ECLI:NL:RBLIM:2016:5840

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
03/659022-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met gevangenisstraf van 9 jaar zonder terbeschikkingstelling

Op 7 juli 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 23 januari 2015 zijn vriendin [slachtoffer] heeft gedood. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de vrouw meermalen met een mes in de hals heeft gestoken, wat heeft geleid tot haar overlijden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, omdat niet bewezen kon worden dat hij met voorbedachte rade handelde. De officier van justitie had een gevangenisstraf van acht jaar geëist, maar de rechtbank oordeelde dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen jaar rechtvaardigt. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat dit niet voldoende was om de terbeschikkingstelling op te leggen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding. De rechtbank heeft het inbeslaggenomen mes en andere voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/659022-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 juli 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] ,
thans gedetineerd in [adresgegevens PI] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.H.J. Pluijmen, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 18 februari 2016 en 23 juni 2016. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Ter terechtzitting van 18 februari 2016 hebben diverse nabestaanden van het slachtoffer [slachtoffer] , te weten haar zoon, broer en zus, het spreekrecht uitgeoefend.
Voorts is ter terechtzitting van 18 februari 2016 de benadeelde partij [naam] gehoord.

2.De tenlastelegging

De op grond van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering nader omschreven tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte opzettelijk [slachtoffer] , al dan niet met voorbedachte raad, heeft gedood.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 23 januari 2015, omstreeks 18:27 uur, werd bij de meldkamer van de politie Eenheid Limburg gemeld dat een vrouw zelfmoord had gepleegd in haar woning te Plasmolen. Deze melding was gedaan door een buurman die dit had gehoord van de vriend van de vrouw. Die vriend is verdachte [verdachte] .
De politie ging ter plaatse. Liggend op bed in de slaapkamer van de woning werd de vrouw, [slachtoffer] , dood aangetroffen. Diezelfde avond werd [verdachte] als verdachte aangemerkt en aangehouden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte het slachtoffer [naam] opzettelijk van het leven heeft beroofd door - kort gezegd -:
  • haar met een mes meermalen in de nek, hals en/of keel te steken en/of
  • haar te verwurgen en/of
  • haar mond en/of neus te smoren en/of
  • uitwendig mechanisch samendrukkend, stomp en/of botsend geweld op haar borstkas en/of bovenbuik uit te oefenen.
Nu de officier van justitie niet bewezen acht dat de verdachte dit met voorbedachte raad heeft gedaan, heeft hij gevorderd de verdachte van de primair tenlastegelegde moord vrij te spreken en hem te veroordelen voor de subsidiair tenlastegelegde doodslag.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Ook de verdediging heeft ervoor gepleit de verdachte vrij te spreken van de primair tenlastegelegde moord. Zij acht de subsidiair tenlastegelegde doodslag bewezen in die zin dat de verdachte willens en wetens een aanmerkelijk risico heeft genomen door het steken met een mes in de hals van het slachtoffer, waarmee hij de aanmerkelijke kans op haar dood op de koop heeft toegenomen (voorwaardelijk opzet).
