ECLI:NL:RBLIM:2016:5503

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
03/700651-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Celstraf en TBS voor schutter Ridder Hoenstraat te Hoensbroek

Op 28 juni 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 43-jarige man, die op 19 november 2014 vanuit zijn woning in Hoensbroek met een automatisch vuurwapen op zijn omgeving heeft geschoten. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden en terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden. De verdachte heeft geprobeerd zijn overbuurman te doden door op hem te schieten, wat leidde tot een bedreigende situatie voor omwonenden en aanzienlijke materiële schade. Ondanks dat niemand gewond raakte, was de situatie zeer gevaarlijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een psychose verkeerde en daardoor niet volledig toerekeningsvatbaar was voor zijn daden. Voor de feiten die wel aan hem konden worden toegerekend, zoals het bezit van vuurwapens en amfetamine, werd hij wel strafbaar geacht. De rechtbank legde de tbs op met voorwaarden, waaronder een klinische behandeling en begeleiding door de reclassering. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, die schadevergoeding eisten voor de geleden immateriële schade door de bedreigende situatie.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700651-14
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 juni 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
gedetineerd in Vught PPC te Vught.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S. Weening, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 1 december 2015 en 14 juni 2016. Voorafgaand aan 1 december 2015 en in de periode tussen 1 december 2015 en 14 juni 2016, hebben verschillende pro-formazittingen plaatsgevonden.
De verdachte en zijn raadsman zijn bij de inhoudelijke behandelingen op 1 december 2015 en 14 juni 2016 verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Ter terechtzitting van 1 december 2015 en 14 juni 2016 zijn als deskundigen gehoord:
- de heer [naam psychiater] , psychiater,
- mevrouw [naam psycholoog] , psycholoog.
Op de terechtzitting van 14 juni 2016 zijn als deskundigen ook gehoord:
- de heer [naam reclasseringswerker 1] , reclasseringswerker;
- mevrouw [naam reclasseringswerker 2] , reclasseringswerker.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] was eveneens ter terechtzitting aanwezig. Namens de benadeelde partij [benadeelde partij 2] was diens gemachtigde de heer [gemachtigde benadeelde partij 2] aanwezig.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op
19 november 2014 te Hoensbroek:
Feit 1, primair: heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] , al dan niet met voorbedachten rade, te doden door met een vuurwapen meermalen op [slachtoffer 1] te schieten;
Feit 1 subsidiair: heeft geprobeerd om aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een vuurwapen meermalen op [slachtoffer 1] te schieten;
Feit 1 meer subsidiair: [slachtoffer 1] heeft bedreigd door meermalen met een vuurwapen op [slachtoffer 1] te schieten.
Feit 2, primair: heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] , al dan niet met voorbedachten rade, te doden door met een vuurwapen meermalen door een raam van de woning van [slachtoffer 1] te schieten, waarachter [slachtoffer 1] zich bevond;
Feit 2 subsidiair: heeft geprobeerd om aan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door meermalen met een vuurwapen door een raam van de woning van [slachtoffer 1] te schieten, waarachter [slachtoffer 1] zich bevond;
Feit 2 meer subsidiair: [slachtoffer 1] heeft bedreigd door meermalen met een vuurwapen door een raam van de woning van [slachtoffer 1] te schieten, waarachter [slachtoffer 1] zich bevond;
Feit 3: [slachtoffer 2] en haar kinderen heeft bedreigd door met een vuurwapen meermalen op de woning van [slachtoffer 2] te schieten, waar [slachtoffer 2] en haar kinderen aanwezig waren;
Feit 4: negen politieambtenaren heeft bedreigd door meermalen met een vuurwapen op die politieambtenaren dan wel in hun richting te schieten;
Feit 5: samen met anderen, of alleen, opzettelijk 1153 gram amfetamine aanwezig had;
Feit 6: een machinepistool, een gasrevolver en 257 patronen voorhanden had;
Feit 7: een nepwapen voorhanden had, dat sprekend lijkt op een revolver;
Feit 8: verschillende goederen van omliggende woningen en van een auto heeft vernield dan wel beschadigd, zoals ramen, kozijnen en dakpannen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Feit 1
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte opzettelijk meermalen vanuit zijn woning op [slachtoffer 1] heeft geschoten, toen deze voor zijn, [slachtoffer 1] , woning uit zijn auto was gestapt. Uit de camerabeelden volgt namelijk dat de verdachte zich op [slachtoffer 1] focust en begint te vuren zodra die [slachtoffer 1] zich in zijn schootsveld bevindt. Door deze manier van handelen heeft de verdachte de aanmerkelijke kans op de koop toe genomen dat hij [slachtoffer 1] dodelijk zou raken. Niet bewezen acht de officier van justitie dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, aangezien hij op dat moment in een psychose verkeerde.
Daarmee acht de officier van justitie de primair impliciet tenlastegelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] bewezen.
Feit 2
Nadat [slachtoffer 1] zijn woning was ingevlucht, heeft de verdachte meerdere schoten gelost op de woning van [slachtoffer 1] . Verdachte moest weten dat [slachtoffer 1] zich in de woning bevond. Hij schiet door een raam, terwijl [slachtoffer 1] zich op dat moment in de directe nabijheid bevindt van dat raam. Aangezien de schotbaan schuin naar beneden gericht was, was er opnieuw een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] dodelijk geraakt zou worden. Door de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte, moet hij deze kans ook op de koop toe hebben genomen,
Ook ten aanzien van feit 2 acht de officier van justitie de primair impliciet tenlastegelegde poging tot doodslag bewezen.
Feit 3
De officier van justitie acht de bedreiging met de dood van [slachtoffer 2] en haar kinderen bewezen. Op basis van forensisch onderzoek staat vast dat de verdachte meermalen op de woning van [slachtoffer 2] heeft geschoten. Uit de verklaring van [slachtoffer 2] volgt dat zij zich met haar kinderen op dat moment in de woning bevond en zich op enig moment op zolder heeft verschuild. De bedreiging was aldus reëel. Dat [slachtoffer 2] zich pas realiseerde hoe bedreigend de situatie daadwerkelijk was nadat het schieten op haar woning al voorbij was, doet hier niets aan af.
Feit 4
Eveneens bewezen acht de officier van justitie de tenlastegelegde bedreiging met de dood van negen verbalisanten, op grond van hun aangiftes en de processen-verbaal van bevindingen. Hieruit volgt dat de verbalisanten zich allen in de nabijheid van de woning van de verdachte bevonden, van waaruit de verdachte zijn omgeving onder vuur nam. Op basis van de camerabeelden en de forensische bevindingen omtrent de schotbanen kan niet bewezen worden dat er een feitelijke en aanmerkelijke kans was dat een van de verbalisanten geraakt zou worden, maar het handelen van de verdachte kan zonder meer als bedreigend worden ervaren.
Feit 5
De officier van justitie acht het aanwezig hebben van 1553 gram amfetamine bewezen, gelet op het proces-verbaal van bevindingen omtrent het aantreffen van de amfetamine en het positieve testresultaat van het Nederlands Forensisch Instituut. De verdachte had opzet op het aanwezig hebben van deze drug, aangezien hij zelf amfetamine gebruikte en er voorts een amfetamine-lab in zijn woning is aangetroffen. Dit lab was verdachtes broodwinning.
Feiten 6 en 7
Ook het aanwezig hebben van een automatisch vuurwapen, een gasrevolver, een imitatiewapen en een grote hoeveelheid patronen is bewezen, volgens de officier van justitie. Hij heeft in dit verband verwezen naar de processen-verbaal omtrent het aantreffen van die goederen, het rapport van het NFI en de processen-verbaal van het wapen- en munitieonderzoek.
Ten aanzien van de feiten 5, 6 en 7 heeft de officier van justitie zich voorts op het standpunt gesteld dat bewezen dient te worden dat de verdachte de tenlastegelegde goederen omstreeks 19 november 2014 aanwezig had, aangezien deze goederen pas in dagen na 19 november 2014 tijdens doorzoekingen zijn gevonden.
Feit 8
De verschillende vernielingen en beschadigingen aan omliggende woningen zijn schotbeschadigingen, waarvan vaststaat dat deze door de door verdachte afgeloste schoten zijn veroorzaakt. Gelet op de aangiftes en forensische bevindingen, acht de officier van justitie het tenlastegelegde onder feit 8 bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het tenlastegelegde onder de feiten 4, 6, 7 en 8, met dien verstande dat hij onder feit 4 heeft opgemerkt dat verbalisant Frissen geen aangifte van bedreiging heeft gedaan en het de vraag is of deze verbalisant zich überhaupt bedreigd heeft kunnen voelen vanwege zijn specifieke positie.
Ten aanzien van de overige feiten heeft de raadsman de volgende standpunten ingenomen.
Feit 1
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat voor een bewezenverklaring van het primair en het subsidiair tenlastegelegde moet komen vast te staan dat [slachtoffer 1] zich in de baan van de kogels heeft bevonden. Uit het enkele feit dat er geschoten is, kan nog niet worden afgeleid dat de verdachte de bedoeling had om [slachtoffer 1] dood te schieten dan wel een aanmerkelijke kans daartoe op de koop heeft toegenomen.
Uit de forensische bevindingen volgt niet in welke richting er is geschoten.
De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van de poging tot moord dan wel doodslag.
Hetzelfde standpunt heeft de raadsman ingenomen ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling, omdat evenmin bewezen kan worden dat de verdachte [slachtoffer 1] zwaar wilde verwonden dan wel een aanmerkelijke kans daartoe op de koop toe heeft genomen.
Ten aanzien van de meer subsidiair tenlastegelegde bedreiging heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 2
Volgens de raadsman kan voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] bij dit incident niet bewezen worden, omdat de verdachte niet wist waar [slachtoffer 1] zich in de woning bevond. Daardoor kan niet gesteld worden dat hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] zou doodschieten of zwaar zou verwonden. Bovendien was er geen aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] geraakt zou worden, nu [slachtoffer 1] zich niet in de schotbaan heeft bevonden. Dit leidt de raadsman af uit de verklaring van [slachtoffer 1] over zijn positie in de woning en uit de forensische bevindingen over de kogelinslag. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij verwezen naar uitspraken van de rechtbank Limburg van 12 mei 2014 en 5 augustus 2014.
Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat, indien er wel sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] geraakt zou worden door het ricocheren van de kogels, niet vastgesteld kan worden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] daardoor gedood zou worden of zwaar gewond zou raken. Daarom dient de verdachte vrijgesproken te worden van de primair tenlastegelegde poging moord dan wel doodslag en van de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van de meer subsidiair tenlastegelegde bedreiging heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 3
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat het als bedreigend te ervaren gedrag zijn effect had verloren toen het ter kennis van [slachtoffer 2] kwam. Zij wordt namelijk pas achteraf door de politie geïnformeerd dat haar woning door kogels is geraakt.
Ten aanzien van haar kinderen is überhaupt niet gebleken dat zij wetenschap hadden van de bedreiging.
Feit 5
Ook voor dit feit heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hij heeft ter onderbouwing van dit standpunt verwezen naar het rapport van de deskundigen omtrent de geestvermogens van de verdachte. Hieruit volgt dat, indien een goed uit het zicht van de verdachte raakt, hij vergeet dat dit goed er is. Bovendien heeft de verdachte verklaard dat deze amfetamine al in huis lag ten tijde van een vorige doorzoeking en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de politie deze amfetamine had meegenomen, nu hij wegens het bezit van amfetamine is veroordeeld.
Er kan daarom geen sprake zijn van het vereiste opzet op de aanwezigheid van amfetamine bij de verdachte.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Op woensdag 19 november 2014 omstreeks 14:30 uur worden dienstdoende surveillances van de politie aangestuurd om naar de [adres 1] te Hoensbroek te gaan. Door een omwonende is gemeld dat er vanuit die woning schoten worden gelost. Ter plaatse wordt door de politie gezien dat er kogelgaten in de rolluiken van de woning zitten. Door de politie worden postpunten nabij de woning ingenomen. Tijdens de aanwezigheid van de politie wordt gehoord en gezien dat er meermalen vanuit de woning richting omliggende woningen, de openbare weg en politiepersoneel wordt geschoten. Ook zijn vanuit de woning meerdere ontploffingen te horen, waarbij te zien is dat de rolluiken van de woning naar buiten worden gedrukt. Uit de woning komt rook. De bewoner van die woning betreft [verdachte] , zijnde verdachte.
Door de ter plaatse aanwezige zwager van de verdachte wordt verteld dat verdachte de gaskraan open gezet zou hebben, dat hij in het bezit is van een pistool en een automatisch vuurwapen met een groot aantal patronen. De woning zou voorzien zijn van boobytraps.
Gezien de levensbedreigende omstandigheden worden onderhandelaars en een arrestatieteam ingezet om de situatie te beëindigen. Omliggende woningen worden zoveel mogelijk ontruimd en bewoners worden in veiligheid gebracht.
Na ongeveer twee uren heeft de verdachte zich overgegeven aan het arrestatieteam.
Uit het onderzoek is gebleken dat de verdachte al enige tijd paranoïde gedrag vertoonde en overal rond zijn woning politieagenten dacht te zien, die de woning zouden binnenvallen en de verdachte zouden doden. De verdachte heeft vanuit zijn woning met een machinepistool ongeveer 90 patronen verschoten. Hij maakte hierbij gebruik van een door hem bediende bewakingscamera, die aan de buitenzijde van zijn woning bevestigd was. In zijn woning zijn diverse jerrycans met zoutzuur aangetroffen, die leken te zijn klaargezet om ongewenste bezoekers letsel toe te brengen.
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van relaas volgt dat de verdachte buiten op straat op heterdaad is aangehouden door het arrestatieteam en dat niet is gebleken dat er iemand anders in de woning aanwezig was. De verdachte was bovendien eigenaar van de woning blijkens het kadaster [2] . Voorts heeft de verdachte op geen enkel moment betwist dat hij degene was die vanuit de woning heeft geschoten. Ook door zijn raadsman is dit niet betwist.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte de schutter was en dat hij de bewakingscamera heeft bediend. In het navolgende zal de rechtbank hiervan als vaststaand gegeven uit gaan.
Feiten 1 en 2
De omwonende die meldde dat uit een woning schoten werden gelost, is de heer [slachtoffer 1] . Hij woont schuin tegenover de verdachte, op huisnummer 153. Hij wordt eerst als getuige gehoord en doet later ook aangifte tegen de verdachte. Hij verklaart dat hij op 19 november 2015 omstreeks 14:25 uur thuis kwam uit zijn werk. Hij parkeerde voor zijn woning, met de bestuurderszijde aan de straatzijde. Toen hij uit de auto stapte, hoorde hij drie harde knallen. Hij keek direct in de richting waar hij de knallen hoorde, namelijk in de richting van de woning op nummer 154. Het rolluik aan de voorzijde van die woning vertoonde drie gaten. [slachtoffer 1] wilde vanaf de bijrijderszijde een tas met kleding uit de auto pakken en hoorde toen een stem schreeuwen “ik laat mij hier niet uithalen” of iets dergelijks. Hij herkende de stem van verdachte en hoorde dat het geschreeuw afkomstig was van achter het rolluik waarin hij drie kogelgaten zag. Toen hij bij het bijrijdersportier stond, hoorde hij weer tussen de zes en zeven knallen. Hij is direct naar de voordeur van zijn woning gelopen en zijn woning binnen gegaan. Op dat moment heeft hij niet meer gekeken waar de knallen vandaan kwamen. In de woning heeft hij zijn hond beetgepakt en is met de hond de kelder in gegaan om het beest in veiligheid te brengen. Vervolgens is hij teruggelopen naar de woonkamer en heeft met zijn mobiele telefoon het alarmnummer gebeld. Tijdens het telefoneren zag hij dat er inmiddels meer gaten in het rolluik van de verdachte zaten.
Nadat [slachtoffer 1] de verbinding met de meldkamer had verbroken, kwam de hond weer de kamer binnen. Hij wilde met zijn hond terug de kelder in gaan. Toen hij met zijn hond in de hal achter de voordeur stond, hoorde hij weer knallen en gelijktijdig glasgerinkel. Hij voelde glas en stucwerk van de muur in de hal op zijn hoofd vallen. Hij ziet dan twee kogelgaten in het raam aan de voorzijde van de woning, naast het woonkamerraam, zitten. Hij ziet ook meerdere beschadigingen aan de muur. De kogels zijn op dat moment door het raam boven en voor zijn hoofd in de muur geslagen. De afstand tussen [slachtoffer 1] , die 1,68 meter groot is, en de ingeslagen kogels in raam en muur bedraagt ongeveer anderhalve meter.
Daarop is hij de kelder ingevlucht en heeft hij wederom het alarmnummer gebeld. Het advies van de hulpdiensten was om zich in de kelder schuil te houden. Daar waren meerdere knallen hoorbaar. Het schieten ging door tot ongeveer een half uur voordat hij door de politie uit de kelder werd bevrijd. [3]
De beelden die door de verdachte bediende bewakingscamera zijn opgenomen, zijn bekeken door de politie. Uit het proces-verbaal van bevindingen hieromtrent blijkt dat de verdachte heeft ingezoomd op [slachtoffer 1] .
Tussen 14:27:15 en 14:27:28 is zichtbaar dat de camera in noordelijke richting zwenkt. Aan de overzijde van de straat, ter hoogte van pand 153, is een grijze personenauto te zien. Aan het bestuurdersportier staat een man die een groene broek draag en groen met gele bovenkleding. Deze kleding vertoont grote gelijkenis met kleding gedragen door ambulancepersoneel. De man kijkt diverse malen naar de overzijde, terwijl hij naar de passagierszijde loopt en het portier opent en een tas uit de auto pakt. De man loopt vervolgens in noordelijke richting langs het pand met nummer 153. Om 14:27:29 verschijnt dan links boven in beeld een witte rookwolk. Zichtbaar is dat de man zijn pas versnelt en weg rent in noordelijke richting. Hij verdwijnt uit het zicht via de oprit van pand nummer 153. Vastgesteld wordt dat het meest noordelijke rolluik om 14:29:57 diverse onregelmatigheden heeft en dat dit een veelvoud betreft van de om 14:26:00 geconstateerde onregelmatigheden. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt bovendien dat de verdachte andere voorbijgangers, die in beeld van de bewakingscamera kwamen, niet heeft beschoten. [4]
Ter terechtzitting van 1 december 2015 zijn deze beelden vertoond en de rechtbank heeft hierop waargenomen hetgeen hiervoor is omschreven. [5]
Uit forensisch onderzoek blijkt dat op het trottoir en op het wegdek projectielen zijn aangetroffen. Drie verschoten projectielen zijn aangetroffen direct in de buurt van waar [slachtoffer 1] heeft gestaan. [6]
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte meermalen op [slachtoffer 1] heeft geschoten. Ook heeft hij op de woning van [slachtoffer 1] geschoten, toen deze zich in de woning bevond. Daarbij is een raam in de hal door twee kogels doorboord en de kogel is afketst op de zijmuur.
De rechtbank overweegt vervolgens dat de beschieting feitelijk onderverdeeld kan worden in twee momenten. Namelijk het moment aan de openbare weg, als [slachtoffer 1] bij zijn auto staat en zijn woning binnen gaat en daarna het moment waarop de woning van [slachtoffer 1] beschoten wordt als [slachtoffer 1] zich in de hal van zijn woning bevindt. Deze twee momenten hebben op de tenlastelegging hun weerslag gevonden onder respectievelijk feit 1 en feit 2.
De vraag ligt nu voor hoe het handelen van de verdachte tijdens die twee momenten juridisch gekwalificeerd moet worden. De rechtbank zal deze twee momenten apart van elkaar beoordelen.
Feit 1: het beschieten van [slachtoffer 1] aan de openbare weg
Aan de verdachte wordt primair verweten dat hij uit was op de dood van [slachtoffer 1] .
Uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte leidt de rechtbank af dat de verdachte inderdaad de intentie had om [slachtoffer 1] te doden.
Uit de beelden van de bewakingscamera en de wijze waarop de camera bediend wordt, blijkt dat de verdachte zijn beeld richt op [slachtoffer 1] .
Zodra [slachtoffer 1] uit zijn auto is gestapt, is en blijft de camera op hem gericht en zoomt verdachte in. Verdachte vuurt dan drie kogels af op een op dat moment onbeschermde [slachtoffer 1] . Hoewel de exacte schotbaan dus niet vastgesteld kan worden, staat op basis van het voorgaande wel vast dat de verdachte opzettelijk in de richting van [slachtoffer 1] heeft geschoten.
