In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vordert de eiser in conventie, [eiser in conventie, verweerder in reconventie], de ontruiming van een bedrijfsruimte door de gedaagde in conventie, [gedaagde in conventie, eiser in reconventie]. De gedaagde huurde de bedrijfsruimte sinds 1 december 2014, maar heeft sinds 1 september 2015 geen huur meer betaald. De gedaagde heeft aangegeven dat hij wegens detentie de komende twee jaren geen gebruik kan maken van de gehuurde ruimte en heeft verzocht om beëindiging van de huurovereenkomst. De partijen hebben echter geen overeenstemming bereikt over de beëindiging van de huurovereenkomst.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is bij de ontruiming, aangezien de gedaagde geen huur meer betaalt en het gehuurde niet meer gebruikt. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagde binnen twee weken na betekening van het vonnis het gehuurde moet ontruimen. De vordering van de eiser om betaling van de huurachterstand van € 6.267,95 is toegewezen, evenals de vordering tot betaling van de huur voor de maanden na de ontruiming. De gedaagde is ook veroordeeld tot betaling van de beslagkosten en proceskosten.
In reconventie heeft de gedaagde een vordering ingesteld, maar deze is afgewezen omdat hij niet tijdig de eis en gronden daarvan heeft medegedeeld aan de wederpartij. De kantonrechter heeft de gedaagde niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering in reconventie. Het vonnis is gewezen door mr. P. Hoekstra en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.