3.4
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.4.1
De bewijsmiddelen
Op verzoek van de meldkamer van de politie Limburg gingen de verbalisanten [naam] en [naam] op 23 januari 2015 naar perceel [adres] . Omstreeks 18:33 uur kwamen de verbalisanten ter plaatse. Zij zagen dat de voordeur van de woning geopend was en dat in het verlengde van die voordeur een man op een bank zat. [2] Dit betrof verdachte [verdachte] . [3] Na het betreden van de woning zag verbalisant [naam] dat op het bed in de slaapkamer een persoon op haar rug lag. Hij voelde de rechterpols van deze persoon, maar voelde geen polsslag. Deze persoon werd door de verbalisant herkend als de hem ambtshalve bekende [slachtoffer] . [4] De volledige naam van het slachtoffer luidt: [slachtoffer] . [5] Verbalisant [naam] zag een kras- dan wel snijwond bij de hals van het slachtoffer. Tevens zag hij dat de stof onder het hoofd van het slachtoffer was doordrenkt met een op bloed lijkende substantie. [6]
Op 23 januari 2015 om 18:48 uur vernam verbalisant [naam] van het ter plaatse gekomen ambulancepersoneel dat het slachtoffer daadwerkelijk overleden was. [7]
Het stoffelijk overschot van [slachtoffer] is op 24 januari 2015 inbeslaggenomen. [8] In verband met een sectie op het lichaam van het slachtoffer is haar stoffelijk overschot op 27 januari 2015 overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut. Op dezelfde dag heeft de patholoog hierop sectie verricht. [9]
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] is onder meer het volgende gebleken: [10]
- Er waren 12 scherprandige huidperforaties met onderhuidse bloeduitstortingen aan de hals links, midden en rechts tot aan het rechter sleutelbeen. Tien van deze letsels waren circa 1,5 centimeter lang en twee van de letsels 1 centimeter lang. Het langst gemeten steekkanaal was in relatie met het letsel uiterst links aan de hals en bedroeg 5,5 centimeter. [11]
Deze letsels zijn bij leven ontstaan door meervoudig ingewerkt uitwendig mechanisch scherprandig snijdend/klievend en perforerend geweld. Bij één van deze letsels was de rechterhalsader geperforeerd. Bij twee andere steekletsels waren het strottenhoofd en de luchtpijp gekliefd. [12]
- Er waren huidverkleuringen van onderhuidse bloeduitstortingen aan de hals, kaaklijn rechts tot hoog aan de borstkas, bij het rechtersleutelbeen met plaatselijk rode puntvormige veranderingen. [13]
Deze letsels zijn bij leven ontstaan ten gevolge van ingewerkt uitwendig mechanisch (samen)drukkend en/of stomp/botsend geweld op de hals, elk op zich of in combinatie. Onder mechanisch (samen)drukkend geweld wordt verstaan verwurgen. [14]
- Er waren letsels aan de mond/neus/kin/linkerwang/boven de bovenlip. [15]
Deze letsels zijn bij leven ontstaan ten gevolge van ingewerkt uitwendig mechanisch (samen)drukkend en/of stomp/botsend geweld op de mond/neusregio, elk op zich of in combinatie. [16]
- Er waren letsels aan de borstkas, linkerborst en bovenbuik: er waren aan de linkerborst, bovenbuik links en rechts en aan de borstkas, meerdere huidverkleuringen van onderhuidse bloeduitstortingen met plaatselijk oppervlakkige huidbeschadigingen. [17]
Deze letsels zijn bij leven ontstaan ten gevolge van ingewerkt uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld en/of stomp/botsend geweld op de borstkas/bovenbuik, al of niet in combinatie. [18]
Het intreden van de dood kan goed worden verklaard door de volgende onderstaande oorzaken, elk op zich of in combinatie:
effecten van verstikking door uitwendig mechanisch stomp geweld op de hals, (samen)drukkend geweld op de hals of een combinatie daarvan;
effecten van verstikking door uitwendig mechanisch stomp geweld op de mond-neusregio, drukken op/belemmeren van de mond-neusregio of een combinatie daarvan;
effecten van verstikking door uitwendig mechanisch stomp geweld op de borstkas/bovenbuik, (samen)drukkend geweld op de borstkas/bovenbuik of een combinatie daarvan;
effecten van verstikking door luchtwegbelemmering als gevolg van twee van de steekletsels aan de hals;
algehele weefselschade door doorgemaakt bloedverlies, ten gevolge van één van de twaalf steekletsels aan de hals.
