ECLI:NL:RBLIM:2016:5641

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
30 juni 2016
Zaaknummer
03/700227-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in discotheek met levensgevaar voor aanwezigen

Op 3 juni 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 mei 2015 brand heeft gesticht bij een discotheek in Kerkrade. De verdachte, die eerder al was veroordeeld voor geweldsdelicten, gooide een brandbom tegen de toegangsdeur van de discotheek terwijl er ongeveer 200 mensen binnen waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor aanwezige personen is ontstaan. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.A.Th.X. Vonken, en heeft tijdens de zitting verklaard dat hij een statement wilde maken. De officier van justitie had een gevangenisstraf van twintig maanden geëist, maar de rechtbank legde een zwaardere straf op van vier jaar gevangenisstraf, gezien de ernst van het feit en het recidivegevaar. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en veroordeelde hem ook voor een poging tot zware mishandeling van een andere persoon in de discotheek. De rechtbank heeft de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij de vordering van de discotheek niet-ontvankelijk werd verklaard, maar de vordering van het slachtoffer voor een deel werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700227-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 juni 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
gedetineerd in PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat kantoor houdende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 mei 2016. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:brand heeft gesticht, waarbij gemeen gevaar voor goederen is ontstaan en waarbij (levens)gevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen is ontstaan, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
Feit 2:heeft geprobeerd om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer] .

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Inleiding
Allereerst wordt verdachte verdacht van brandstichting. Op 9 mei 2015 omstreeks 5.00 uur werd bij de politie melding gemaakt dat een brandbom was gegooid tegen een toegangsdeur van de discotheek [naam discotheek] gelegen aan de [adres] te Kerkrade. De [naam discotheek] was op dat moment nog geopend en er bevonden zich circa 200 gasten en enkele personeelsleden in de club. Ter plaatse werd een onderzoek verricht waaruit bleek dat de brand was ontstaan door het verspreiden en aansteken van benzine tegen een deur. Op het moment van de brand bevonden zich direct achter de toegangsdeuren van de discotheek, aan de binnenzijde, twee beveiligers, die door de vlammen werden geraakt. Naar aanleiding van bovenstaande bevindingen werd de verdachte op 10 mei 2015 aangehouden en gehoord. De verdachte verklaarde onder andere dat hij een fles Spa had gekocht en dat hij deze – na leging – had gevuld met benzine. Vervolgens was hij met de taxi naar de [naam discotheek] gegaan en had hij daar brand gesticht.
Voorts wordt de verdachte ervan verdacht dat hij op 28 februari 2015, ook in de [naam discotheek] in Kerkrade, heeft geprobeerd om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door deze met een glas in het gezicht te slaan.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 primair en feit 2 bewezen. Het bewijs voor feit 1 primair bestaat uit de aangifte, de verklaring van de getuige [getuige 1] en de verklaring van de verdachte. Het tegen en voor de deur van de discotheek sprenkelen van benzine en het aansteken daarvan, zoals op de camerabeelden te zien is, impliceert volgens de officier van justitie opzet op brandstichting. Verdacht heeft vervolgens de brandende fles in paniek weggegooid. Voor feit 2 baseert de officier van justitie zich op de aangifte door [slachtoffer] , de letselverklaring, de camerabeelden en de verklaring van de verdachte. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte uithaalt naar het slachtoffer zonder dat hem iets is aangedaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte van de onder 1 primair tenlastegelegde brandstichting en de onder 1 subsidiair tenlastegelegde poging daartoe dient te worden vrijgesproken. Volgens de verdediging is geen sprake van brandstichting omdat geen sprake is van een voltooid delict. Omdat sprake is van aluminium deuren en een betonnen oppervlak en geen verder onderzoek is gedaan kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een deugdelijke poging tot brandstichting. Verdachte dient dus ook van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Voor wat betreft feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Dit feit kan volgens de verdediging in de voorwaardelijke opzetvariant bewezen worden verklaard.
3.2
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.4.1.
Feit 1: (ondeugdelijke) poging tot brandstichting of brandstichting?