Aan de verdachte wordt nog verweten dat hij met voorbedachten rade heeft gehandeld. Om dit te bewijzen moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank overweegt dat uit de feiten en omstandigheden volgt dat de verdachte in een psychose verkeerde. De verdachte heeft geen inzicht kunnen geven in zijn gedachtewereld op dat moment. Naar de uiterlijke verschijningsvorm was het handelen van de verdachte dan wel gericht op de dood van [slachtoffer 1] , maar niet is gebleken dat hij handelde na kalm beraad en rustig overleg.
De rechtbank zal daarom de verdachte vrijspreken van poging tot moord, maar acht poging tot doodslag op [slachtoffer 1] wel wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2: het beschieten van de woning van [slachtoffer 1]
is zijn woning ingevlucht, nadat hij door de verdachte op straat was beschoten. Verdachte vuurde vervolgens op de woning van [slachtoffer 1] , waarbij het raam van de hal tweemaal werd doorboord. Dit blijkt uit forensisch onderzoek in en aan de woning van [slachtoffer 1] . Daaruit blijkt tevens dat in de zijmuur, gezien vanaf de binnenzijde rechts van het raam, diverse beschadigingen zitten. Deze waren zeer waarschijnlijk het gevolg van projectielen of delen daarvan, die door het raam naam binnen waren geschoten. [7]
Kennelijk wilde de verdachte daarmee iets bereiken. De rechtbank kan echter niet bewijzen dat de verdachte door zijn handelen willens en wetens probeerde om [slachtoffer 1] te doden, omdat verdachte helemaal geen wetenschap had van de positie van de verdachte binnen de woning. Daar had hij immers geen zicht op. Hij wist dus niet of zijn kogels überhaupt doel konden treffen. Doordat die wetenschap ontbreekt, kan niet bewezen worden dat de verdachte de bedoeling had om [slachtoffer 1] te doden of om aan hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Vervolgens is de vraag of de verdachte er dan rekening mee had moeten houden dat [slachtoffer 1] dodelijk of zwaar gewond zou raken door op deze specifieke wijze op de woning van [slachtoffer 1] te schieten.
Hoewel niet bewezen kan worden dat op het moment dat [slachtoffer 1] zich in de woning bevond, de intentie van de verdachte nog steeds gericht was op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel van zijn overbuurman, kunnen sommige handelingen dusdanig gevaarzettend zijn dat reeds in de aard van die handelingen het opzet op een bepaald gevolg schuilt. Het gevolg wordt dan zogezegd op de koop toe genomen. In juridische zin spreekt men dan van voorwaardelijk opzet: het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt. Het schieten met een vuurwapen, bij uitstek geschikt om iemand mee te doden, kan onder omstandigheden zeker een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel met zich meebrengen.
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat het bestaan van een aanmerkelijke kans empirisch moet worden benaderd. Het moet gaan om een feitelijk aanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval de dood van [slachtoffer 1] of zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] . Daarbij mag de aard van het risico en het gevaarzettende karakter van de gedraging geen indicator vormen, aldus de Hoge Raad.
De rechtbank ziet zich dus voor de vraag gesteld of er sprake was van voorwaardelijk opzet bij verdachte op dodelijk of zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] door te schieten met een vuurwapen op een bakstenen woning waarin hij zich bevond. Om deze vraag te beantwoorden moet de rechtbank enerzijds vaststellen of er een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer 1] dodelijk getroffen of, in ieder geval, zwaar gewond zou raken door de concrete handelingen van de verdachte en anderzijds de vraag of verdachte deze kans op de koop toe heeft genomen.
In het licht van deze vaste jurisprudentie moet de rechtbank in de onderhavige zaak tot de conclusie komen dat er geen feitelijk aanmerkelijke kans bestond op de dood van [slachtoffer 1] . Immers uit het forensisch onderzoek naar de schotbanen blijkt dat [slachtoffer 1] zich weliswaar in de hal bevond, maar dat hij zich niet in de schotbanen heeft bevonden. Hij stond onderaan de trap in de hal, terwijl de kogels boven hem in de –vanaf de binnenzijde gezien– rechtermuur van het trapportaal zijn ingeslagen. Ter verduidelijking van deze feitelijke situatie, neemt de rechtbank onderstaande foto van die situatie in haar vonnis op.
Voorts is uit onderzoek niet gebleken dat [slachtoffer 1] door een eventueel ricochet van de kogel levensgevaarlijk of zwaargewond had kunnen raken. Wat dat laatste betreft heeft de rechtbank in het dossier bijvoorbeeld niets aangetroffen over de (kinetische) energie die resteert nadat een kogel van het type als waarmee verdachte geschoten heeft, afgeketst tegen een muur.
Gelet op deze omstandigheden, kan de rechtbank niet vaststellen dat er een aanmerkelijke kans op dodelijk of zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] bestond, waardoor er geen voorwaardelijk opzet bij de verdachte kan worden aangenomen.
Verdachte zal dientengevolge worden vrijgesproken van de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en tevens van de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling.
Bedreiging?
Meer subsidiair wordt de verdachte verweten dat hij [slachtoffer 1] heeft bedreigd door op diens woning te schieten. Dit acht de rechtbank wel bewezen op basis van de verklaringen van [slachtoffer 1] en het onderzoek aan de woning van [slachtoffer 1] .
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij [slachtoffer 1] redelijke vrees kon ontstaan dat hij gedood zou worden door de verdachte.
Een strafbare bedreiging kan zowel plaatsvinden door het uiten van bedreigende taal als door daden, zoals hier het schieten met een automatisch vuurwapen.
De rechtbank is van oordeel dat het beschieten van de ruimte waarin [slachtoffer 1] zich bevond, bij [slachtoffer 1] de redelijke vrees heeft doen ontstaan dat hij gedood zou worden. Dat er, zoals in het voorgaande vastgesteld, uiteindelijk geen feitelijke kans heeft bestaan dat hij door de twee kogels geraakt zou worden doet aan de gevoelde bedreiging niets af. [slachtoffer 1] bevond zich immers wel in de ruimte waar de kogels insloegen en zag zich genoodzaakt om in zijn kelder te schuilen totdat de politie hem uren later bevrijdde.
Feit 3
Mevrouw [slachtoffer 2] woont op huisnummer 161. Ook haar huis is getroffen door de door verdachte afgevuurde kogels.
In haar aangifte verklaart zij dat ze op woensdag 19 november 2014 vanaf ongeveer 12:15 uur met haar drie kinderen in haar woning aan de [adres 2] te Hoensbroek was. Haar zoon is drie jaar oud en haar dochters, een tweeling, zijn één jaar oud. De verdachte woont aan de overkant. Ze heeft haar dochters naar bed gebracht op de eerste verdieping en verbleef vervolgens met haar zoon in de woonkamer. Haar zoontje zat op de bank, vlakbij het raam.
Omstreeks 14:15 uur hoorde ze opeens knallen, maar ze dacht aan vuurwerk. Haar zoontje zat toen nog op bank in woonkamer. De knallen hielden aan.
Omstreeks 14:45 uur is zij met de kinderen naar boven gegaan, naar zolder. Ze hoorde nog steeds knallen. Op enig moment heeft zij telefonisch contact gehad met haar moeder, die haar vertelde dat er in de straat werd geschoten. Zij zag toen in de woning van de verdachte lichtflitsen en hoorde hem schreeuwen.
Daarop heeft ze op zolder haar kinderen achter een bed gezet.
Enige tijd later moest ze op last van de politie haar woning verlaten. Later die middag heeft ze van de politie vernomen dat er een kogel door het woonkamerraam was gegaan. Ze realiseert zich op het moment van de aangifte dat haar zoon geraakt had kunnen worden; gelet op het gat in het raam en het gruis op de platenspeler, heeft hij mogelijk in de schietbaan gestaan. Ze heeft zelf ook door de woonkamer gelopen ten tijde van de knallen. Ze bedenkt dan wat er wel niet had kunnen gebeuren. [8]
Uit het onderzoek aan de woning blijkt dat in het grote raam, deel uitmakend van de raampartij in de voorgevel op de begane grond, zich een schotbeschadiging in het glas bevond. Deze schotbeschadiging zat op een hoogte van 148 centimeter gemeten vanaf het trottoir en 70 centimeter gemeten vanaf de linkerzijkant van het raam. De beschadiging past bij een projectiel dat de ruiten met hoge snelheid van buiten naar binnen had doorboord. Aan de binnenzijde, direct achter dit raam, grenst een woonkamer. In de muur, gezien vanaf de binnenzijde, links van het raam, bevond zich op een hoogte van 110 centimeter een beschadiging, zeer waarschijnlijk het gevolg van een projectiel. Deze schotbeschadiging bevond zich ongeveer 180 centimeter van de voorgevel. Tegen de muur, direct tegenover de eerdergenoemde schotbeschadiging, stond een driezitsbank. Op de zitting lag een loodfragment. Waarschijnlijk was het projectiel dat het raam doorboorde, afgeketst tegen de muur en uiteindelijk was een deel daarvan terecht gekomen op de bank. Uit de schotbaan valt af te leiden dat het schot uit de richting van de woning van de verdachte kwam. [9]
De rechtbank acht de bedreiging van [slachtoffer 2] bewezen, gelet op haar aangifte en het onderzoek in de woning. De rechtbank verwijst in dit verband naar het hiervoor onder feit 2 reeds geschetste juridische kader.
Daarbij komt dat niet is vereist dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat er werkelijk vrees is opgewekt en de bedreigde zich in haar vrijheid belemmerd voelde. Dit bestanddeel is geobjectiveerd. Bepalend is of de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan, dat deze in het algemeen vrees kan opwekken. Wel vereist is dat de bedreigde daadwerkelijk wetenschap moet hebben van de bedreiging. Uit de aangifte volgt dat [slachtoffer 2] na het telefoontje van haar moeder, waarin zij vernam dat er in de straat werd geschoten naar zolder is gegaan en haar kinderen daar achter een bed heeft gezet. Vanaf dat moment duidt zij de continue gehoorde knallen als schoten van een vuurwapen. Uit deze handeling leidt de rechtbank af dat zij op de hoogte was van de bedreiging. Gelet op het voorgaande is irrelevant of achteraf pas daadwerkelijk vrees bij [slachtoffer 2] is opgewekt, toen zij vernam dat zowel zijzelf als ook haar zoon in het schootsveld van de binnengedrongen kogel hebben gestaan.
Het verweer van de raadsman dienaangaande wordt aldus verworpen en de rechtbank acht bewezen dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft bedreigd.