Op grond van de sectiebevindingen is de volgorde van de letsels niet aan te geven. Het intreden van de dood is, gezien de summiere tekenen van doorgemaakt bloedverlies aan het lichaam, waarschijnlijker onder de hypothese dat verstikking de oorzaak is geweest dan dat algehele weefselschade door doorgemaakt bloedverlies de oorzaak is geweest. [19]
Bij onderzoek op de plaats delict zagen de verbalisanten [naam] , [naam] en [naam] op het witte laken, onder de rechterhand van het slachtoffer, een schilmesje liggen. Dit schilmesje is veiliggesteld. Op het lemmet van het mesje en op het heft nabij het lemmet was bloed zichtbaar. [20]
Ter terechtzitting van 18 februari 2016 heeft de verdachte verklaard dat hij en [slachtoffer] op 23 januari 2015 in hun woning te [adres] ruzie hebben gekregen, waarbij is geduwd en getrokken. De verdachte heeft [slachtoffer] een vrij harde duw gegeven. Voorts heeft hij op een gegeven moment met een mes naar [slachtoffer] uitgehaald, in het gebied van haar hals. Hij heeft haar vaker gestoken. [slachtoffer] zat op dat moment op het bed. Hij heeft gestoken met een klein schilmesje. [21]
De verdachte en [slachtoffer] waren op dat moment met z’n tweeën in de woning aanwezig. [22]
3.4.2
De vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 23 januari 2015 heeft verdachte in hun gezamenlijke woning te [adres] het slachtoffer [slachtoffer] twaalf keer met een schilmesje in haar hals gestoken. Kort daarna is zij overleden. De oorzaak van het overlijden is niet exact vast te stellen. Wel kan worden vastgesteld dat het intreden van de dood goed kan worden verklaard door de vijf hierboven genoemde oorzaken, elk op zich of in combinatie.
De verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer meermalen met een mes in de halsstreek heeft gestoken. De weefselschade ten gevolge van het steken met een mes kan hebben geleid tot de dood van het slachtoffer, hoewel het meer waarschijnlijk is dat verstikking de doodsoorzaak is geweest. Hoewel de verdachte heeft ontkend dat hij het slachtoffer heeft doen stikken door haar te wurgen of door haar neus en mond dicht te houden, staat het naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte ook degene is geweest die het overige, bij sectie geconstateerde letsel, ontstaan anders dan door het steken met een mes, heeft toegebracht. Hij heeft immers verklaard dat hij ruzie had met het slachtoffer en dat er verder niemand in de woning aanwezig is geweest.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van het slachtoffer - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, die zij onder meer afleidt uit de letsels die, elk afzonderlijk of in combinatie, tot de dood van het slachtoffer kunnen hebben geleid, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
3.4.3
De conclusie
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte opzettelijk slachtoffer [naam] van het leven heeft beroofd. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank evenwel van oordeel dat er geen bewijs is dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Dit betekent dat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van de primair tenlastegelegde moord en dat zij de subsidiair tenlastegelegde doodslag bewezen zal verklaren.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
subsidiair
op 23 januari 2015 te [adres] , in de gemeente [plaats] , [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
- met een mes meermalen in de hals van die [slachtoffer] te steken en/of
- die [slachtoffer] te verwurgen, in elk geval uitwendig mechanisch (samen)drukkend en/of stomp en/of botsend geweld op de hals van die [slachtoffer] uit te oefenen en/of
- de mond en/of neus van die [slachtoffer] te smoren en/of (af) te drukken, in elk geval uitwendig mechanisch (samen)drukkend en/of stomp en/of botsend geweld op de mond- en/of neus(regio) van die [slachtoffer] uit te oefenen en/of
- uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld en/of stomp en/of botsend geweld op de borstkas en/of bovenbuik van die [slachtoffer] uit te oefenen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
subsidiair
doodslag.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psychiater H.T.J. Boerboom en de psycholoog E.J. Muller, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, hebben over de geestvermogens van verdachte op 30 juli 2015 een rapport uitgebracht. Op 9 mei 2016 hebben zij een briefrapport uitgebracht naar aanleiding van een aanvullend verzoek daartoe van de rechtbank.