Op 9 mei 2015 heeft [naam aangever] namens de [naam discotheek] te Kerkrade aangifte gedaan van brandstichting. Op 9 mei 2015 omstreeks 05.00 uur is door een man benzine voor de uitgangsdeuren van de [naam discotheek] gespoten en vervolgens aangestoken. De deuren vatten hierdoor vlam. De vloeistof is onder de deuren door naar binnen gelopen. Ook de vloerbedekking in de hal vatte hierdoor vlam. In de hal van de discotheek bij de deuren stonden twee beveiligers. Zij werden door de vlammen geraakt. Er waren op dat moment nog ongeveer tweehonderd gasten in de [naam discotheek] . [2] De aangever heeft verklaard dat de schade bestond uit zwartgeblakerde deuren, een zwartgeblakerd en beschadigd tapijt en gebarsten ramen. [3]
De verbalisant [verbalisant] heeft geconstateerd dat de twee deuren van 2.70 meter hoog bij 1.00 meter breed (voorzien van stalen platen) zowel aan de binnenkant als aan de buitenkant beschadigd waren door brand en gedeeltelijk zwartgeblakerd waren. Voorts heeft hij geconstateerd dat de ruiten links en rechts naast de deuren waren gebarsten door de hitte van de brand. Hij heeft op het betonnen bordes van de toegangstrappen naar de discotheek ook brandschade gezien. Volgens hem was duidelijk te zien dat er vloeistof had gebrand. Het tapijt in de entreehal was beschadigd door brand. Het gedeelte van het tapijt vlakbij de deuren was zwartgeblakerd en een stuk tapijt op twee meter afstand van de deuren was verbrand en verkleurd. [4]
Eén van de beveiligers van de [naam discotheek] , [getuige 1] , heeft als getuige verklaard dat hij binnen in de [naam discotheek] via camera’s had gezien dat de verdachte buiten eerst rondjes aan het lopen was op het bordes voor de club, vervolgens zich bukte en de inhoud van een fles tegen de deur en op de grond had gespoten. Nadat de verdachte zich buiten had gebukt kwam er plotseling een steekvlam onder de toegangsdeur door naar binnen.
De recherche heeft ter plaatse sporenonderzoek verricht. [5] Uit dit onderzoek blijkt dat de dubbele toegangsdeuren boven aan de trap aan de rechterzijde met roet waren besmeurd. Op de betonnen vloer voor de toegangsdeuren bevond zich een cirkelvormige aftekening. Naast de toegangsdeuren lag een petfles die gedeeltelijk was gesmolten en zwart was verbrand. Aan de binnenzijde van de rechter toegangsdeuren bevond zich roetafzetting. Op het tapijt achter deze deur bevond zich een witte afzetting. Op het moment van de brand bevonden zich nog veel mensen in de discotheek.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een statement wilde maken naar de medewerkers van de discotheek, omdat zij naar hem toe te ver waren gegaan naar aanleiding van het eerder plaatsgehad hebbende incident met [slachtoffer] (feit 2). Daarom is hij naar een benzinepomp gereden en heeft daar een petfles met benzine gevuld. Vervolgens is hij teruggegaan naar de discotheek en heeft hij benzine voor de toegangsdeur gesprenkeld en aangestoken. Hij schrok, omdat de petfles die hij vasthad, vlam vatte. In paniek heeft hij de brandende petfles weggegooid op het bordes voor de ingang.
De verdediging heeft gesteld dat de betonnen ondergrond waarop en de aluminium deuren waartegen de verdachte de benzine had gesprenkeld niet brandbaar waren en dat het vuur derhalve vanzelf zou zijn uitgegaan. Derhalve is volgens de raadsman slechts sprake geweest van een al dan niet ondeugdelijke poging tot brandstichting. De rechtbank oordeelt daar anders over. In de korte tijd dat de brand woedde, zijn als gevolg van de ontstane hitte ruiten gebarsten en is brandschade aan de vloerbedekking tot twee meter achter de toegangsdeur ontstaan. Ook zijn beveiligers geraakt door de brand. Er is derhalve sprake van een voltooid delict. Enkel en alleen door het snel en adequaat blussen van de brand door medewerkers van [naam discotheek] is het vuur gedoofd en is erger voorkomen. Dat ergere had erin kunnen bestaan dat de brand zich zou hebben uitgebreid, waardoor de in de club aanwezige bezoekers de uitgang niet meer hadden kunnen bereiken, door brand of rook zouden zijn ingesloten of dat, zoals ook de officier van justitie heeft geschetst, paniek zou zijn uitgebroken waarbij mensen in het gedrang zouden zijn gekomen.
