ECLI:NL:RBLIM:2016:5239

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 juni 2016
Publicatiedatum
20 juni 2016
Zaaknummer
03/018864-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling in Bocholtz met verwerping van putatief noodweer

Op 17 juni 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 december 2014 in Bocholtz een kennis, [slachtoffer], heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een woordenwisseling tussen zijn ex-vriendin en zijn moeder, [slachtoffer] een klap tegen zijn gezicht heeft gegeven. De verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] met zijn platte hand heeft geslagen. De rechtbank oordeelde dat het feit wettig en overtuigend bewezen was, maar verwierp het beroep op putatief noodweer van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat [slachtoffer] daadwerkelijk een aanval op de moeder van de verdachte voorbereidde. De verdachte werd schuldig verklaard, maar er werd geen straf of maatregel opgelegd, omdat de rechtbank rekening hield met de context van het incident en de positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte na eerdere veroordelingen. De benadeelde partij, [slachtoffer], vorderde een schadevergoeding van € 221,56, waarvan € 15,40 werd toegewezen voor reiskosten, terwijl de overige vordering werd afgewezen. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/018864-15
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 juni 2016,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
Raadsman is mr. B.H.S. Brinkman, advocaat te Kerkrade.

1.Het onderzoek van de zaak

De zaak is - na verwijzing door de politierechter in bovengenoemde rechtbank op
20 mei 2015 - behandeld op de zitting van 8 januari 2016. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting bij tussenvonnis van 22 januari 2016 heropend.
De zaak is vervolgens behandeld op de zitting van 3 juni 2016. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zich daarbij op de inhoud van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht het feit te bewijzen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1] [naam aangeefster] heeft namens [slachtoffer] aangifte gedaan. [naam aangeefster] verklaarde dat zij op
29 december 2014 samen met haar zus en haar vriend, [slachtoffer] , spullen is gaan ophalen bij de woning van de moeder van verdachte in Bocholtz. [2] De aanleiding daarvoor was dat de zus van [naam aangeefster] , die een relatie met verdachte heeft gehad, spullen die zij aan de verdachte had geleend - een tv, een Playstation en een laptop - van hem terug wilde hebben. Verdachte heeft vervolgens voorgesteld dat zijn ex-vriendin deze spullen bij de woning van zijn ouders zou komen ophalen.
Verdachte is, nadat hij klaar was met werken, samen met zijn ouders in de auto naar de woning van zijn ouders gegaan. Zijn ex-vriendin, [naam aangeefster] en [slachtoffer] waren al bij deze woning, toen verdachte daar aankwam. [3] Vervolgens ontstond er een woordenwisseling tussen de ex-vriendin van verdachte en zijn moeder. [slachtoffer] stapte vervolgens uit de auto en zei tegen de moeder van verdachte, terwijl hij in haar richting liep, dat zij zich rustig moest houden. Verdachte liep daarop in de richting van [slachtoffer] en gaf hem een klap tegen zijn gezicht, tegen de linkerkaak. [4] Die klap deed [slachtoffer] pijn. [5]
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] met zijn platte rechterhand heeft geslagen. [6]
De rechtbank acht, gelet op de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 29 december 2014 in Bocholtz, [slachtoffer] heeft mishandeld door hem tegen de kaak en dus in het gezicht te slaan.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 29 december 2014 te Bocholtz, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] tegen zijn kaak te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

4.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
4.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
mishandeling

