4.3Het oordeel van de rechtbank
Uit het voortgangsverslag van 9 mei 2016, gevoegd bij het rapport van de reclassering van
7 juni 2016 en de toelichting ter terechtzitting door de deskundigen blijkt - zakelijk weergegeven - het volgende:
De veroordeelde heeft meteen na zijn vrijlating, op 9 februari 2016, contact opgenomen met
de reclassering met de vraag of hij naar België mocht om afscheid te nemen van een onlangs overleden vriend die was opgebaard in een uitvaarcentrum in België. De veroordeelde is later die dag, samen met zijn broer, naar België gereden. Tijdens die rit is veroordeelde gedurende vier minuten door de rand van het verboden gebied gereden. Diezelfde nacht heeft de veroordeelde wederom enkele minuten door de rand van het verboden gebied gereden. De veroordeelde heeft na deze twee overtredingen van het locatieverbod op 10 februari 2016 een officiële waarschuwing gekregen van de reclassering. De daaropvolgende drie maanden heeft
de veroordeelde zich coöperatief opgesteld. Door de reclassering is een resocialisatietraject opgestart, waaraan de veroordeelde goed heeft meegewerkt.
Op 7 mei 2016 heeft de veroordeelde vervolgens opnieuw (kortstondig, te weten 11 minuten) het locatieverbod overtreden. De veroordeelde heeft over dit incident verklaard dat hij samen met vrienden richting Heerlen is gereden. Toen hij in het verboden gebied kwam, begon zijn enkelband te trillen. Hij is toen meteen uitgestapt en heeft bij een bushalte - die 100 meter binnen het verboden gebied lag - gewacht tot zijn vrienden hem weer kwamen ophalen.
De veroordeelde is niet in de buurt van het slachtoffer geweest.
Uit de rapportage van de reclassering van 7 juni 2016 blijkt voorts dat de oplader van de enkelband van de veroordeelde drie keer stuk is gegaan, waardoor de veroordeelde (telkens) korte tijd niet traceerbaar was voor de reclassering. De veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat het klopt dat de opladers van de enkelband - door zijn toedoen - meermalen
stuk zijn gegaan. De veroordeelde ontkent echter dat hij de opladers met opzet stuk heeft gemaakt om zich aan het zicht van de reclassering te onttrekken.
In het aanvullend rapport van 22 juni 2016 adviseert de reclassering om de voorwaardelijke invrijheidstelling slechts gedeeltelijk te herroepen voor een termijn van vier weken, zodat een vervolg kan worden gegeven aan het in gang gezette resocialisatietraject van de veroordeelde. Volgens de reclassering zal een langere detentie dit traject doorkruisen, waardoor de kans op recidive zal toenemen.
De deskundige [naam 4] heeft ter terechtzitting van 24 juni 2016 - kort en zakelijk weergegeven - het volgende verklaard:
De veroordeelde verblijft sinds 9 juni 2016 in detentie. Op de dag van de uitspraak zullen
dat vier weken zijn. Een langer verblijf in detentie zal het hulpverleningstraject dat in gang
is gezet, doorkruisen. De kans is groot dat de veroordeelde zijn huidige woning kwijt raakt indien hij - zoals de officier van justitie heeft gevorderd - nog langere tijd in detentie moet doorbrengen. De reclassering en andere hulpverlenende instanties hebben dan geen zicht
meer op de veroordeelde, waardoor de kans op recidive op de lange termijn zal toenemen.
De veroordeelde en de maatschappij hebben er dan ook belang dat een vervolg kan worden gegeven aan het resocialisatietraject van de veroordeelde. De reclassering adviseert om die reden om de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk te herroepen voor een periode
van vier weken.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van artikel 15g, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan de voorwaardelijke invrijheidstelling al dan niet gedeeltelijk worden herroepen als veroordeelde een of meer van
de daaraan verbonden voorwaarden niet heeft nageleefd. De herroeping geschiedt door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie. De officier van justitie geeft hierbij aan
om welke redenen tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden overgegaan.
In het onderhavige geval heeft de officier van justitie gevorderd dat de aan de veroordeelde toegekende voorwaardelijke invrijheidstelling wordt herroepen vanwege overtreding van de bijzondere voorwaarden, te weten: het meermalen niet naleven van het opgelegde locatieverbod
en - kort samengevat - het frustreren van het elektronisch toezicht.