De rechtbank zal de verdachte wel vrijspreken van de bedreiging van de kinderen van [slachtoffer 2] . Niet staat vast, waar dat wel moet om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, dat zij zich bewust waren van de bedreigende situatie. Ze zijn weliswaar door hun moeder achter een bed gezet, maar of zij wisten waarom dat gebeurde staat, ook gelet op hun jeugdige leeftijd en gelet op de omstandigheid dat [slachtoffer 2] daarover niets verklaart, niet vast.
Feit 4
Een groot aantal tijdens het voorval aanwezige verbalisanten heeft aangifte tegen de verdachte gedaan.
Uiteindelijk is de bedreiging van negen verbalisanten tenlastegelegd.
De rechtbank acht evenwel slechts de bedreiging van een drietal agenten bewezen, omdat zij daadwerkelijk in het schootsveld van de verdachte hebben gestaan. Van de overige agenten kan dit niet vastgesteld worden, waardoor niet bewezen kan worden dat redelijkerwijs vrees bij de verbalisanten kon ontstaan dat zij dodelijk geraakt zouden worden door het vuurwapengeweld van de verdachte.
De rechtbank roept op dit punt het reeds meermalen omschreven juridische kader in herinnering, waaruit blijkt dat het bestanddeel vrees is geobjectiveerd. Dit dwingt de rechtbank er toe om naar de feitelijke situatie te kijken en te beoordelen of er wel sprake was van een kans dat de verdachte de afzonderlijke verbalisanten zou raken waardoor er sprake was van een redelijke vrees dat zij gedood zouden worden, ook al doet een dergelijke juridische benadering wellicht geen recht aan de (subjectieve) gevoelens van de verbalisanten die op 19 november 2014 ter plaatse waren.
Indachtig het toetsingskader komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Uit de verklaringen van de verbalisanten [benadeelde partij 2] [10] , [benadeelde partij 3] [11] en [benadeelde partij 1] [12] blijkt dat zij aan de linkerkant van de woning van de verdachte opgesteld stonden. [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 1] bevonden zich ter hoogte van de percelen 152 en 150.
Uit de verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] volgt dat zij aan de rechterkant van de woning van de verdachte opgesteld stonden, ter hoogte van de kruising met de [adres 3] . Verbalisant [verbalisant 6] bevond zich verder weg, namelijk op de kruising van de [adres 3] met het [adres 4] .
Op basis van het verrichte sporenonderzoek zijn de schietbanen van de verdachte door de verkeersongevallenanalyse op een plattegrond ingetekend. Hieruit blijkt het schootsveld van de verdachte. [13] Uit deze plattegrond, in samenhang bezien met de verklaringen van de verbalisanten over hun posities, blijkt de rechtbank dat enkel de verbalisanten [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 1] zich in het schootsveld hebben bevonden.
Ter verduidelijking van dit oordeel is de plattegrond, met daarop de schietbanen, als bijlage twee bij dit vonnis gevoegd.
Het is daarom enkel ten aanzien van deze verbalisanten dat de rechtbank aanneemt dat er een geobjectiveerde en dus redelijke vrees heeft bestaan dat zij door kogels van de verdachte geraakt zouden kunnen worden. Ten aanzien van de andere verbalisanten neemt de rechtbank zonder meer aan dat zij zich bedreigd voelden door de situatie, maar van een redelijke vrees dat zij daadwerkelijk gedood zouden worden kan in juridisch opzicht, gelet op de feitelijke situatie, geen sprake zijn.
Feit 5
Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte op 22 november 2016 zijn (onder andere) twee zakken met een gele substantie in beslag genomen. Deze zakken bevonden zich in een afgesloten buis van PVC in een tuinhuis achter de woning. [14] Na weging blijken deze zakken 455 gram [15] respectievelijk 1098 gram [16] te bevatten. Monsters uit deze partijen [17] zijn door het NFI onderzocht en positief getest op amfetamine. [18]
De verdachte heeft verklaard dat hij niet meer wist dat deze zakken er lagen, omdat hij ervan uit ging dat deze zakken tijdens een eerdere inval door de politie meegenomen waren. Zijn raadsman heeft hierop vrijspraak bepleit, omdat het opzet op het aanwezig hebben daarmee ontbreekt. De raadsman heeft voorts verwezen naar het door de deskundigen vastgestelde gebrek aan voorstellingsvermogen bij de verdachte, hetgeen tot gevolg heeft dat zaken die niet in het zicht van de verdachte zijn door de verdachte vergeten worden.
De rechtbank acht onaannemelijk dat de verdachte geen weet had van de aanwezigheid van de amfetamine, omdat de bewoner van een huis geacht wordt wetenschap te hebben van alles dat zich in zijn huis bevindt. De rechtbank ziet geen redenen om van deze stelregel af te wijken. Uit het onderzoek van de deskundigen volgt namelijk dat als de verdachte zelf een goed uit het zicht legt, hij zich dit goed wel nog kan herinneren. De stelling van de verdediging wordt daarmee verworpen.
De rechtbank acht aldus bewezen dat de verdachte op 19 november 2014 1153 gram amfetamine opzettelijk aanwezig had.
Aangezien de verdachte op 19 november 2014 is aangehouden, gaat de rechtbank ervan uit dat hij op die dag de amfetamine aanwezig had.
Feit 6
Tijdens de doorzoeking op 21 november 2014 worden een machinepistool en een gasrevolver aangetroffen en in beslag genomen. [19] Uit het onderzoek door wapendeskundigen van de politie volgt dat het de volgende wapens betreft:
- een machinepistool van het merk IMI, model UZI, kaliber 9mm Luger en serienummer MS930247. Het betreft een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, dat valt onder artikel 2, eerste lid, categorie II onder 2 en 3 van de Wet wapens en munitie [20] ;
- een gasrevolver van het merk ME, model Ranger, kaliber 9mm R Knal, serienummer 615264. Dit betreft een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 eerste lid, categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie [21] .
Ten aanzien van het machinepistool merkt de rechtbank op dat in de tenlastelegging als serienummer staat opgenomen MSW930247. De rechtbank vat dit op als een kennelijke verschrijving en zal de tenlastelegging op dit punt verbeterd lezen, nu de verdachte hierdoor niet in zijn verdediging wordt geschaad.
Voorts wordt tijdens de doorzoekingen op de meest uiteenlopende plaatsen munitie aangetroffen, volgens telling van de rechtbank in totaal 268 stuks. [22]
Deze munitie is onderzocht door wapendeskundigen van de politie en uit dit onderzoek volgt dat het allemaal munitie in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie is. [23]
De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat hij een UZI in huis had en tevens een gasrevolver. Hij heeft tevens verklaard dat munitie in de woning is blijven liggen na de vorige inval door de politie. Ten aanzien van de munitie, die is aangetroffen in een rode kist, in een rugzak, in een pakje Marlboro en in een gesloten etui, heeft de verdachte verklaard dat hij zich dit niet kan herinneren maar dat het wel zal kloppen. [24]
Gelet op de verklaring van de verdachte in samenhang bezien met de processen-verbaal over het aantreffen van de goederen en het wapenonderzoek, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte op 19 november 2014 een Uzi, een gasrevolver en ieder geval 257 stuks munitie aanwezig had.
Ook ten aanzien van dit feit overweegt de rechtbank dat verdachte deze goederen op
19 november aanwezig had, de dag waarop hij is aangehouden.
Feit 7
In de woning van de verdachte is tijdens de doorzoeking op 21 november 2014 ook een kunststof vuurwapen aangetroffen en in beslag genomen. [25]
Blijkens onderzoek aan dit wapen door de wapendeskundigen van de politie is dit een speelgoedrevolver, die qua vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis heeft met een revolver van het merk Astra, type NC- 638 4. [26]
Daarmee betreft het een voorwerp in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie I sub 7 van de Wet wapens en munitie.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hem dit speelgoedwapen wel iets zegt. [27]
Gelet op deze verklaring van de verdachte in samenhang bezien met het proces-verbaal over het aantreffen van het nepwapen en het onderzoek daaraan, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte op 19 november 2014 een (speelgoed)revolver voorhanden had, qua uiterlijk gelijkend op een revolver (merk Astra, type NC-6 38 4).
Wederom overweegt de rechtbank dat verdachte dit voorwerp op 19 november 2014 aanwezig had, de dag waarop hij is aangehouden.
Feit 8
Door het vuurwapengeweld van de verdachte zijn er verschillende beschadigingen ontstaan.
De rechtbank zal deze beschadigingen per aangifte bespreken.
Woning [slachtoffer 1]
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] volgt dat zijn woning beschadigd is geraakt. Hij verklaart over schade aan:
- dakpannen;
- regengoot;
- twee beschadigde rolluiken;
- beschadiging kozijn en gat in het raam van het trappenhuis;
- diverse beschadigingen aan de gevel. [28]
Tijdens het forensisch onderzoek aan die woning wordt vastgesteld dat voornoemde goederen inderdaad beschadigd zijn en dit schotbeschadigingen betreffen. [29]
Woning en auto van [benadeelde partij 4]
Meneer [zoon benadeelde partij 4] heeft namens zijn moeder, mevrouw [benadeelde partij 4] , aangifte gedaan van schade aan:
- het voordeurkozijn;
- het raamkozijn en de ruit van de hal;
- het raamkozijn en de ruit van het voorraam;
- het binnenkozijn van het bovenraam;
- de voorruit van de auto van mevrouw [benadeelde partij 4] , een Chevrolet Matiz ( [kenteken] ).
Voornoemde beschadigingen zijn ook tijdens het forensisch onderzoek vastgesteld. Tevens is door de onderzoekers geconstateerd dat het aannemelijk is dat de projectielen, waardoor de beschadigingen veroorzaakt werden, afgevuurd werden uit de richting van de woning van de verdachte. [30]
Woning van [slachtoffer 2]
Mevrouw [slachtoffer 2] verklaart in haar aangifte over een gat in het raam van de woonkamer.
Uit forensisch onderzoek aan haar woning is gebleken dat er beschadigingen zijn aan:
- de garagepoort;
- een buitenlantaarn, waarvan het glas en de gloeilamp stuk is;
- het raam, deel uit makend van de raampartij in de voorgevel op de begane grond.