In het rapport van 30 juli 2015 is onder meer gerapporteerd dat:
  • bij de verdachte sprake is van scheefgroei in zijn persoonlijkheid;
  • deze scheefgroei het fundament vormt voor duurzame problemen op diverse levensterreinen;
  • deze scheefgroei in zijn jeugd is ontstaan en zijn sociaal-emotionele ontwikkeling heeft getroebleerd;
  • de problemen die de verdachte in zijn dagelijks functioneren ervaart, doorwerken op diverse levensgebieden en als geheel het best zijn aan te merken als een persoonlijkheidsstoornis met vooral borderline kenmerken op emotioneel niveau en antisociale kenmerken op gedragsniveau;
  • bij de verdachte verder sprake is van afhankelijkheid van alcohol (gelet op langdurig en problematisch alcoholgebruik);
  • van beide stoornissen ook ten tijde van het tenlastegelegde sprake was.
In het briefrapport van 9 mei 2016 hebben de psychiater en de psycholoog aanvullend gerapporteerd dat er naast de alcoholafhankelijkheid en de persoonlijkheidsstoornis NAO met borderline en antisociale trekken, sprake is van forse cognitieve stoornissen. Gelet hierop stellen zij de diagnose: cognitieve stoornis NAO of neurocognitieve stoornis door multipele oorzaken.
Daarnaast wordt in het briefrapport het volgende gesteld:
‘De cognitieve stoornis geeft geen vermindering van de impulsregulatie. Door de cognitieve stoornis NAO was er sprake van een verminderde draagkracht en overzicht in een situatie waarin situatieve factoren een grote stress verhogende rol speelden (problematische relatie, verhuizing), waardoor hij zeer waarschijnlijk werd overvraagd. Op basis van zijn persoonlijkheidsstoornis heeft betrokkene een gebrekkige coping bij stress en daaraan kan impulsief gedrag worden toegeschreven. Het alcoholgebruik vanuit zijn alcoholverslaving zal de drempel tot impulsief gewelddadig gedrag verder hebben verlaagd, indien bewezen. Gezien het voorgaande adviseren onderzoekers betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het ten laste gelegde.’ (pagina 10)
De rechtbank kan zich vinden in deze bevindingen van beide gedragsdeskundigen en in de door hen getrokken conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid. Zij acht de verdachte dan ook verminderd toerekeningsvatbaar.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is, nu verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een van de ernstigste strafbare feiten die het Wetboek van Strafrecht kent. Hierbij heeft verdachte onvoorstelbaar groot leed toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. Daarnaast houdt de officier van justitie bij zijn eis rekening met het feit dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict.
De officier van justitie heeft, mede gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, een gevangenisstraf van acht jaren gevorderd.
Verder heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat het onverantwoord is als verdachte onbehandeld terugkeert in de maatschappij en dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd. Nu de wet geen ruimte biedt om naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meer dan vijf jaren een zogenoemde terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen, heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte de terbeschikkingstelling op te leggen met verpleging van overheidswege. De maatregel tot terbeschikkingstelling zou pas dienen aan te vangen op het moment dat de verdachte twee derde deel van de gevangenisstraf heeft uitgezeten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging ermee rekening te houden dat:
  • het doden van het slachtoffer een grote psychische impact op verdachte heeft en dat voor hem de grootste straf is dat hij hiermee zal moeten leven;
  • verdachte oprechte spijt heeft en meeleeft met de nabestaanden;
  • verdachte niet eerder voor ernstige gewelddelicten is veroordeeld;
  • het recidivegevaar, hoewel aanwezig, niet acuut is.