Voor zover het verweer nog zou inhouden dat de verdachte niet het opzet zou hebben gehad op de brandstichting, wordt dit gelogenstraft door zijn handelingen. Daartoe meegebrachte benzine uit een fles tegen een deur van een discotheek aan laten lopen en daar een brandende aansteker bij houden en geen opzet hebben op brandstichting passen niet bij elkaar.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De rechtbank acht, gelet op de aangifte, het sporenonderzoek, de verklaring van de getuige en de verklaring van de verdachte bewezen dat de verdachte brand heeft gesticht bij de [naam discotheek] te Kerkrade, waardoor gemeen gevaar voor goederen en (levens)gevaar voor personen is ontstaan.
3.4.2.
Feit 2 Poging zware mishandeling [slachtoffer]
De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het feit heeft gepleegd op:
- de aangifte van [slachtoffer] bij de politie [6] ;
- de verklaring van de getuige [getuige 2] bij de politie [7]
- de geneeskundige verklaring [8] d.d. 3 mei 2015 betreffende [slachtoffer] ;
- de bekennende verklaring van verdachte ter zitting.
Dit feit kan daarom wettig en overtuigend worden bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
Feit 1 primair:
op 9 mei 2015 in de gemeente Kerkrade opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met door hem, verdachte, tegen een buitendeur van die discotheek gegoten benzine, ten gevolge waarvan die buitendeur en vloerbedekking gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor het gebouw van die discotheek en de inventaris van die discotheek, en levensgevaar voor zich in die discotheek bevindende personen en zwaar lichamelijk letsel voor zich in die discotheek bevindende personen te duchten was;
Feit 2:
op 28 februari 2015 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met voornoemd opzet een drinkglas tegen het gezicht van die [slachtoffer]
kapot heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1 primair:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te
duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is,
T.a.v. feit 2:
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog L. Vermeulen en de psychiater M.D. van Ekeren, beiden werkzaam bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, hebben over de geestvermogens van de verdachte op 24 maart 2016 een rapport uitgebracht. De verdachte heeft geen medewerking verleend aan het onderzoek. Gelet op het uiterst beperkte gedragskundige onderzoek kon door de deskundigen geen antwoord worden gegeven op de vraag of bij de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van een psychiatrisch rapport over de verdachte opgemaakt door drs. A.M. de Jong d.d. 18 oktober 2015 en een psychologisch rapport d.d. 5 januari 2014 opgemaakt door drs. M. van der Veer, GZ-psycholoog. Ook zij konden, bij gebrek aan medewerking van verdachte aan het onderzoek, geen uitspraak doen over het bestaan van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij de verdachte.
De rechtbank komt op basis van de in genoemde rapporten vervatte bevindingen niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden met aftrek van voorarrest. Ter onderbouwing van deze eis heeft de officier van justitie gewezen op diverse rechterlijke uitspraken inzake brandstichting, waaruit blijkt dat de op te leggen gevangenisstraffen variëren van twaalf maanden gevangenisstraf waarvan 6 maanden voorwaardelijk voor het gooien van een molotovcocktail naar een moskee tot zes jaren gevangenisstraf voor brandstichting in een winkelcentrum, waarbij de panden boven de winkels als woningen werden gebruikt. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het noodzakelijk is dat de verdachte wordt behandeld voor zijn agressieproblematiek. Echter, nu verdachte niet heeft meegewerkt aan gedragskundig onderzoek, zal dat tijdens zijn detentie op basis van de Penitentiaire Beginselenwet dienen te geschieden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat geen sprake is geweest van reële gevaarzetting voor personen en goederen. De brand kon vrijwel direct geblust worden. Voorts heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met het feit dat de verdachte al lang in voorarrest zit, hetgeen zeer zwaar voor hem is. Verdachte gedraagt zich in detentie correct. De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging ten gunste van de verdachte rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte tijdens zijn voorarrest diverse opleidingscertificaten heeft behaald.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de straf die is opgelegd in de zaak waarin met een molotovcocktail naar een moskee was gegooid, de verdachte al vrij had dienen te zijn. Volgens de verdediging doet een straf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest voldoende recht aan de zaak.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft brand gesticht aan de deuren van een discotheek. De brand verspreidde zich direct naar de binnenzijde van de discotheek, alwaar veiligheidspersoneel stond. Ten tijde van de brandstichting waren nog ongeveer 200 bezoekers in de discotheek aanwezig. De verdachte heeft al deze personen in (levens)gevaar gebracht. De discotheek heeft brandschade opgelopen. Enkel en alleen door adequaat optreden van de beveiligers van de discotheek heeft zich een groter gevaar niet verwezenlijkt. De medewerkers wisten de brand snel te blussen.