De onderzoekers constateren dat in ieder geval het schot, waarmee het raam werd doorboord, vanuit de richting van de woning van de verdachte kwam. [31]
Conclusie
Zoals in het voorgaande is beargumenteerd, neemt de rechtbank als vaststaand gegeven aan dat de verdachte zijn omgeving heeft beschoten op 19 november 2014. Alle geconstateerde beschadigingen, zijn schotbeschadigingen. Voorts is niet gebleken dat door een of meer anderen een of meer vuurwapens op een dergelijke wijze en een dergelijk moment zijn gehanteerd dat daaruit de geconstateerde beschadigingen ook zouden kunnen worden verklaard. De rechtbank houdt de verdachte daarom verantwoordelijk voor de hiervoor benoemde beschadigde en vernielde voorwerpen.
Uit de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen leidt de rechtbank het opzet van de verdachte af op het beschadigen dan wel vernielen van deze goederen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1, primair:
op 19 november 2014 te Hoensbroek, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een vuurwapen vanuit de woning, gelegen aan de [adres 1] , heeft geschoten in de richting van die [slachtoffer 1] , welke zich bevond op de straat en/of het trottoir voor de woning [adres 5] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2, meer subsidiair:
op 19 november 2014 te Hoensbroek [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen, terwijl hij, verdachte, wist dat die [slachtoffer 1] zich in die woning bevond, met een vuurwapen vanuit de woning, gelegen aan de [adres 1] , door het linker raam aan de voorzijde van de woning, gelegen aan de [adres 5] , heeft geschoten, terwijl die [slachtoffer 1] zich in de hal gelegen achter voornoemd raam bevond;
Feit 3:
Op 19 november 2014 te Hoensbroek [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen met een vuurwapen vanuit de woning, gelegen aan de [adres 1] , in de richting van de woning, gelegen aan de [adres 2] , geschoten, zulks terwijl die [slachtoffer 2] in die woning aan de [adres 2] aanwezig was;
Feit 4:
op 19 november 2014 te Hoensbroek [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 1] , allen zijnde politieambtenaren, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen met een vuurwapen vanuit de woning, gelegen aan de [adres 1] , aan voorzijde van die woning naar buiten geschoten op althans in de richting van voormelde politieambtenaren, terwijl, hij, verdachte, wist dat die politieambtenaren zich buiten in de nabijheid van die woning, gelegen aan de [adres 1] , bevonden;
Feit 5:
op 19 november 2014 te Hoensbroek opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1553 gram amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 6:
op 19 november 2014 te Hoensbroek voorhanden heeft gehad:
a. een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren van de categorie II onder 2, te weten een machinepistool (merk IMI, model UZI, serienummer MS930247),
b. een vuurwapen van de categorie III onder 1, te weten een gasrevolver (merk Me., model Ranger, serienummer 615264),
c. munitie van de categorie III, te weten 257 patronen;
Feit 7:
op 19 november 2014 te Hoensbroek een wapen van de categorie I onder 7, te weten een (speelgoed)revolver dat voor wat betreft zijn vorm of afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, te weten een revolver (merk Astra, type NC-6 38 4), voorhanden heeft gehad;
Feit 8:
op 19 november 2014 te Hoensbroek opzettelijk en wederrechtelijk:
a.
rolluiken en een raam en dakpannen en een dakgoot en een rolgordijn van de woning, gelegen aan de [adres 5] , toebehorende aan [slachtoffer 1] ,
b.
kozijnen en een raam van de woning, gelegen aan de [adres 6] , en de ruit van een personenauto (merk Chevrolet), toebehorende aan [benadeelde partij 4] ;
c.
een garagedeur en een buitenlantaarn en een raam van de woning, gelegen aan de [adres 2] , toebehorende aan [slachtoffer 2] ,
heeft vernield of beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1 primair:
poging tot doodslag.
T.a.v. feit 2 meer subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
T.a.v. feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
T.a.v. feit 4:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 5:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
T.a.v. feit 6:
opzettelijk handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II,
en
opzettelijk handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
opzettelijk handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
T.a.v. feit 7:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
T.a.v. feit 8:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is tweemaal in het Pieter Baan Centrum onderzocht. Tijdens de eerste opname van 26 februari 2015 tot 9 april 2015 heeft hij alle medewerking geweigerd, waardoor de deskundigen geen uitgewerkte diagnostische conclusies konden trekken. Begin dit jaar is de verdachte opnieuw opgenomen in het Pieter Baan Centrum, nadat hij ter terechtzitting van
1 december 2015 te kennen had gegeven dat hij nu wel bereid was om zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek naar zijn geestvermogens. Van 21 januari 2016 tot 3 maart 2016 is de verdachte opnieuw geobserveerd en ditmaal heeft hij wel meegewerkt aan het onderzoek naar zijn geestvermogens.
De psychiater [naam psychiater] en de psycholoog [naam psycholoog] hebben in samenwerking met een multidisciplinair onderzoekteam over de geestvermogens van de verdachte op 11 mei 2016 een rapport uitgebracht. Bovendien zijn zij ter terechtzitting van 14 juni 2016 over hun onderzoeksbevindingen gehoord.
De deskundigen stellen dat zij na dit tweede onderzoek verschillende diagnoses hebben kunnen uitsluiten, zoals schizofrenie en een psychose door middelengebruik. Organische oorzaken zijn door lichamelijk onderzoek uitgesloten.
Vast staat volgens de deskundigen dat er sprake is geweest van een floride psychose met paranoïdie en visuele hallucinaties.
De deskundigen concluderen dat er sprake is van een laag intellectueel niveau van functioneren en van alexithymie. Dit laatste is een klinisch beeld dat bij de verdachte in aanleg aanwezig is en gekenmerkt wordt door een verminderd vermogen om gevoelens te beschrijven en te onderscheiden. Alexithymie komt voor bij verschillende diagnoses, maar kan ook op zichzelf staan zoals bij de verdachte het geval is. Alexithymie uit zich bij de verdachte in het feit dat hij slecht in staat is woorden te geven aan emoties. Hij voelt wel emoties, maar kan deze nauwelijks verwoorden. Zijn emoties zijn voor derden ook niet goed zichtbaar en bovendien ongenuanceerd. Verdachte kan emoties bij zichzelf en anderen (bijvoorbeeld gezichtsexpressies) nauwelijks herkennen, beschrijven en onderscheiden. Daarnaast heeft hij nauwelijks tot geen fantasie en er is onvoldoende realisatie van het ervaren van lichamelijke sensaties door emoties. De verdachte denkt op een zeer concreet niveau, waarbij hij nauwelijks voorstellingsvermogen heeft.
Door zijn gebrek aan voorstellingsvermogen en de alexithymie, is hij nauwelijks in staat tot empathie en is zijn geweten niet emotioneel doorleefd. De verdachte kent weliswaar maatschappelijke normen, maar door voornoemde handicaps, in combinatie met zijn laagbegaafd functioneringsniveau, kan hij zijn eigen behoeften niet uiten of ervaren en handelt daardoor op grond van primaire, basale behoeften. Emotioneel komt zijn functioneren overeen van iemand op peuterleeftijd.
De verdachte functioneert goed wanneer er structuur en duidelijkheid is en in een omgeving waarin weinig beroep op zijn handicaps wordt gedaan.
De copingvaardigheden van de verdachte schieten echter ernstig tekort wanneer de stress bij hem oploopt. Hij signaleert de gevoelens en de lichamelijke sensaties die ontstaan bij oplopende stress niet, waardoor hij die signalen ook niet kan aangrijpen om oplossingen te kiezen die de stress zouden kunnen reduceren. Als dit uiteindelijk wel door de verdachte wordt waargenomen, is zijn gedrag al ontregeld en is het al geëscaleerd.
In de aanloop naar het tenlastegelegde waren er ernstige stressfactoren, zoals schulden en de mogelijke executieverkoop van het huis. De verdachte besefte wel dat hij iets aan zijn situatie moest doen, maar koos voor een oplossing passend bij zijn beperkte ontwikkeling alsook bij zijn primitief opportunisme en antisociaal gedragsrepertoire, namelijk het opzetten van een drugslaboratorium. Dit deed hij zonder de hierdoor feitelijk nog verder oplopende stress op bewust niveau te ervaren. De oplopende stress uitte zich vervolgens in paranoïdie. Hij voelde zich op enig moment zo bedreigd dat hij meende wakker te moeten blijven en besloot bij wijze van zelfmedicatie amfetamine te gebruiken. Dit kan de psychose hebben gefaciliteerd alsmede de ontremming en de achterdocht hebben doen toenemen, maar de deskundigen achten aannemelijk dat de verdachte hiertoe reeds besloot vanuit een psychotisch toestandsbeeld. De psychotische decompensatie is het gevolg van het niet kunnen aanvoelen en differentiëren van signalen passend bij oplopende stress door alexithymie. Zijn psychische draagkracht is zonder dat hij het bemerkte overschreden. Er is op het moment van decompensatie in psychose geen continuïteit met eerder genomen beslissingen, zoals het starten van een laboratorium.
Dit alles betekent dat de gebrekkige ontwikkeling de gedragskeuzes en gedragingen dusdanig hebben beïnvloed dat naar opvatting van de deskundigen gesproken moet worden van een rechtstreeks verband tussen verdachtes psychotische toestand en de tenlastegelegde geweldsdelicten. Geadviseerd wordt om de verdachte voor deze feiten volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren. De andere feiten zijn naar het oordeel van de deskundigen niet te verklaren vanuit de psychose. De verdachte kent de maatschappelijke normen, maar vanuit zijn alexithymie is er sprake van een beperkte gewetensvorming en is de verdachte geneigd concreet te reageren zonder naar eventuele risico’s of consequenties te kijken door zijn gebrek aan voorstellingsvermogen. De deskundigen adviseren om de verdachte voor de feiten met betrekking tot het aanwezig hebben van amfetamine, wapens en munitie enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies van de deskundigen daar waar zij zich uitspreken over de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte, gelet op de overwegingen die daaraan ten grondslag hebben gelegen en voorts op hetgeen uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Zij neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare, hetgeen betekent dat de bewezen feiten 1 primair, 2 meer subsidiair, 3, 4 en 8 niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend en de bewezen feiten 5, 6 en 7 slechts in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
De verdachte is aldus ten aanzien van de feiten 1 primair, 2 meer subsidiair, 3, 4 en 8 niet strafbaar en zal om die reden ten aanzien van die specifieke feiten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit ligt anders ten aan zien van het bewezenverklaarde onder de feiten 5, 6 en 7. Voor deze feiten is de verdachte wel strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid geheel uitsluiten.

