ECLI:NL:RBLIM:2016:5654

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
5068998 CV EXPL 16-4643
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming en huurbetaling in kort geding tussen moeder en dochter

In deze zaak, die op 29 juni 2016 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vordert eiseres, de moeder van gedaagde sub 2, ontruiming van de woning die gedaagde sinds 1 juli 2015 in gebruik heeft. Eiseres stelt dat er een huurovereenkomst is gesloten, waaruit een huurprijs van € 720,00 per maand voortvloeit, en dat gedaagde een huurachterstand heeft van € 7.200,00. Gedaagde betwist het bestaan van een huurovereenkomst en heeft verweer gevoerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is voor het bestaan van een huurovereenkomst, en dat er nader onderzoek nodig is, wat niet mogelijk is in een kort geding. De vorderingen van eiseres zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten draagt. De beslissing is genomen in het belang van de betrokken partijen, gezien hun familierelatie.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 5068998 CV EXPL 16-4643
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 29 juni 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonend te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde mr. S.J.M. Peters,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2. [gedaagde sub 2],
beiden wonend aan de [adres] , [woonplaats] ,
gedaagden,
gemachtigde mr. B.H.A. Augustin.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de heer [gedaagde sub 1] , mevrouw [gedaagde sub 2] en tezamen [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de op voorhand door mr. Augustin in het geding gebrachte stukken
  • de pleitnota van mr. Augustin
  • de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 23 juni 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] is de moeder van mevrouw [gedaagde sub 2] . De heer [naam echtgenoot eiseres] , de echtgenoot van [eiseres] en vader van mevrouw [gedaagde sub 2] , is op 21 februari 2013 overleden.
2.2.
Aangezien [eiseres] de woning te groot vond voor haar alleen en [gedaagde] interesse had in het ouderlijk huis, heeft [eiseres] medio 2015 een (gehuurd) appartement betrokken en is [gedaagde] per 1 juli 2015 in de woning van [eiseres] staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] gaan wonen. Tussen partijen is vervolgens een geschil gerezen over de (voorwaarden van) verkoop van de woning door [eiseres] aan [gedaagde] .
2.3.
Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten vordert [eiseres] hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- de woning staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] per 1 juli 2016, althans binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis, althans een in goede justitie te bepalen termijn te ontruimen en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen, zulks met machtiging van [eiseres] om zonodig de ontruiming op kosten van [gedaagde] te laten uitvoeren,
  • tot betaling van een bedrag van € 7.200,00 aan huurachterstand over de maanden juli 2015 tot en met mei 2016, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de respectieve vervaldata van de huurpenningen, althans vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening,
  • tot doorbetaling van de maandelijkse huur van € 720,00 voor iedere maand of gedeelte van de maand dat [gedaagde] vanaf 1 juni 2016 betreffende onroerende zaak nog niet ontruimd heeft,
  • binnen twee dagen na betekening van het vonnis aan [eiseres] een afschrift van de ondertekende huurovereenomst te verstrekken, zulks op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft,
  • in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
2.4.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat partijen een huurovereenkomst hebben gesloten, op grond waarvan [gedaagde] aan [eiseres] een huurprijs van € 720,00 per maand zijn verschuldigd.
2.5.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.
2.6.
Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover relevant - nader worden ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de stukken en de toelichting ter terechtzitting is genoegzaam gebleken dat het gaat om een spoedeisende zaak waarin, gelet op het belang van [eiseres] , een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] sinds 1 juli 2015 voormelde woning van [eiseres] ononderbroken in gebruik heeft en hiervoor tot op heden geen vergoeding c.q. huur betaalt. De kern van het geschil beperkt zich - gelet op de formulering van het petitum van de dagvaarding (hiervoor in r.o. 2.3. weergegeven) - tot de beantwoording van de vraag of [gedaagde] de woning in gebruik heeft op basis van een huurovereenkomst, zoals [eiseres] stelt en [gedaagde] betwist. Gelet op de betwisting van [gedaagde] en bij gebreke van ter zake dienende bescheiden is niet komen vast te staan dat partijen een huurovereenkomst hebben gesloten. Op dit punt is nader onderzoek naar de feiten nodig, waaronder getuigenverhoor, waartoe een kort geding zich niet leent. Hoewel een gebruiksvergoeding hier wel op zijn plaats zou zijn, nu [gedaagde] ononderbroken het gebruik van de woning heeft, komt de kantonrechter hier niet aan toe gelet op de formulering van het petitum dat enkel gericht is op en uitgaat van het bestaan van een huurovereenkomst en verschuldigdheid van huurpenningen. Echter nu partijen over en weer elkanders stellingen betwisten is niet op eenvoudige wijze vast te stellen of er sprake is van een huurovereenkomst. Mitsdien is niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen dat de vordering van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is. De kantonrechter zal om die reden de gevraagde voorlopige voorzieningen weigeren.
3.3.
Gelet op de familierelatie van partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd als nader in het dictum weergegeven.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
Type: CJ