De verdediging heeft verzocht de verdachte te veroordelen tot een zo kort mogelijke gevangenisstraf, opdat hij snel een behandeling kan ondergaan. Dit zou kunnen in de vorm van een zogenoemde terbeschikkingstelling met voorwaarden. Voor een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege ontbreekt de noodzaak, aldus de raadsvrouw.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
Algemene overwegingen
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Tijdens een ruzie met zijn vriendin heeft verdachte haar in hun gezamenlijke woning gedood. Hierbij heeft hij haar twaalf keer met een mes in de hals gestoken en heeft hij haar diverse andere letsels toegebracht, te weten aan de hals, de borstkas/bovenbuik en rond de mond en neus. Welk(e) letsel(s) uiteindelijk tot de dood heeft/hebben geleid, kan niet worden vastgesteld. Wat wel vaststaat is dat verdachte bruut en excessief geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer. Het kan niet anders zijn dan dat het slachtoffer in de laatste minuten van haar leven doodsangsten heeft uitgestaan. Dat dit feit is gepleegd door juist de partner van het slachtoffer - iemand die je per definitie zou moeten kunnen vertrouwen - in hun gezamenlijke woning - een plek waar je bij uitstek veilig zou moeten zijn - maakt het allemaal nog wranger.
Aan de nabestaanden van het slachtoffer is onherstelbaar leed en verdriet toegebracht. De rechtbank heeft met aandacht geluisterd naar de zoon, de zus en de broer van het slachtoffer die op zitting hebben verteld over hun verdriet en over de impact die dit misdrijf op hun leven heeft.
Ook de rechtsorde is geschokt. Dit soort feiten versterken de in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid.
6.3.2
Straf
De verdachte heeft opzettelijk [slachtoffer] haar recht op leven ontnomen. Hiermee heeft hij een van de meest ernstige strafbare feiten gepleegd die het Wetboek van Strafrecht kent. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats is.
Ten aanzien van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank zoekt bij de strafoplegging vaak aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS, dan wel bij straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Nu er geen oriëntatiepunten bestaan voor doodslag, heeft de rechtbank gekeken naar de strafoplegging bij soortgelijke feiten. In veel gevallen wordt voor doodslag een gevangenisstraf opgelegd tussen zes en twaalf jaren.
Behalve met de ernst van het bewezenverklaarde houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met het volgende:
- Verdachte is eenmaal eerder, te weten in 2014, veroordeeld voor een geweldsdelict. Hij is toen namelijk voor mishandeling veroordeeld tot een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Dit is weliswaar niet aan te merken als een soortgelijk feit. Niettemin houdt de rechtbank hiermee rekening in het nadeel van de verdachte.
- Verdachte is, zoals hierboven is overwogen, verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het bewezenverklaarde. Hiermee zal de rechtbank rekening houden in het voordeel van de verdachte.
Alles in overweging nemende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen jaren een passend straf.
6.3.3
Maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd om aan de verdachte de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen. De verdediging heeft aangevoerd dat de noodzaak hiertoe ontbreekt. Een terbeschikkingstelling met voorwaarden zou volgens de raadsvrouw wel tot de mogelijkheden behoren.
In dit kader acht de rechtbank van belang wat de gedragsdeskundigen van het Pieter Baan Centrum over het recidiverisico hebben gerapporteerd. In het briefrapport van 9 mei 2016 is hierover het volgende vermeld:
‘Het is niet onwaarschijnlijk dat betrokkene in een zelfde situatie als ten tijde van het ten laste gelegde terecht gaat komen. De kwetsbaarheden in zijn persoon hebben (in ieder geval voor een groot deel) een duurzaam karakter. Betrokkene heeft vanuit zijn persoonlijkheid toch al een kwetsbare ondergrond en het herseninfarct heeft een extra beperking opgeleverd. Zijn draagkracht is sinds augustus 2014 beduidend minder en dus moeten zijn beperkte coping en cognitieve problemen, en daarmee zijn problemen met het dagelijks leven vorm te geven, in de risicotaxatie zwaar meewegen. Betrokkene zal zich moeilijk staande kunnen houden in de maatschappij, waarna bij tegenslag of stress de kans op terugval in middelen aannemelijk is. Onderzoekers menen echter ook dat er een opeenstapeling van stressoren nodig is, voor betrokkene opnieuw gewelddadig zou kunnen worden.