6.De straf en de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van het voorarrest wegens de feiten 5, 6 en 7 en voorts de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (dwangverpleging). Hij heeft bovendien gevorderd dat de rechtbank zal bepalen dat de verdachte eerst twee derdedeel van zijn gevangenisstraf moet uitzitten, alvorens de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aanvangt.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte verpleegd moet worden van overheidswege en er niet kan worden volstaan met een terbeschikkingstelling onder voorwaarden, omdat het beveiligingsniveau in een TBS-kliniek hoger is en de maatschappij dan beter beveiligd is tegen de verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het advies van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum en de reclassering moet worden opgevolgd. Er is geen reden om de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen, nu de deskundigen hebben uitgelegd waarom volstaan kan worden met een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Indien het mis gaat, kan er altijd nog besloten worden tot verpleging van overheidswege.
Ten aanzien van de feiten 5, 6 en 7 acht de raadsman de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van vier jaren te hoog. Rekening dient te worden gehouden met het gegeven dat ook deze feiten slechts in verminderde mate aan de verdachte toegerekend kunnen worden. Bovendien is de verdachte erbij gebaat om zo snel mogelijk met zijn behandeling te beginnen. De raadsman pleit daarom voor een straf voor deze feiten die gelijk is aan zijn voorarrest. Voorts heeft de raadsman erop gewezen dat de verdachte nog een eerder opgelegde straf voor de duur van 30 maanden moet uitzitten. Via een zogenaamde artikelplaatsing kan de verdachte wellicht al aan zijn behandeling beginnen, terwijl hij die eerder opgelegde straf uitzit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
19 november 2014 zal bij vele buurtbewoners van de verdachte en de betrokken hulpdiensten in het geheugen gegrift staan.
Die dag vuurde verdachte namelijk op klaarlichte dag, twee uur lang, vanuit zijn woning aan de Ridder Hoenstraat te Hoensbroek, in diverse richtingen een groot aantal kogels af met een automatisch vuurwapen. Hij probeerde zich op deze manier te verweren tegen een voor hem in zijn psychische toestand reële dreiging vanuit het drugscircuit en tegen een mogelijke arrestatie en/of uithuiszetting door de politie. Hij is er nog steeds van overtuigd dat toen sluipschutters op de daken gepositioneerd lagen om hem uit te schakelen. Achteraf bleek de verdachte in een psychose te verkeren. Gedurende het tijdsbestek waarin de verdachte op zijn omgeving schoot, hield hij door middel van camera’s die omgeving in de gaten. Deze camerabeelden zijn bewaard gebleven en zijn ook ter terechtzitting getoond. De beelden zijn indringend, omdat door de aard van de camerabewegingen de paranoïdie bij de verdachte voor derden haast voelbaar wordt. Uit de beelden volgt ook onomstotelijk dat de verdachte schoot op mensen die hij als bedreigend inschatte en het daarbij met name op hulpverleners had gemunt. Zo neemt hij zijn overbuurman onder vuur, als die thuis komt uit zijn werk en nog gekleed is in ambulancekleding. Ook de agenten, die het huis van de verdachte naderen, worden beschoten.
Verschillende huizen in het schootsveld van de verdachte worden door de vele schoten beschadigd. In een van die huizen bevindt zich mevrouw [slachtoffer 2] met haar kinderen. Als zij eenmaal door heeft dat de door haar gehoorde knallen uit een vuurwapen afkomstig zijn, verstopt zij zich met haar kinderen op zolder.
De massaal uitgerukte hulpverlening hoort naast het vuurwapengeweld ook verschillende ontploffingen in de woning van de verdachte. Vanwege het ontploffingsgevaar worden bewoners uit de directe omgeving geëvacueerd. Een arrestatieteam rukt aan, waaraan de verdachte zich uiteindelijk overgeeft. Dit gebeurt echter pas na enkele zeer beangstigende uren voor de buurtbewoners en de betrokken hulpdiensten, die de kogels letterlijk om hun oren hoorden suizen.
De deskundigen hebben geconcludeerd dat de schietpartij door de verdachte en alle feiten die daarmee samenhangen, niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend. De verdachte handelde namelijk vanuit een psychose en wist, versimpeld gezegd, niet wat hij deed. Daarom kan hij voor deze handelingen ook niet verantwoordelijk worden gehouden.
Het Nederlandse strafrecht is dusdanig ingericht, dat een verdachte niet gestraft kan worden voor feiten die hem niet kunnen worden toegerekend. Nu de rechtbank de conclusies van de deskundigen heeft overgenomen waar het de toerekeningsvatbaarheid betreft, betekent dit dat de verdachte niet gestraft kan worden voor de feiten die voortvloeien uit het urenlang beschieten van zijn woonomgeving. De psychische gesteldheid is hierin allesbepalend. De buitengewone ernst van de feiten en de immense impact op de maatschappij mogen dit oordeel niet anders maken. Wel kan de rechtbank een maatregel aan de verdachte opleggen om de maatschappij in de toekomst te beschermen tegen dit soort handelingen van de verdachte.
Tijdens het forensisch onderzoek dat na de arrestatie van de verdachte wordt opgestart, zijn ook verschillende wapens, munitie en een hoeveelheid amfetamine gevonden. Ook voor deze feiten staat de verdachte terecht. Voor deze feiten is hij wel strafbaar, omdat deze niet in rechtstreeks verband staan met de psychose. Naar het oordeel van de rechtbank verdient hij hiervoor ook straf en kan niet worden volstaan met een andere straf dan gevangenisstraf vanwege de ernst van deze feiten en het feit dat verdachte al eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld is. Vuurwapens en munitie zijn bij uitstek geschikt om mensen te doden of ernstig te verwonden. Deze zaak biedt daar een overduidelijk voorbeeld van en deze wapens horen niet in onze samenleving thuis. Dat laatste geldt ook voor de grote hoeveelheid amfetamine en het nepwapen.
Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat een combinatie van een gevangenisstraf en een maatregel geboden is.
Terbeschikkingstelling met voorwaarden
De deskundigen adviseren de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden en hebben zich herhaaldelijk en ook na ondervraging op dit punt ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat hiermee het recidivegevaar voldoende is beteugeld.
Zij stellen dat de kans op herhaling aanwezig is, zolang de verdachte geen ziektebesef heeft en zodra de verdachte weer in een stressvolle situatie terecht komt. De verdachte kampt nog steeds met forse schulden, houdt zich op in een crimineel milieu en het ontbreekt hem aan huisvesting. Deze huidige situatie verschilt niet wezenlijk van de situatie voorafgaand aan het tenlastegelegde. Daarbij komt dat de verdachte geen enkel inzicht heeft in zijn handicap, de alexithymie. Naast de symptomen van die psychiatrische stoornis, is er sprake van affectieve en gedragsmatige instabiliteit en van een laag intellectueel niveau van functioneren. De inadequate omgang van de verdachte met stress staat centraal, nu er problemen zijn op nagenoeg alle leefgebieden.
De alexithymie is een ernstige psychiatrische stoornis, waarvoor de verdachte nog nooit is behandeld. Hij heeft ook geen weet, laat staan inzicht in die stoornis, weinig inzicht in het risico van gewelddadig gedrag en in de noodzaak van behandeling. De alexithymie kan echter niet behandeld worden in de zin dat de verdachte kan genezen. De verdachte kan wel aangeleerd worden hoe hij met zijn handicaps in de maatschappij kan functioneren. De door de deskundigen beoogde behandeling bestaat uit het begeleiden van de verdachte om de sociale wereld om hem heen te leren begrijpen, waardoor zijn omgeving steunend en structurerend is. In dat kader is het van belang dat de verdachte langdurig en frequent psychotherapie krijgt. Deze moet praktisch ingebed worden in zijn dagelijks leven. Verder is het volgens de deskundigen van belang dat verdachte anti-psychotische medicatie blijft gebruiken. Daarmee wordt de kans op psychotische decompensatie verkleind.
De verdachte en zijn behandelaren zullen moeten toewerken naar structuur, voorspelbaarheid en duidelijkheid in zijn leven en verdachte moet leren stressbronnen in een vroeg stadium te couperen. Dit dient te gebeuren door veel praktische ondersteuning en langdurig toezicht door de reclassering en de behandelaren. Inherent aan zijn handicap zal hij echter altijd begeleiding nodig blijven hebben, concluderen de deskundigen.
Zij stellen daarom dat de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna te noemen: TBS) noodzakelijk is ter beperking van het gevaar voor recidive. Zij adviseren TBS met voorwaarden, waarbij verdachte na een klinische opname vanuit een kliniek en met hulp zijn resocialisatie vorm kan geven. Verwacht wordt dat na verloop van tijd de begeleiding overgenomen kan worden door een FACT-team.
De rechtbank overweegt ten eerste dat het op grond van artikel 37a eerste lid sub 1 van het Wetboek van Strafrecht mogelijk is om voor de bewezenverklaarde feiten onder 1 primair, feit 2 meer subsidiair, feit 3 en feit 4 deze maatregel op te leggen. Dit zijn misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op het advies van de deskundigen en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen, komt de rechtbank tot de conclusie dat de veiligheid van anderen alsmede die van hemzelf, de terbeschikkingstelling van verdachte eist.
De rechtbank volgt de deskundigen ook in hun advies om TBS met voorwaarden op te leggen en ziet, anders dan de officier van justitie, geen reden om hiervan af te wijken.
Zij overweegt in dit verband dat het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling een tweeledig doel dient. Het ene doel is de beveiliging van de maatschappij tegen herhalingsgevaar en het andere doel is resocialisatie van de terbeschikkinggestelde. Indien deze doelen ook met een minder rigoureus middel dan via dwangverpleging kunnen worden bereikt, zoals in casu, dan dient hiervoor ook gekozen te worden. Het is immers niet de bedoeling dat de verpleging van overheidswege als een verkapte straf wordt opgelegd.
Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de voorwaarden, zoals door de reclassering zijn geformuleerd, thans voldoende zijn om het recidivegevaar in te perken. Zij zal deze voorwaarden daarom aan de terbeschikkingstelling van de verdachte verbinden ter bescherming van de veiligheid van personen.
Gevangenisstraf
Bij het bepalen van de hoogte van de strafmaat heeft de rechtbank de oriëntatiepunten van het LOVS als uitgangspunt genomen. Voor het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen staat als uitgangspunt negen maanden gevangenisstraf beschreven. Het voorhanden hebben van een revolver wordt doorgaans bestraft met drie maanden gevangenisstraf. Het bezit van een imitatiewapen en scherpe munitie wordt conform de richtlijnen afgedaan met een geldboete. Voorts dient het aanwezig hebben van 1553 gram amfetamine in de strafmaat verdisconteerd te worden, hetgeen doorgaans bestraft wordt met vier tot acht maanden gevangenisstraf.