De rechtbank ziet zich op de eerste plaats voor de vraag gesteld of veroordeelde de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden heeft overtreden. Zij overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt op grond van de rapporten van de reclassering en het onderzoek ter zitting vast dat de veroordeelde drie keer kortstondig het locatieverbod heeft overtreden. Daarbij is
hij de eerste twee keer telkens enkele minuten via de snelweg door de rand van het gebied gereden waar hij niet mocht komen. De laatste keer is hij het gebied, met een cirkel met een straal van 5000 meter rond de woning van het slachtoffer, ingegaan en na 100 meter gestopt. Daarnaast zijn door toedoen van de veroordeelde meerdere opladers van zijn enkelband kapot gegaan, waardoor hij telkens korte tijd niet (soms ook niet telefonisch) traceerbaar was voor de reclassering. De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde daarmee de bijzondere voorwaarden heeft overtreden.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of en - zo ja - voor welke periode, deze overtredingen dienen te leiden tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van
de veroordeelde.
De rechtbank stelt voorop dat de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden bijzondere voorwaarden in de kern tot doel hebben dat de veroordeelde geen contact zoekt
met en uit de buurt blijft van het slachtoffer en/of haar gezin, alsmede dat de veroordeelde in de toekomst niet zal overgaan tot het plegen van soortgelijke feiten als waarvoor veroordeelde is veroordeeld.
Niet is gebleken dat de veroordeelde contact heeft gezocht of heeft willen zoeken met het slachtoffer. Uit de geconstateerde schendingen van het locatieverbod kan evenmin worden afgeleid dat veroordeelde die intentie had. Hij heeft zich weliswaar meermalen in het voor hem verboden gebied begeven, maar was daar telkens maar enkele minuten en ook telkens aan de randen van het gebied. Nergens valt uit af te leiden dat veroordeelde op weg zou zijn geweest naar het slachtoffer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is evenmin gebleken dat de veroordeelde de opladers van
zijn enkelband moedwillig heeft stuk gemaakt met het doel zich te onttrekken aan het zicht van de reclassering.
Dat neemt echter niet weg dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarden wel heeft overtreden. Teneinde de veroordeelde in te scherpen dat ook beperkte inbreuken op de voorwaarden niet getolereerd kunnen worden, kan de overtreding van de voorwaarden niet zonder gevolgen blijven. Anders gezegd: op iedere overtreding van de voorwaarden dient een reactie te volgen.
Deze reactie dient wel afhankelijk te zijn van de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder die heeft plaats gevonden
De rechtbank heeft in belangrijke mate laten meewegen het schriftelijk advies van de reclassering van 22 juni 2016, zoals ook ter zitting nader toegelicht, dat inhoudt dat het lopende resocialisatietraject, dat juist dient ter voorkoming van recidive, zal worden doorkruist indien de veroordeelde langere tijd gedetineerd raakt. De rechtbank acht dit niet wenselijk, nu het doel van de opgelegde voorwaarden juist is contacten met het slachtoffer en haar omgeving te voorkomen alsmede herhaling van soortgelijke feiten. De rechtbank is van oordeel dat de veroordeelde beter scherp in het vizier van de reclassering kan blijven, juist ter waarborging van de belangen van het slachtoffer en de maatschappij, waarmee ook de kans op een succesvolle resocialisatie wordt verhoogd. De vordering van de officier van justitie geeft onvoldoende houvast voor een toekomstige succesvolle begeleiding door de reclassering.
De rechtbank zal om die reden en mede gelet op de aard en ernst van de overtredingen van
de voorwaarden, het advies van de reclassering volgen en de gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde bevelen voor een termijn van 30 dagen.
De rechtbank acht het van belang op deze plaats nog op te merken dat de veroordeelde zich zal moeten blijven houden aan de voorwaarden. Hij dient te beseffen dat op iedere overtreding een reactie dient te volgen. Met deze beslissing resteert nog een aanzienlijk aantal dagen van het voorwaardelijk strafdeel (207 dagen) waardoor naleving van de voorwaarden kan worden afgedwongen.
Nu de vordering van de officier van justitie is gebaseerd op overtreding van de bijzondere voorwaarden, is de kwestie van het rijden door veroordeelde in een auto tijdens een ontzegging van de rijbevoegdheid, niet aan de orde. Dat vindt de officier van justitie ook,
nu daar kennelijk een nieuwe strafzaak over volgt.
Ook de door de officier van justitie betrokken stelling dat in dit geval volledige tenuitvoerlegging van het restant van de voorwaardelijke straf dient te volgen, wordt niet ondersteund door de door haar overgelegde uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam en laat zich ook moeilijk rijmen met haar vordering waarin 120 dagen wordt gevraagd van het restant van 237 dagen.