(…)
Onderzoekers verwachten niet zozeer een acuut gevaar, maar achten, bij langdurige opeenstapeling van stresserende omstandigheden gevaar voor gewelddadig handelen aanwezig. Vanuit zijn pathologie is betrokkene kwetsbaar om in stresserende omstandigheden het overzicht te verliezen en gelijktijdig niet geneigd zich uit stressvolle situaties terug te trekken. Hiermee samenhangend achten onderzoekers het gevaar in belangrijke mate mede afhankelijk van de (opeenstapeling van) situationele omstandigheden. Omdat onderzoekers daarmee verwachten dat het gevaar zich pas op langere termijn manifesteert (een lange aanloop heeft) en in sterke mate afhankelijk is van de omstandigheden, menen onderzoekers dat het gevaar op gewelddadig handelen niet acuut is. Er is wel gevaar te verwachten op het moment dat betrokkene langdurig onder druk staat en een opeenstapeling van situationele factoren samenkomt.’ (pagina 11)
In hun aanbevelingen hebben de gedragsdeskundigen onder meer gesteld dat:
  • het van belang is dat verdachte voor lange duur ondersteund gaat worden en dat hij over een jaar nogmaals neuropsychologisch wordt getest;
  • het wenselijk is dat verdachte de sederende medicatie kan afbouwen en dat hij zijn mogelijkheden om problemen het hoofd te bieden leert uit te breiden;
  • zij mogelijkheden zien om de behandeling van verdachte vorm te geven in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, indien de strafmaat dit toelaat;
  • verdachte binnen het kader van de behandeling kan worden begeleid bij het praktisch vormgeven van zijn leven, dat vorm gegeven kan worden aan toezicht op en behandeling van zijn middelengebruik en dat eventuele relatievorming kan worden begeleid;
  • een klinische start aanbevelenswaardig is vanwege verdachtes huidige psychische gesteldheid en het belang van het aangaan en consolideren van een duurzame behandelrelatie.
De maatregel van terbeschikkingstelling is een zware maatregel die kan worden opgelegd, indien aan bepaalde wettelijke eisen is voldaan. Artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht somt deze voorwaarden op. Een van de voorwaarden is dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, het opleggen van die maatregel eist. In deze voorwaarde komt tot uitdrukking dat de terbeschikkingstelling een ultimum remedium, een laatste redmiddel, moet zijn: Indien een minder ingrijpende afdoening van de zaak mogelijk is en voldoende bescherming biedt voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, kan een terbeschikkingstelling nog niet aan de orde zijn.
Gelet op het feit dat in het aanvullend briefrapport van de gedragsdeskundigen is opgenomen dat het recidivegevaar niet acuut is, maar dat het gevaar een lange aanloop heeft en in sterke mate afhankelijk is van de omstandigheden en er een opeenstapeling van stressoren nodig is voordat verdachte opnieuw gewelddadig zou kunnen worden, alsmede gelet op het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat niet voldoende is onderbouwd dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist dat verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege moet worden opgelegd. Daarmee is er niet voldaan aan alle wettelijke vereisten zoals deze zijn opgenomen in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. Dit geldt ook voor een terbeschikkingstelling met voorwaarden; bovendien kan een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet worden opgelegd wanneer een veroordeling tot een gevangenisstraf van meer dan vijf jaren volgt (artikel 38, lid 5, van het Wetboek van Strafrecht), en daarvan is in deze zaak sprake.
Gelet op deze overwegingen zal de rechtbank niet gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld.
6.3.4
Overige overwegingen
6.3.4.1
Hogere gevangenisstraf dan gevorderd door de officier van justitie
De gevangenisstraf die aan de verdachte zal worden opgelegd is hoger dan de gevangenisstraf die door de officier van justitie is gevorderd. Deze zwaardere straf acht de rechtbank gerechtvaardigd door de ernst van het door verdachte gepleegde misdrijf, alsmede door het feit dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie voor ogen stond, niet de terbeschikkingstelling van verdachte zal gelasten.
6.3.4.2
De behandeling
Ter afwending van het gevaar voor anderen en om het recidiverisico in te dammen, is de rechtbank met de gedragsdeskundigen van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte wordt behandeld:
  • Hij moet voor lange duur ondersteund worden.
