ECLI:NL:RBLIM:2016:5528

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 juni 2016
Publicatiedatum
29 juni 2016
Zaaknummer
5082151/AZ/16-199 29062016
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot gefixeerde schadevergoeding en schadevergoeding voor verdwenen motoren na ontslag op staande voet

In deze zaak vorderde de werkgever, Rockwool B.V., een gefixeerde schadevergoeding en schadevergoeding voor verdwenen elektromotoren na het ontslag op staande voet van de werknemer, [verweerder]. De kantonrechter oordeelde dat de vordering tot schadevergoeding op grond van artikel 7:661 jo. artikel 6:162 BW niet kan worden aangemerkt als een vordering die verband houdt met het einde of herstel van het dienstverband, zoals bedoeld in artikel 7:686a lid 3 BW. Hierdoor werd Rockwool niet-ontvankelijk verklaard in deze vordering.

De procedure begon met een verzoekschrift van Rockwool op 13 mei 2016, gevolgd door een verweerschrift van [verweerder] op 27 mei 2016. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 juni 2016 werden de standpunten van beide partijen toegelicht. De kantonrechter stelde vast dat [verweerder] op 12 maart 2016 twee motoren uit het magazijn van Rockwool had meegenomen zonder toestemming, wat leidde tot het ontslag op staande voet op 14 maart 2016. De kantonrechter oordeelde dat [verweerder] door zijn handelen een dringende reden had gegeven voor het ontslag en dat hij een gefixeerde schadevergoeding van € 4.732,76 aan Rockwool moest betalen.

De vordering van Rockwool tot schadevergoeding voor de verdwenen motoren werd afgewezen, omdat deze niet onder de relevante wetgeving viel. Ook de verzoeken tot betaling van kosten voor het recherchebureau en beveiliging werden afgewezen. De kantonrechter besloot de proceskosten te compenseren, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. De beschikking werd gegeven door mr. J. Schreurs-van de Langemheen en is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2016.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5082151 AZ VERZ 16-199
Beschikking van de kantonrechter van 29 juni 2016
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ROCKWOOL B.V., gevestigd en kantoorhoud te Roermond aan de Industrieweg 15, ,
verzoekster,
gemachtigde mw. mr. Y.W.P. Suiskens,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats verweerder] aan de [adres verweerder] ,
verweerder,
gemachtigde mr. R.A.J. van der Leeuw.
Partijen worden hierna Rockwool en [verweerder] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt:
  • het op 13 mei 2016 ter griffie binnengekomen verzoekschrift met producties van Rockwool;
  • het op 27 mei 2016 ter griffie binnengekomen verweerschrift van [verweerder] ;
  • de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 8 juni 2016 waarbij namens Rockwool is verschenen de heer [A] , manager HGS en de heer [B] , HR-medewerker, bijgestaan door mw. mr. Y.W.P. Suiskens en [verweerder] in persoon, bijgestaan door mr. R.A.J. van der Leeuw. Partijen hebben over en weer hun respectieve standpunten nader toegelicht, de gemachtigde van Rockwool mede aan de hand van een overgelegde pleitnota. Rockwool heeft nog één productie overgelegd.
1.2.
Partijen hebben daarna verzocht een beschikking te geven, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.