Overigens kan los van de intentie van de verdachte brandstichting als een ernstig strafbaar feit worden gekwalificeerd, en nog eens te meer als die brand gesticht wordt bij de uitgangsdeuren van een gebouw waar veel mensen in een afgesloten ruimte bijeen zijn.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan zinloos uitgaansgeweld, doordat hij [slachtoffer] in een discotheek met een glas in het gezicht heeft geslagen, terwijl die [slachtoffer] daartoe geen enkele aanleiding had gegeven. Als gevolg daarvan heeft [slachtoffer] letsel opgelopen.
De verdachte heeft verklaard dat hij met de brand een statement wilde maken en dat hij [slachtoffer] heeft geslagen omdat hij niet met diens vriendin mocht dansen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de verdachte als de omstandigheden hem niet lijken te zinnen, kennelijk slechts uit wraak en eigenrichting handelen, zonder rekening te houden met de gevaren en de schade die dit voor anderen met zich brengt.
Verdachte heeft zich blijkens zijn strafblad vaker schuldig gemaakt aan geweldsdelicten. In het bijzonder is het de rechtbank daarbij opgevallen dat de verdachte [slachtoffer] op 28 februari 2015 heeft mishandeld, terwijl hij kort daarvoor, op 3 februari 2015 was veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig maanden wegens poging tot doodslag. Kennelijk heeft de veroordeling tot die lange gevangenisstraf - waartegen de verdachte hoger beroep heeft ingesteld - hem er niet van weerhouden om zich schuldig te maken aan een poging tot zware mishandeling en daarna een brandstichting.
Uit het reclasseringsrapport d.d. 20 januari 2015 (de rechtbank begrijpt: 2016) komt een zorgelijk beeld omtrent verdachte naar voren. Verdachte kampt op verschillende gebieden met forse problemen. De reclassering acht het recidiverisico, gelet op het middelengebruik, de schuldenproblematiek en het ontbreken van een zinvolle dagbesteding, onverminderd hoog. Onder invloed van alcohol en drugs kan volgens de reclassering bij de verdachte “een knop omgaan”. Hij heeft moeite om zijn agressie onder controle te houden. De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbinnen de mogelijkheid van een eventueel klinisch behandeltraject in het kader van de Penitentiaire Beginselenwet onderzocht zal kunnen worden.
De rechtbank acht, gelet op met name de risico’s en de gevolgen die brandstichting met zich mee (kunnen) brengen, het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren geboden. De rechtbank legt een fors zwaardere straf op dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank de risico’s en de mogelijke gevolgen van brandstichting aan een gebouw waarin zich veel personen bevinden, waarbij paniek onder de aanwezige mensen had kunnen uitbreken, zwaarder weegt. Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte geen inzicht toont in het laakbare van zijn handelen en geen verantwoordelijkheid voor zijn daden neemt. De kans dat verdachte opnieuw geweld zal gebruiken, wanneer hij zich in een situatie in zijn eer aangetast voelt, acht de rechtbank groot. Met de op te leggen straf worden vergelding en beveiliging van de maatschappij beoogd.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partijen
De benadeelde partij ECL Beheer B.V. vordert een schadevergoeding van € 6.260,00 voor materiële schade wegens brandstichting.