  • Hij moet over een jaar nogmaals neuropsychologisch worden getest.
  • Het is wenselijk dat hij de sederende medicatie afbouwt en dat hij leert zijn mogelijkheden om problemen het hoofd te bieden uit te breiden.
  • Hij moet worden begeleid om praktisch vorm te geven aan zijn leven.
  • Toezicht op en behandeling van zijn middelengebruik is gewenst, alsmede begeleiding van eventuele relatievorming.
  • Een klinische start is aanbevelenswaardig.
De vraag is nu hoe en wanneer deze behandeling vorm moet krijgen.
Nu niet wordt voldaan aan de vereisten voor het opleggen van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, dan wel met voorwaarden, en nu het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf evenmin mogelijk is, zal de behandeling vorm moeten krijgen tijdens de detentie van verdachte en - nadat twee derde deel van de gevangenisstraf ten uitvoer is gelegd - in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De rechtbank verzoekt het openbaar ministerie dan ook uitdrukkelijk om hiermee rekening te houden bij de tenuitvoerlegging van de straf en, te zijner tijd, bij het opstellen van de voorwaarden bij de voorwaardelijke invrijheidstelling.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [naam] vordert een schadevergoeding van € 600,69 ter zake van het tenlastegelegde feit, vermeerderd met de wettelijke rente. Voorts heeft hij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij treedt op voor zichzelf en voor zijn zoon, tevens de zoon van het overleden slachtoffer. Hij is ontvankelijk in zijn vordering, nu aan de verdachte een gevangenisstraf zal worden opgelegd en aan hem en zijn zoon rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
Nu het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van de begrote schade ad € 600,69 niet door de verdediging is betwist, stelt de rechtbank de hoogte van de schadevergoeding naar redelijkheid en billijkheid vast op dit schadebedrag. Gelet hierop wijst de rechtbank het gevorderde bedrag toe, vermeerderd met de wettelijke rente.
Voorts legt de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel op voor hetzelfde bedrag, nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor deze schade die door het strafbare feit is toegebracht, met vervangende hechtenis van 12 dagen.

8.Het beslag

Op de beslaglijst staan drie inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een mes, een handdoek en een laken.
De rechtbank zal het inbeslaggenomen mes onttrekken aan het verkeer, omdat het bewezenverklaarde feit met behulp van het mes is begaan en dit, met bloed van het slachtoffer besmeurde voorwerp, van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Ook de handdoek en het laken zal de rechtbank onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn hiervoor vatbaar, omdat zij aan de verdachte toebehoren en zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het strafbare feit. Bovendien is het ongecontroleerde bezit ervan, vanwege de erop aangetroffen bloedsporen, in strijd met de wet of met het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36b, 36c, 36d, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.5 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het subsidiair bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf van 9 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, [naam] , wonende te Milsbeek, te betalen € 600,69, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 23 januari 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van de nabestaande, [naam] , van € 600,69, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 12 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 23 januari 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer de volgende inbeslaggenomen voorwerpen:
  • een mes (goednummer 547045);
  • een handdoek (goednummer 547300);
  • een laken (goednummer 547044).