2.Het geschil

2.1.
Op basis van de hiervoor vermelde processtukken en hetgeen partijen over en weer hebben verklaard, kan het tussen partijen gerezen geschil als volgt – zakelijk weergegeven – worden omschreven.
2.2.
[verweerder] , thans 31 jaar oud, is op 1 oktober 2006 bij Rockwool in dienst getreden. Laatstelijk vervulde [verweerder] de functie van warehouse medewerker tegen een loon van € 2.941,99 bruto per maand. [verweerder] verrichtte voornamelijk heftruckwerkzaamheden.
2.3.
Op 2 maart 2016 heeft Rockwool in het magazijn waar [verweerder] werkzaam was een voorraadcontrole uitgevoerd. Bij die controle is gebleken dat in de periode van 8 december 2015 tot 2 maart 2016 in totaal 89 motoren uit het magazijn waren verdwenen.
2.4.
Op 4 maart 2016 heeft Rockwool recherchebureau Pinkerton ingeschakeld om een onderzoek in te stellen naar het verdwijnen van de motoren. Ten behoeve van dat onderzoek heeft Pinkerton in het magazijn twee camera’s geplaatst.
2.5.
Op zaterdag 12 maart 2016 is door middel van de camera’s in het magazijn geregistreerd dat omstreeks 17.30 uur een auto het magazijn is binnengereden en ongeveer een half uur daarna nog een auto en dat een van de auto’s werd bestuurd door [verweerder] . Omstreeks 18.15 uur reden beide auto’s naar buiten. De inmiddels gewaarschuwde politie heeft een van de auto’s staande gehouden en de andere auto, die van [verweerder] bleek te zijn, aangetroffen op een parkeerplaats van het retailpark. [verweerder] is verzocht naar de auto te komen, waarna hij door de politie is aangehouden. In de kofferbak van de auto van [verweerder] bevonden zich twee motoren afkomstig uit het magazijn van Rockwool.
2.6.
Bij brief van 14 maart 2016 heeft Rockwool aan [verweerder] ontslag op staande voet aangezegd.
2.7.
Rockwool verzoekt thans – na wijziging van eis – om [verweerder] bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling van:
een bedrag van € 4.732,76 ter zake van gefixeerde schadevergoeding;
een bedrag van € 96.587,43 ter zake van schade voor het verlies van de motoren;
een bedrag van € 2.862,04 ter zake de kosten van het recherchebureau en
een bedrag van € 193,00 ter zake kosten van beveiliging,
alle hiervoor vermelde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
14 dagen na de dag van uitspraak van deze beschikking tot de dag der voldoening en
de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van uitspraak van deze beschikking tot de dag der voldoening.
2.8.
[verweerder] heeft verweer gevoerd tegen toewijzing van de verzoeken van Rockwool. Kort samengevat stelt [verweerder] dat hij erkent dat hij op 12 maart 2016 heeft geprobeerd motoren uit het magazijn te ontvreemden, maar dat dit niet is gelukt. De motoren zijn weer retour bij Rockwool. [verweerder] betwist met klem dat hij in de periode vanaf 8 december 2015 meerdere motoren zou hebben ontvreemd. Hij heeft slechts op 12 maart 2016 gepoogd twee motoren mee te nemen. Van enig bewijs dat hij meerdere motoren zou hebben meegenomen ontbreekt elk spoor. [verweerder] stelt voorts, voor het geval de gefixeerde schadevergoeding kan worden toegewezen, dat die niet meer kan bedragen dan € 2.248,00 omdat de opzegtermijn een maand betreft. Voorts beroept [verweerder] zich op verrekening. Hij heeft immers nog recht op betaling van zijn loon, ploegentoeslag en vakantiebijslag tot 14 maart 2016 en dat betreft in totaal, vermeerderd met de wettelijke verhoging, een bedrag van € 5.826,73. Ten slotte stelt [verweerder] dat de kosten van het recherchebureau en de kosten ter zake van de beveiliging voor rekening van Rockwool moeten blijven. Er is immers geen enkele bewijs voorhanden dat hij vóór 12 maart 2016 motoren heeft ontvreemd.

