is contacten met het slachtoffer en haar omgeving te voorkomen alsmede herhaling van soortgelijke feiten. De rechtbank is van oordeel dat de veroordeelde beter scherp in het vizier van de reclassering kan blijven, juist ter waarborging van de belangen van het slachtoffer en de maatschappij, waarmee ook de kans op een succesvolle resocialisatie wordt verhoogd. De vordering van de officier van justitie geeft onvoldoende houvast voor een toekomstige succesvolle begeleiding door de reclassering.
De rechtbank zal om die reden en mede gelet op de aard en ernst van de overtredingen van
de voorwaarden, het advies van de reclassering volgen en de gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde bevelen voor een termijn van 30 dagen.
De rechtbank acht het van belang op deze plaats nog op te merken dat de veroordeelde zich zal moeten blijven houden aan de voorwaarden. Hij dient te beseffen dat op iedere overtreding een reactie dient te volgen. Met deze beslissing resteert nog een aanzienlijk aantal dagen van het voorwaardelijk strafdeel (207 dagen) waardoor naleving van de voorwaarden kan worden afgedwongen.
Nu de vordering van de officier van justitie is gebaseerd op overtreding van de bijzondere voorwaarden, is de kwestie van het rijden door veroordeelde in een auto tijdens een ontzegging van de rijbevoegdheid, niet aan de orde. Dat vindt de officier van justitie ook,
nu daar kennelijk een nieuwe strafzaak over volgt.
Ook de door de officier van justitie betrokken stelling dat in dit geval volledige tenuitvoerlegging van het restant van de voorwaardelijke straf dient te volgen, wordt niet ondersteund door de door haar overgelegde uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam en laat zich ook moeilijk rijmen met haar vordering waarin 120 dagen wordt gevraagd van het restant van 237 dagen.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • wijst de vordering van het openbaar ministerie gedeeltelijk toe;
  • gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog gedeeltelijk, te weten voor de duur van 30 dagen, moet worden ondergaan;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. B.G.L van der Aa, voorzitter, mr. M.B. Bax en
mr. P. van Blaricum, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 juli 2016.
Buiten staat
Mr. P. van Blaricum is niet in de gelegenheid om deze beslissing mede te ondertekenen.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700590-14 (vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling)
VI-zaaknummer: 99/000439-24
Proces-verbaal van de openbare zitting van 8 juli 2016 in de zaak tegen:
[veroordeelde]
geboren te Teheran op [geboortedatum] ,
thans gedetineerd in penitentiaire inrichting Limburg-Zuid – De Geerhorst te Sittard,
hierna te noemen: de veroordeelde.
Raadsman is mr. A.A.T.X. Vonken, kantoorhoudende Maastricht.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De veroordeelde is niet in de zittingzaal aanwezig. Ter terechtzitting van 24 juni 2016 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt de beslissing uit.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.