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Kleine, voorzitter, mr. M.J.M. Goessen en mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 juli 2016.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
primair
hij op of omstreeks 23 januari 2015 te [adres] , [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door
- met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal (telkens) in de nek en/of hals en/of keel van die [slachtoffer] te steken, in elk geval meervoudig uitwendig mechanisch scherprandig en/of snijdend en/of klievend en/of perforerend geweld op de nek en/of hals en/of keel van die [slachtoffer] uit te oefenen en/of
- die [slachtoffer] te verwurgen, in elk geval uitwendig mechanisch (samen)drukkend en/of stomp en/of botsend geweld op de hals van die [slachtoffer] uit te oefenen en/of
- de mond en/of neus van die [slachtoffer] te smoren en/of (af) te drukken, in elk geval uitwendig mechanisch (samen)drukkend en/of stomp en/of botsend geweld op de mond en/of neus(regio) van die [slachtoffer] uit te oefenen en/of
- uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld en/of stomp en/of botsend geweld
op de borstkas en/of bovenbuik van die [slachtoffer] uit te oefenen;
subsidiair
hij op of omstreeks 23 januari 2015 te [adres] , in de gemeente [plaats] , [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
- met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal (telkens) in de nek en/of hals en/of keel van die [slachtoffer] te steken, in elk geval meervoudig uitwendig mechanisch scherprandig en/of snijdend en/of klievend en/of perforerend geweld op de nek en/of hals en/of keel van die [slachtoffer] uit te oefenen en/of
- die [slachtoffer] te verwurgen, in elk geval uitwendig mechanisch (samen)drukkend en/of stomp en/of botsend geweld op de hals van die [slachtoffer] uit te oefenen en/of
- de mond en/of neus van die [slachtoffer] te smoren en/of (af) te drukken, in elk geval uitwendig mechanisch (samen)drukkend en/of stomp en/of botsend geweld op de mond en/of neus(regio) van die [slachtoffer] uit te oefenen en/of
- uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld en/of stomp en/of botsend geweld op de borstkas en/of bovenbuik van die [slachtoffer] uit te oefenen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, Eenheid Limburg, Districtsrecherche Noord- en Midden-Limburg, proces-verbaalnummer 2015014978, gesloten d.d. 30 oktober 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 934.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2015 op de pagina’s 182 en 183.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2015 op pagina 185.
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2015 op pagina 183.
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2015 op pagina 185.
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 januari 2015 op pagina 183.
7.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 februari 2015 op pagina 203.
8.Het proces-verbaal relaas forensisch onderzoek moord-doodslag [slachtoffer] d.d. 24 oktober 2015 op pagina 524.
9.Het proces-verbaal gerechtelijke sectie en vrijgave stoffelijk overschot d.d. 28 januari 2015 op pagina 679.
10.Het deskundigenrapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ d.d. 28 juli 2015 met zaaknummer 2015.01.26.095 van [naam] , arts en patholoog, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, op pagina 845.
11.Het deskundigenrapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ d.d. 28 juli 2015 met zaaknummer 2015.01.26.095 van [naam] , arts en patholoog, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, op pagina 846 (A7).
12.Het deskundigenrapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ d.d. 28 juli 2015 met zaaknummer 2015.01.26.095 van [naam] , arts en patholoog, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, op pagina 848.
13.Het deskundigenrapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ d.d. 28 juli 2015 met zaaknummer 2015.01.26.095 van [naam] , arts en patholoog, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, op pagina 846 (A8).
14.Het deskundigenrapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ d.d. 28 juli 2015 met zaaknummer 2015.01.26.095 van [naam] , arts en patholoog, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, op pagina 848.
15.Het deskundigenrapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ d.d. 28 juli 2015 met zaaknummer 2015.01.26.095 van [naam] , arts en patholoog, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, op pagina 846 (A9).
16.Het deskundigenrapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ d.d. 28 juli 2015 met zaaknummer 2015.01.26.095 van [naam] , arts en patholoog, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, op pagina 848.
17.Het deskundigenrapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ d.d. 28 juli 2015 met zaaknummer 2015.01.26.095 van [naam] , arts en patholoog, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, op pagina 847 (A10).
18.Het deskundigenrapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ d.d. 28 juli 2015 met zaaknummer 2015.01.26.095 van [naam] , arts en patholoog, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, op pagina 848.
19.Het deskundigenrapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ d.d. 28 juli 2015 met zaaknummer 2015.01.26.095 van [naam] , arts en patholoog, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, op pagina 849.
20.Het proces-verbaal onderzoek plaats delict op 24 en 25 januari 2015 d.d. 10 maart 2015 op pagina 582.
21.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 18 februari 2016.
22.Het proces-verbaal 4e verhoor verdachte [verdachte] d.d. 12 februari 2015 op pagina 138.