3.De beoordeling

3.1.
Vast staat dat [verweerder] op 12 maart 2016 twee motoren uit het magazijn van Rockwool heeft meegenomen zonder een daaraan voorafgaande opdracht of verleende toestemming van Rockwool.
3.2.
Voorts staat vast dat Rockwool bij brief van 14 maart 2016 [verweerder] ontslag op staande voet heeft aangezegd omdat Rockwool door die handeling van [verweerder] alle vertrouwen in [verweerder] heeft verloren.
3.3.
Verder staat vast dat [verweerder] heeft berust in het hem aangezegde ontslag op staande voet, althans binnen de daarvoor gestelde termijn geen verzoek tot vernietiging van dat ontslag heeft ingediend. Dat maakt dat de onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst onaantastbaar is geworden.
3.4.
Uit het vorenstaande volgt dat [verweerder] door zijn schuld aan Rockwool een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. Dat betekent dat [verweerder] aan Rockwool een vergoeding is verschuldigd die gelijk is aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Bij een regelmatige opzegging (artikel 7:672, lid 1, BW) dient rekening te worden gehouden met de dag waartegen mag worden opgezegd. Op 14 maart 2016 had derhalve regelmatig opgezegd kunnen worden tegen 30 april 2016. Rockwool heeft het bedrag van het in geld vastgestelde loon over die termijn becijferd op in totaal € 4.732,76 bruto. De hoogte van dat bedrag is door [verweerder] niet inhoudelijk weersproken, zodat dit bedrag aan Rockwool kan worden toegewezen.
3.5.
Met een beroep op artikel 7:686a lid 3 BW verzoekt Rockwool om [verweerder] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 96.587,43 ter zake van schade voor het verlies van de motoren. Anders dan Rockwool is de kantonrechter van oordeel dat deze vordering niet kan worden aangemerkt als een vordering verband houdende met het einde of het herstel van het dienstverband zoals bedoeld in artikel 7:686a lid 3 BW. Het betreft immers een vordering tot schadevergoeding verband houdende met de verdwijning van een aantal motoren gebaseerd op artikel 7:661 jo. artikel 6:162 BW die geheel los van de beëindiging van het dienstverband staat. Het enkele gegeven dat de verdwijning van de motoren de reden is geweest van die beëindiging maakt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat de vordering tot schadevergoeding daarmee (voldoende) verband houdt. Blijkens de wetsgeschiedenis is artikel 7:686a lid 3 BW bedoeld voor onder meer loonvorderingen, geschillen over een concurrentie- en/of relatiebeding, afgifte van ter beschikking gestelde telefoons, laptops en lease auto’s, derhalve vorderingen die direct verband houden met de arbeidsovereenkomst. Nu de vordering van Rockwool naar het oordeel van de kantonrechter hier niet onder valt zal Rockwool in deze vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
3.6.
De verzoeken tot betaling van de kosten van het recherchebureau en de kosten van de beveiliging zullen worden afgewezen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan thans in het kader van deze procedure niet worden vastgesteld dat [verweerder] zich schuldig of mede schuldig zou hebben gemaakt aan de verdwijning van 89 motoren uit het magazijn van Rockwool in de periode van 8 december 2015 tot 2 maart 2016, terwijl de verdwijning van die motoren de aanleiding was voor het instellen van een onderzoek door het recherchebureau.
3.7.
Het beroep van [verweerder] op verrekening kan niet slagen reeds omdat de gegrondheid van zijn vordering niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. In dat verband is mede van belang dat Rockwool bij gelegenheid van de mondelinge behandeling een kopie heeft overgelegd van de opgemaakte eindafrekening van 30 april 2016 terwijl [verweerder] die afrekening niet inhoudelijk heeft betwist.
3.8.
Gelet op de aard en uitkomst van de procedure, acht de kantonrechter termen aanwezig de proceskosten te compenseren aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt. Dat betekent dat ook eventueel te maken nakosten voor rekening van Rockwool blijven.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [verweerder] om aan Rockwool tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 4.732,76 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na de datum van uitspraak van deze beschikking tot de dag der voldoening;
4.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
verklaart Rockwool niet ontvankelijk in haar vordering tot betaling van een bedrag van € 96.587,43 ter zake van schade voor het verlies van de motoren;
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Schreurs-van de Langemheen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken.
type: FL
coll: JA