3.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij, evenals de officier van justitie en de verdediging, feit 2 wettig en overtuigend bewezen acht gelet op de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 10 juni 2016 en het proces-verbaal omtrent het onderzoek in de woning van verdachte, waarbij (in totaal) 615 gram henneptoppen werd aangetroffen.Nu niet is gebleken dat verdachte deze hennep samen met een ander aanwezig heeft gehad, zal hij worden vrijgesproken van het medeplegen.
Verdachte heeft over de hennephandel (feit 1) ook een bekennende verklaring afgelegd, maar deze genuanceerd voor wat betreft de periode en intensiteit. In tegenstelling tot dit standpunt, acht de rechtbank wel degelijk bewezen dat verdachte gedurende ruim vier jaren, samen met zijn zoon, hennep heeft verhandeld. Daartoe acht zij de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Verdachteverklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik woon in Heerlen. Op de bovenverdieping van mijn woning liggen onder andere gripzakken met hennepgruis, een weegschaal en verpakkingsmateriaal.
Het klopt dat ik bestellingen klaar maak en dat [medeverdachte 1] ze dan komt ophalen en aflevert bij de koper. Ik verkoop hoofdzakelijk aan Duitse klanten. Ik word dan gebeld, maak de partij die ze willen kopen klaar en bel [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] haalt de partij hennep op en ik zeg hem waar hij die naartoe moet brengen. We hebben vaste afspreekpunten, zoals de boot in Waubach en het spoor in Eygelshoven. Ik neem pas een bestelling aan vanaf 12,5 gram en dat kost 60 euro. Ik heb thuis een schrift liggen waarin ik opschrijf wat de klant bestelt zodat ik het klaar kan maken. U houdt mij voor dat u in 2011 al een melding heeft ontvangen dat ik me bezig zou houden met de handel in softdrugs. Ik heb toen ook wiet verkocht.
Medeverdachte[medeverdachte 1]verklaarde op 28 februari 2016 – zakelijk weergegeven – als volgt:
U houdt mij voor dat mijn vader heeft verklaard dat hij samen met mij handelt in verdovende middelen. Dat klopt. De klanten bellen mijn vader en hij krijgt de bestellingen binnen. Hij maakt de bestelling klaar en belt mij dan. Ik ga de verdovende middelen ophalen bij mijn vader en hij vertelt mij dan waar ik ze naartoe moet brengen. Ik denk dat ik nu een jaar of vijf zo doe met mijn vader. Ik ben begonnen gelijk toen ik mijn rijbewijs heb gehaald en iedere week sindsdien. De ene week hebben we 5 tot 10 klanten en dan wel eens een week met 15 klanten. Wij verkopen gemiddeld 300 à 400 gram per week, gemiddeld 25 gram per klant, waarvoor hij 125 euro betaalt. Ik weet niet hoeveel ik daarmee verdien; ik krijg gewoon wekelijks 250 euro van mijn vader, sinds 5 jaren. U houdt mij voor dat ik zo’n 60.000 euro (1.000 euro per maand x 12 is 12.000 euro x 5 jaar) heb gekregen voor het rondbrengen van hennep. Daar is echt niks van over. We letten nergens op gaan wel veel opstap kopen dure kleding en gebruiken zelf heel erg veel. Alle klanten zijn Duitsers.
Het
rijbewijsvan medeverdachte [medeverdachte 1] is afgegeven op 9 december 2011.
De raadsman heeft gesteld dat de verklaringen die de zoon van verdachte, medeverdachte [medeverdachte 1] , bij de politie heeft afgelegd onvoldoende betrouwbaar zijn. Enerzijds omdat de medeverdachte, in zijn hoedanigheid van getuige ter terechtzitting in de zaak tegen zijn vader, zijn bij de politie afgelegde verklaringen voldoende gemotiveerd heeft betwist; anderzijds omdat hij, nadat hij zijn moeder in het cellencomplex had gezien, zodanig overstuur was dat hij bij de politie op alle vragen “ja en amen” heeft gezegd.
De stelling van de verdediging is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het ontbreken van indringendheid van argumenten, niet te beschouwen als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. Wat daar ook van zij, de rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen die medeverdachte [medeverdachte 1] bij de politie heeft afgelegd. Van een “ja en amen” situatie is bovendien niet gebleken.
Zo heeft medeverdachte [medeverdachte 1] bij de politie, nadat de politie hem een aantal (open) vragen heeft gesteld, uit eigen wetenschap verklaard. Niet alleen geeft medeverdachte [medeverdachte 1] een reden waarom hij aanvankelijk had gelogen over de rol van zijn vader, ook verklaart hij onder andere dat het aantal klanten per week heel verschillend is -5 tot 10 en dan wel eens een week met 15 klanten-, dat verdachte met zijn vader gemiddeld 300 à 400 gram per week verkoopt, dat de gemiddelde klant 25 gram koopt en de klant hiervoor 125 euro betaalt en verdachte iedere week 250 euro van zijn vader krijgt.
Die verklaring is concreet en gedetailleerd en –zie bijvoorbeeld de verwijzing naar het rijbewijs- ook te herleiden naar feitelijk vaststaande gegevens. Zulks in tegenstelling tot de verklaring die verdachte en zijn zoon (als getuige) ter zitting hebben afgelegd, welke juist niet concreet en gedetailleerd zijn. De eerdere verklaring van verdachtes zoon vindt bovendien steun in de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] en het bij verdachte aangetroffen notitieboekje. Medeverdachte [medeverdachte 2] verklaarde immers dat hij wist dat het [medeverdachte 1] beroep was om voor zijn vader wiet te bezorgen, lang voordat zij elkaar leerde kennen. Voor wat betreft het notitieboekje acht de rechtbank het aannemelijk dat dit een zogenaamde dealadministratie betreft, waaruit blijkt van veel intensievere hennephandel dan verdachte doet voorkomen, meer in lijn met hetgeen verdachtes zoon bij de politie verklaarde.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij de verklaring van [medeverdachte 2] niet voor het bewijs gebruikt maar enkel voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van medeverdachte: nu de gestelde voorwaarde niet is vervuld komt de rechtbank niet toe aan het voorwaardelijk verzoek van de verdediging
Uitgaande van de deels bekennende verklaring van verdachte over de aanvangs- en eindperiode gecombineerd met de heldere gespecificeerde verklaring die zijn zoon bij de politie heeft afgelegd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat zij samen gedurende een periode van ruim vier jaren hennep hebben verhandeld.
Niet gebleken is dat zij ook hasjiesj hebben verhandeld en van dat onderdeel zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft gevorderd om de tenlastelegging zodanig te wijzigen dat het woord ‘paddo’s’ wordt vervangen door ‘psilocybine en/of psilocine’. Hoewel, mede gelet op de inhoud van het dossier, verondersteld kan worden dat de officier van justitie heeft bedoeld ten laste te leggen ‘paddenstoelen die van nature de stof psilocine en/of psilocybine bevatten’, vat de rechtbank de gewijzigde tenlastelegging niet als zodanig op. Het gaat hier naar het oordeel van de rechtbank niet om een onmiddellijk kenbare fout of verschrijving, te meer daar zowel psilocybine en psilocine afzonderlijk op lijst I van de Opiumwet staan vermeld. Nu er geen bewijs is dat verdachte de stoffen psilocybine en psilocine heeft verhandeld dan wel aanwezig heeft gehad, wordt verdachte van dit onderdeel van feit 1 vrijgesproken.