Ook betrekt de rechtbank bij haar overwegingen dat de verdachte eerder voor wapenbezit en het bezit van harddrugs is veroordeeld, maar hier kennelijk geen lering uit heeft getrokken.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat voornoemde feiten de verdachte slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden passend en geboden. Hierop dient het voorarrest van de verdachte in mindering te worden gebracht. De rechtbank komt, gelet op de geldende oriëntatiepunten, tot een substantieel andere straf dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank hecht er aan om nogmaals op te merken dat de impact van de andere strafbare feiten, die samenhangen met de beschietingen door de verdachte, niet meegenomen mag worden bij het bepalen van de hoogte van de strafmaat voor de feiten 5, 6 en 7. De rechtbank mag alleen de ernst van deze feiten meewegen, omdat de verdachte voor de andere feiten ontoerekeningsvatbaar is verklaard.
De rechtbank veroordeelt de verdachte aldus tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van zijn voorarrest en legt daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling onder voorwaarden op, waarbij de verdachte zich dient te houden aan de voorwaarden zoals door de reclassering in haar advies d.d. 10 mei 2016 zijn geformuleerd.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] vorderen beiden een schadevergoeding van € 2.012,00 ter zake van feit 4. Het betreft een vergoeding voor de geleden immateriële schade.
Daarnaast vordert zowel [benadeelde partij 1] als [benadeelde partij 2] de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Zij hebben in tweede termijn bij hun vorderingen gepersisteerd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op standpunt gesteld dat de vorderingen van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] genoegzaam onderbouwd zijn en, na matiging, voor toewijzing gereed liggen. Hij acht de onderhavige zaak niet geheel vergelijkbaar met de door de benadeelden aangehaalde zaak uit de Smartengeldgids en acht hier een vergoeding van € 1000,00 redelijk en billijk. Beide partijen dienen in het meerdere van hun vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Tevens vordert hij aan verdachte met betrekking tot deze twee vorderingen de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de inhoud van de vordering niet betwist, maar zich slechts hardop afgevraagd of de benadeelde partijen bij hun vorderingen blijven nu uit onderzoek is gebleken dat de verdachte geestelijk ziek is en zijn daden niet aan hem toegerekend kunnen worden.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat door de hiervoor genoemde benadeelde partijen immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezen verklaarde onder feit 4. Nu de verdachte wegens dit feit een maatregel opgelegd krijgt, stelt de rechtbank de totale schade vast op de gevorderde en niet betwiste bedragen en wijst zij derhalve aan [benadeelde partij 1] alsook aan [benadeelde partij 2] elk € 2.012,00 toe.
Dit bedrag dient vermeerderd te worden met de wettelijke rente vanaf 19 november 2014 tot aan de dag van volledige voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

8.Het beslag

De in beslag genomen recorder van Avermedia, volgens eigen opgave aan de verdachte toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring. Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat het een voorwerp betreft met behulp waarvan de bewezenverklaarde feiten onder feit 1 primair, feit 2 meer subsidiair, feit 3, feit 4 en feit 8 zijn begaan.
Bij gelegenheid van het onderzoek naar de misdrijven waarvoor de verdachte is vervolgd, zijn de in de beslissing als zodanig te noemen voorwerpen in beslag genomen. Zij behoren aan de verdachte toe, zoals uit onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij haar beslissing deze voorwerpen als een gezamenlijkheid van voorwerpen opgevat. Gezamenlijk vormen zij namelijk benodigde middelen voor de productie van amfetamine. Als gezamenlijkheid opgevat, zijn het aldus voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Voorts is verboden vuurwerk aangetroffen, grote hoeveelheden munitie en verschillende wapens. Ook deze voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer. Datzelfde geldt voor de tassen of verpakkingen waarin de munitie was opgeborgen, aangezien de rechtbank ook deze voorwerpen als een gezamenlijkheid van voorwerpen opvat.
De in de beslissing als zodanig te benoemen in beslag genomen kledingstukken van de verdachte kunnen naar het oordeel van de rechtbank aan de verdachte worden teruggeven.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 37a, 38, 38e, 45, 57, 285, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar ten aanzien van de feiten 5, 6 en 7;
  • verklaart de verdachte niet strafbaar ten aanzien van de feiten 1 primair, 2 meer subsidiair, 3, 4 en 8 en ontslaat de verdachte ten aanzien van deze feiten van alle rechtsvervolging;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 5, 6 en 7 tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • heft op het bevel tot voorlopige hechtenis;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en stelt daarbij als
voorwaardendat verdachte:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
  • meewerkt aan een opname op een door het NIFP aan te wijzen Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) en op een constructieve wijze meewerkt aan de behandeling, voor zolang als het behandelinstituut en/of de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • na de klinische fase, medewerking verleent aan een behandeling bij een forensische polikliniek, of een andere door de reclassering te organiseren behandelaar, indien door de reclassering geïndiceerd. Verdacht houdt zich voorts aan de afspraken met deze instelling;
  • de voorgeschreven medicatie trouw inneemt;
  • aan controle op middelengebruik meewerkt, indien door de reclassering geïndiceerd;
  • op verantwoorde wijze met zijn financiën omgaat en hierover transparant is naar de reclassering. Indien dit door de reclassering wordt geïndiceerd, verleent de verdachte medewerking aan bewindvoering of budgetbeheer;
  • volledige openheid van zaken geeft in zijn dagelijkse functioneren en zich begeleidbaar opstelt;
  • zich aan alle aanwijzingen en afspraken houdt die hem door of namens Reclassering Nederland worden gegeven. Hij is open en transparant wat zijn netwerk betreft en het aangaan van nieuwe contacten;
  • toestemming geeft aan de reclassering om contact te hebben met alle relevante personen en instellingen die betrokken zijn bij de resocialisatie. Tevens geeft hij aan deze personen, en/of instellingen toestemming om informatie uit te wisselen met de reclassering;
  • medewerking verleent aan een time-outplaatsing in FPC De Rooyse Wissel of een soortgelijke voorziening, in het kader van Forensisch Psychiatrisch Toezicht voor de duur van maximaal 14 weken per jaar, indien hiertoe door de reclassering in overleg met het openbaar ministerie wordt besloten. Het openbaar ministerie zal in dat geval een opdracht verstrekken teneinde het vervoer te realiseren;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
T.a.v. feit 4:
  • veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 2] , domicilie kiezende te Maastricht, te betalen € 2.012,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 19 november 2014 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij 2] , van € 2.012,00, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 19 november 2014 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
T.a.v. feit 4:
  • veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 1] , domicilie kiezende te Maastricht, te betalen € 2.012,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 19 november 2014 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [benadeelde partij 1] , van € 2.012,00, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 19 november 2014 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
Beslag
- verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp:
1 stuk randapparatuur, C2S3 recorder Avermedia, goednummer 512781;
- onttrekt aan het verkeer de volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • 1 maatbeker, goednummer 514087;
  • 1 zwarte jerrycan, goednummer 514091;
  • 1 blauwe gasfles, goednummer 514092;
  • 1 blauwe gasfles, goednummer 514093;
  • 1 blauwe jerrycan, goednummer 514129;
  • 1 groene gasfles, goednummer 514154;
  • 1 schaal, goednummer 514157;
  • 1 krat, goednummer 514176;
  • 1 doos, goednummer 514179;
  • 1 doos, goednummer 514181;
  • 1 afvalbak (rolemmer), goednummer 514188;
  • 1 maatbeker, goednummer 514240;
  • 1 maatbeker, goednummer 514244;
  • 1 plastic pot, goednummer 514246;
  • 1 jerrycan, goednummer 514191;
  • 1 sealbag, goednummer 514194;
  • 1 plastic pot, goednummer 514205;
  • 1 zak poeder, goednummer 514228;
  • 1 zak roze poeder, goednummer 514229;
  • 1 blikje, goednummer 514230;
  • 3 maatbekers, goednummer 514233;
  • 1 doos, goednummer 514238;
  • 1 stuk bouwmateriaal, goednummer 514264;
  • 1 jerrycan, goednummer 514265;
  • 1 vacuümpomp, goednummer 514270;
  • 1 fles, goednummer 514290;
  • 1 stuk slang, goednummer 514370;
  • 1 maatbeker, goednummer 514382;
  • 1 afvalbak (rolemmer), goednummer 514387;
  • 1 blauwe koelbox, goednummer 514398;
  • 1 fles, goednummer 514410;
  • 1 fles, goednummer 514413;
  • 1 fles, goednummer 514414;
  • 1 afvalbak, goednummer 514294;
  • 1 blauwe pomp, goednummer 514299;
  • 1 stuk gereedschap, goednummer 514304;
  • 1 fles, goednummer 514331;
  • 1 blauwe jerrycan, goednummer 514338;
  • 1 jerrycan, goednummer 514340;
  • 1 Foker gasstel, goednummer 514347;
  • 1 fles, goednummer 514369;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512132;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512178;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512185;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512187;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512190;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512191;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512138;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512193;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512195;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512197;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512199;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512202;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512204;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512206;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512210;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512218;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512142;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512220;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512226;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512247;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512254;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512257;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512262;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512264;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512266;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512312;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512314;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512318;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512321;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512324;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512326;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512330;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512334;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512337;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512340;
  • 52 stuks munitie, goednummer 512344;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512148;
  • 16 stuks munitie, goednummer 512359;
  • 6 stuks munitie, goednummer 512367;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512372;
  • 5 stuks munitie, goednummer 512374;
  • 2 wapenmagazijnen, goednummer 512379;
  • 1 tas, goednummer 512384;
  • 1 tas, goednummer 512387;
  • 1 Marlboro sigarettendoos, goednummer 512389;
  • 1 wapenmagazijn, goednummer 512391;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512393;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512157;
  • 1 revolver, goednummer 512400;
  • 1 IMI UZI Mitrail, goednummer 512405;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512407;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512408;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512409;
  • 4 stuks munitie, goednummer 512411;
  • 1 stuk verpakkingsmateriaal, goednummer 512412;
  • 1 stuk verpakkingsmateriaal, goednummer 512413;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512414;
  • 4 stuks munitie, goednummer 512418;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512159;
  • Resten van een Cobra 6 (vuurwerk), goednummer 512422;
  • 6 stuks munitie, goednummer 512422;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512424;
  • 3 stuks Cobra 6 (vuurwerk), goednummer 512428;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512443;
  • 1 revolver, goednummer 512444;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512445;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512451;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512454;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512456;
  • 1 stuk munitie, goednummer 512161;
  • 18 stuks munitie, goednummer 512794;
  • 1 stuk munitie, goednummer 513572;
  • 18 Winchester patronen, goednummer 512794;
  • 455 gram amfetamine, goednummer 513078;
  • 1 monster amfetamine, goednummer 513079;
  • 1098 gram amfetamine, goednummer 513081;
  • 1 monster amfetamine, goednummer 513082;
  • 1 stoorzender, goednummer 512778;
  • 1 stoorzender SVDC5A, goednummer 512783;
  • 1 stoorzender, 12 volt, goednummer 512801.