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 5.000,00 voor immateriële schade bij wijze van voorschot.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering van ECL Beheer B.V. voldoende onderbouwd. Blijkens een e-mailbericht van 9 mei 2015 van de gemachtigde van de benadeelde partij, [naam gemachtigde] , wenst de benadeelde partij haar schade te verhalen. Gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad hoeft het ontbreken van een voegingsformulier respectievelijk een uittreksel van de Kamer van Koophandel niet tot afwijzing van de vordering te leiden en mag een vordering via de mail worden ingediend.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van [slachtoffer] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 750,00 bij wijze van voorschot met toewijzing van wettelijke rente met ingang van 28 februari 2015 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de benadeelde partij ECL Beheer B.V. in haar vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Er is pas in een laat stadium een vordering tot schadevergoeding ingediend. Niet onderbouwd is dat de gevorderde schade het gevolg is van de brandstichting of de poging daartoe. Het e-mailbericht kan weliswaar in plaats van het voegingsformulier worden gebruikt, maar hieruit blijkt niet dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Een aanhouding van de behandeling van de strafzaak om de vordering te completeren levert volgens de verdediging een onevenredig zware belasting voor het strafgeding op.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1.
De vordering van de benadeelde partij ECL Beheer B.V
De rechtbank is van oordeel dat niet duidelijk is geworden of ECL Beheer B.V. degene is die de schade heeft geleden die het gevolg is van het strafbare handelen van de verdachte. ECL Beheer B.V. zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
7.4.2.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 2 ten laste gelegde feit (poging tot zware mishandeling) bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering, voor zover dit de immateriële schade bij wijze van voorschot betreft, voor toewijzing vatbaar tot een bedrag van € 350,00 voor het letsel en de pijn die het slachtoffer als gevolg van de klap heeft geleden. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, zodat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank stelt de schade bij wijze van voorschot vast op een bedrag van € 350,00.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal de verdachte tevens veroordelen in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 350,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 7 dagen, te betalen ten behoeve van de benadeelde partij.
De rechtbank zal bepalen dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 350,00 ten behoeve van de benadeelde partij, daarmee de verplichting van verdachte om dit bedrag aan haar als benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan de benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij komt te vervallen.

8.Het beslag

De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen camerabeelden (585049) staan naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte op de lijst met inbeslaggenomen voorwerpen, omdat deze naar het oordeel van de rechtbank thuishoren in het dossier. De rechtbank zal over het beslag derhalve geen beslissing nemen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 63, 157, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.5 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel
- verklaart de benadeelde partij,
ECL Beheer B.V.gevestigd te Roda J.C. Ring 81, 6466 NH Kerkrade, niet-ontvankelijk in haar vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
  • veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 350,00, subsidiair 7 dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 28 februari 2015 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 350,00 ten behoeve van de benadeelde partij daarmede de verplichting van verdachte om dit bedrag aan haar als benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan de benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij komt te vervallen;
  • veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover deze het bedrag van € 350,- te boven gaat;
  • bepaalt dat de benadeelde partij dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. J.H. Klifman en
mr. J.A.A.C. Claessen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.B. Lenssen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 3 juni 2016.
Buiten staat
Mr. J.A.A.C. Claessen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 9 mei 2015 in de gemeente Kerkrade opzettelijk brand heeft
gesticht door open vuur in aanraking te brengen met door hem, verdachte,
tegen/onder (een) buitendeur(en) van die discotheek gespoten/gegoten benzine,
althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan die buitendeur en/of
vloerbedekking geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is
ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor het gebouw van die discotheek en/of de
inventaris van die discotheek, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor zich in die discotheek bevindende personen, in elk geval
levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor zich in die discotheek bevindende personen, in elk geval gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 9 mei 2015 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan discotheek [naam discotheek] ,
met dat opzet een brandende aansteker, in elk geval met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met door hem, verdachte, tegen/onder (een) buitendeur(en) van die discotheek gespoten/gegoten benzine, althans met een brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor het gebouw van die discotheek en/of de inventaris van die discotheek, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor zich in die discotheek bevindende personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die discotheek bevindende personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 28 februari 2015 in de gemeente Kerkrade ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met voornoemd opzet een (drink)glas tegen het gezicht van die [slachtoffer]
(kapot) heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Parkstad-Limburg, Districtsrecherche Parkstad-Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2015085846-25, gesloten d.d. 21 juni 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 144.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 9 mei 2015, pagina 30.
3.Proces-verbaal van aangifte d.d. 9 mei 2015, pagina 31.
4.Proces-verbaal van aangifte d.d. 9 mei 2015, pagina’s 31 en 32.
5.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 9 mei 2015, pagina 43.
6.Proces-verbaal aangifte d.d. 2 maart 2015, pagina’s 108 en 109.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina’s 139 en 140.
8.Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring d.d. 3 mei 2015, pagina 113.