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan verdachte:
  • 1 zwarte onderbroek, goednummer 512167;
  • 1 sok, goednummer 512168;
  • 1 paar schoenen, goednummer 512171;
  • 1 oranje shirt, goednummer 512176;
  • 1 witte blouse, goednummer 512181;
  • 1 jas, goednummer 512219;
  • witte verf, goednummer 512209;
  • 1 broek, goednummer 512144;
  • 1 sok, goednummer 512165.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter, mr. M.B. Bax en mr. I.P. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van
28 juni 2016.
Buiten staat
Mr. I.P. de Groot is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 19 november 2014 te Hoensbroek, in elk geval in de gemeente Heerlen,
ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1]
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen vanuit de woning, gelegen aan de [adres 1] , heeft geschoten in de richting van die [slachtoffer 1] , welke zich bevond op de straat en/of het trottoir voor de woning [adres 5] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 19 november 2014 te Hoensbroek, in elk geval in de gemeente Heerlen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen vanuit de woning, gelegen aan de [adres 1] , heeft geschoten in de richting van die [slachtoffer 1] , welke zich bevond op de straat en/of het trottoir voor de woning [adres 5] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 19 november 2014 te Hoensbroek, in elk geval in de gemeente Heerlen,
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen, althans eenmaal, met
een vuurwapen vanuit de woning, gelegen aan de [adres 1] , geschoten in de richting van die [slachtoffer 1] , welke zich bevond op de straat en/of het trottoir voor de woning [adres 5] ;
2.
hij op of omstreeks 19 november 2014 te Hoensbroek, in elk geval in de gemeente Heerlen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1]
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet meermalen althans eenmaal, terwijl, hij, verdachte wist dat die [slachtoffer 1] zich in die woning bevond, met een vuurwapen vanuit de woning, gelegen aan de [adres 1] , door
het (linker) raam (aan de voorzijde) van de woning, gelegen aan de [adres 5] heeft geschoten, terwijl die [slachtoffer 1] zich in de hal gelegen achter voornoemd raam bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 19 november 2014 te Hoensbroek, in elk geval in de gemeente Heerlen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet meermalen althans eenmaal, terwijl, hij, verdachte wist dat die [slachtoffer 1] zich in die woning bevond, met een vuurwapen vanuit de woning, gelegen aan de [adres 1] , door het (linker) raam (aan de voorzijde) van de woning, gelegen aan de [adres 5] heeft geschoten, terwijl die [slachtoffer 1] zich in de hal gelegen achter voornoemd raam bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 19 november 2014 te Hoensbroek, in elk geval in de gemeente Heerlen,
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen althans eenmaal,
terwijl, hij, verdachte wist dat die [slachtoffer 1] zich in die woning bevond, met een vuurwapen vanuit de woning, gelegen aan de [adres 1] , door het (linker) raam (aan de voorzijde) van de woning, gelegen aan de [adres 5] heeft geschoten, terwijl die [slachtoffer 1] zich in de hal gelegen achter voornoemd raam bevond;
3.
hij op of omstreeks 19 november 2014 te Hoensbroek, in elk geval in de gemeente Heerlen,
[slachtoffer 2] en/of haar kinderen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen althans eenmaal met een vuurwapen vanuit de woning, gelegen aan de [adres 1] , in de richting van de woning, gelegen aan de [adres 2] geschoten, zulks terwijl die [slachtoffer 2] en/of haar kinder(en) in die woning aan de [adres 2] aanwezig waren;
4.
hij op of omstreeks 19 november 2014 te Hoensbroek, in elk geval in de gemeente Heerlen,
[verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of [verbalisant 6] en/of [verbalisant 4] en/of [verbalisant 3] en/of [verbalisant 7] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 1] , allen zijnde politieambtenaren, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen vanuit de woning, gelegen aan de [adres 1] , aan de achterzijde en/of voorzijde van die woning naar buiten geschoten op althans in
de richting van voormelde politieambtena(a)r(en), terwijl, hij, verdachte wist dat die politieambtena(a)r(en) zich buiten in de nabijheid van die woning, gelegen aan de [adres 1] , bevonden;
5.
hij op of omstreeks 19 november 2014 te Hoensbroek, in elk geval in de gemeente
Heerlen, in elk geval in het arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1553 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
6.
hij op of omstreeks 19 november 2014 te Hoensbroek, in elk geval in de gemeente Heerlen, voorhanden heeft gehad:
a. een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren van de categorie II onder 2, te weten een machinepistool (merk IMI, model UZI, serienummer MWS930247),
b. een vuurwapen van de categorie III onder 1, te weten een gasrevolver (merk Me., model Ranger, serienummer 615264),
c. munitie van de categorie III, te weten 257, in elk geval een aantal, patronen;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
7.
hij op of omstreeks 19 november 2014 te Hoensbroek, in elk geval in de gemeente Heerlen een wapen van de categorie I onder 7, te weten een (speelgoed)revolver dat voor wat betreft zijn vorm of afmeting een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, te weten een revolver (merk Astra, type NC-6 38 4), voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
8.
hij op of omstreeks 19 november 2014 te Hoensbroek, in elk geval in de gemeente Heerlen opzettelijk en wederrechtelijk:
a.
(een) rolluik(en) en/of een ra(a)m(en) en/of (een) dakpan(nen) en/of een dakgoot en/of een rolgordijn van de woning, gelegen aan de [adres 5] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
b.
(een) kozijn(en) en/of een ra(a)m(en) van de woning, gelegen aan de [adres 6] , en/of de ruit van een personenauto (merk Chevrolet), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
c.
een garagedeur en/of een buitenlantaarn en/of een raam van de woning, gelegen aan de [adres 2] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700651-14
Proces-verbaal van de openbare zitting van 28 juni 2016 in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
thans gedetineerd in Vught PPC te Vught.
Raadsman is mr. S. Weening, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zittingzaal aanwezig. Ter terechtzitting van 14 juni 2016 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Districtsrecherche Parkstad, proces-verbaalnummer 2014147733, gesloten d.d. 14 maart 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 857.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 maart 2015, pagina’s 4 en 11.
3.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [slachtoffer 1] d.d.19 november 2014, pagina’s 642 tot en met 646, in samenhang bezien met het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 21 november 2014, pagina’s 679 en 680.
4.Procesverbaal van bevindingen uitlezen camerabeelden d.d. 3 februari 2015, pagina’s 703 en 704.
5.Proces-verbaal van terechtzitting van 1 december 2015.
6.Proces-verbaal van onderzoek buiten (PD2) d.d. 26 november 2014, pagina’s 67 en 68, in samenhang bezien met het proces-verbaal van onderzoek [adres 5] d.d. 27 november 2014, pagina 117 en het tekenblad van de volledige sporenlocatie, pagina 428.
7.Proces-verbaal van onderzoek [adres 5] d.d. 27 november 2014, pagina 116 en 117.
8.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 20 november 2014, pagina’s 676 tot en met 678.
9.Proces-verbaal van onderzoek [adres 2] d.d. 28 november 2014, pagina 152 en 153.
10.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde partij 2] d.d. 21 november 2014, pagina’s 687 en 688 in samenhang bezien met het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 november 2014, pagina’s 621 en 622.
11.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde partij 3] d.d. 21 november 2014, pagina’s 685 en 686 in samenhang bezien met het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 november 2014, pagina’s 625 en 626.
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 november 2014, pagina’s 633 tot en met 635.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 december 2014, pagina’s 424 en 425 in samenhang bezien met het tekenblad indicatie schootveld, pagina 426.
14.Proces-verbaal van tactische doorzoeking woning [adres 1] te Hoensbroek d.d. 22 november 2014, pagina 510.
15.Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 22 november 2014, pagina 559.
16.Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 22 november 2014, pagina 561.
17.Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 22 november 2014, pagina 559 respectievelijk kennisgeving van inbeslagneming d.d. 22 november 2014, pagina 561.
18.Rapport identificatie van drugs en precursoren d.d. 8 december 2014, pagina’s 827 en 828.
19.Proces-verbaal van sporenonderzoek begane grond [adres 1] d.d. 6 februari 2015, pagina’s 181 en 182, 184.
20.Proces-verbaal onderzoek wapens en munitie d.d. 12 januari 2015, pagina’s 433 tot en met 436.
21.Proces-verbaal onderzoek wapens en munitie d.d. 12 januari 2015, pagina 456.
22.Proces-verbaal van sporenonderzoek begane grond [adres 1] d.d. 6 februari 2015, pagina’s 181 tot en met 184 en proces-verbaal van sporenonderzoek trap, eerste verdieping en zolder [adres 1] d.d. 4 december 2014, pagina’s 239 tot en met 245.
23.Proces-verbaal onderzoek wapens en munitie d.d. 12 januari 2015, pagina’s 441 tot en met 455.
24.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 december 2015 en neergelegd in het proces-verbaal van die zitting.
25.Proces-verbaal van sporenonderzoek begane grond [adres 1] d.d. 6 februari 2015, pagina’s 182 en 184.
26.Proces-verbaal onderzoek wapens en munitie d.d. 12 januari 2015, pagina’s 457 tot en met 459.
27.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 december 2015 en neergelegd in het proces-verbaal van die zitting.
28.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 21 november 2014, pagina 680.
29.Proces-verbaal van onderzoek [adres 5] d.d. 27 november 2014, pagina 117.
30.Proces-verbaal van onderzoek [adres 6] d.d. 24 november 2014, pagina 100 en proces-verbaal onderzoek personenauto [kenteken] d.d. 18 december 2014, pagina 401.
31.Proces-verbaal van onderzoek [adres 2] d.d. 28 november 2014, pagina 153.