5.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat verdachte in zijn visie een beroep op putatief noodweer toekomt. Daartoe heeft de raadsman gesteld dat verdachte vanaf het moment dat zijn ex-vriendin hem op 29 december 2014 voor het eerst belde om spullen terug te krijgen, door haar is bedreigd. Onderweg naar de woning van zijn ouders heeft de ex-vriendin van verdachte zijn moeder ook telefonisch bedreigd. Eenmaal aangekomen in Bocholtz, riep iemand “zwarte hoer” naar de moeder van verdachte. Toen [slachtoffer] daarna bedreigend in de richting van de moeder van verdachte liep, mocht verdachte menen dat [slachtoffer] zijn moeder iets zou willen aandoen. Hij heeft [slachtoffer] toen geslagen, omdat dit was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn moeder.
De verdachte heeft hieraan nog toegevoegd dat hij wist dat [slachtoffer] zijn vriendin weleens sloeg.
De rechtbank overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden onvoldoende aannemelijk geworden dat verdachte heeft geslagen terwijl dat geboden was door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] , dan wel door een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding. Immers, niet is komen vast te staan dat [slachtoffer] daadwerkelijk op het punt stond om tot de aanval over te gaan.
Evenmin heeft verdachte verschoonbaar kunnen dwalen over het bestaan van een noodweersituatie. Weliswaar is verdachte gedurende de dag telefonisch beledigd en bedreigd door zijn ex-vriendin, maar dat levert geen omstandigheid op die hem redelijkerwijs aanleiding kon geven te veronderstellen dat zijn moeder door [slachtoffer] dreigde te worden aangevallen.
Gelet op het vorenstaande wordt het beroep op (putatief) noodweer verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte schuldig te verklaren zonder een straf of maatregel op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte schuldig moet worden verklaard zonder dat aan hem een straf of maatregel wordt opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft op 29 december 2014 een kennis die zich bemoeide met een woordenwisseling tussen zijn ex-vriendin en zijn moeder met een platte hand tegen de linkerkaak geslagen op het moment dat deze kennis in de richting van zijn moeder liep.
Deze kennis, de aangever, heeft pijn overgehouden aan deze mishandeling. De mishandeling vond plaats op de openbare weg, waardoor verschillende mensen daar ongewild getuige van zijn geworden. De mishandeling vond plaats in de context van een langer durende aangelegenheid rondom het einde van de relatie tussen de verdachte en zijn ex-vriendin. De verdachte heeft verklaard dat hij er spijt van heeft dat het zo is gelopen. Hij had juist veel moeite gedaan om uit een conflictsituatie te blijven. In verband daarmee vond de overdracht van de geleende spullen plaats bij de woning van zijn ouders en was hij, nadat hij de spullen uit de auto had gehaald, weer in de auto gaan zitten.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van zijn strafblad. Daaruit blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest voor het plegen van geweldsdelicten.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies dat over verdachte is opgemaakt. Verdachte is op 17 december 2012 door de meervoudige strafkamer voor een woningoverval veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 maanden. Op dit moment is hij voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Het toezicht in het kader van deze voorwaardelijke invrijheidstelling verloopt volgens de reclassering zonder problemen. Verdachte houdt zich goed aan de afspraken met de reclassering en komt alle afspraken in het kader van de meldplicht na. Verdachte werkt op dit moment als ZZP’er; hij heeft een eigen klussenbedrijf en is bezig zijn openstaande schulden af te lossen. Verdachte heeft een nieuwe relatie en woont met deze vrouw samen. Ook heeft hij weer contact met zijn zoontje die bij zijn ex-vriendin verblijft. Het contact met zijn ex-vriendin is weer genormaliseerd. De reclassering schat het risico dat verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt als klein in.
Ook de rechtbank heeft ter terechtzitting de indruk gekregen dat de verdachte serieus werk wil maken van een delictvrije toekomst en dat hij daar erg zijn best voor doet.
Daarnaast heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat aan verdachte naar aanleiding van het onderhavige incident een onherroepelijke ordemaatregel is opgelegd. Verdachte heeft, omdat hij werd verdacht van het thans bewezenverklaarde feit, zeven dagen in de penitentiaire inrichting in afzondering verbleven, omdat het feit gepleegd zou zijn, terwijl hij in een Penitentiair Programma zat.
Tot slot heeft de rechtbank er acht op geslagen dat verdachte het bewezenverklaarde feit op 29 december 2014, inmiddels anderhalf jaar geleden, heeft gepleegd. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), zal zij wel rekening houden met het tijdsverloop. Het is namelijk niet aan verdachte te wijten dat deze - relatief eenvoudige - zaak niet eerder is afgedaan.
Deze vier elementen: de context van het strafbare feit, de positieve wending die de verdachte zijn leven na detentie lijkt te geven, de door de PI opgelegde straf en het tijdsverloop, geven de rechtbank voldoende aanleiding om te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.

7.De benadeelde partij

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 221,56.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is als volgt opgebouwd:
Reiskosten € 21,56
Smartengeld € 200,-
Totaal € 221,56
De post reiskosten bestaat uit twee onderdelen, te weten: (1) de reiskosten om aangifte te doen bij het politiebureau en (2) de reiskosten die [slachtoffer] gemaakt heeft om naar slachtofferhulp te gaan.
De rechtbank wijst de reiskosten die verdachte heeft gevorderd om aangifte te doen bij het politiebureau af, omdat uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] telefonisch is gehoord door de politie. Hij heeft de gevorderde reiskosten dus niet hoeven te maken.
Nu het bedrag dat aan reiskosten om naar slachtofferhulp te gaan van de zijde van verdachte niet is betwist, zal de rechtbank het verzoek om die schade te vergoeden toewijzen. De rechtbank wijst dus een bedrag van € 15,40 (55 kilometer x € 0,28 per kilometer) toe.
De behandeling van de post “smartengeld” levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. Van de zijde van verdachte is namelijk aangevoerd dat de immateriële schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan [slachtoffer] kan worden toegerekend. Met andere woorden: verdachte stelt dat [slachtoffer] het deels aan zichzelf te wijten heeft dat hij immateriële schade heeft geleden. Om te beoordelen of, en zo ja, in hoeverre sprake is van “eigen schuld” als bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek van [slachtoffer] , is nader onderzoek nodig. Een dergelijk onderzoek zou te veel tijd vergen en zou ook het strafgeding onevenredig belasten. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren in dat deel van de vordering. Voor die schade kan de benadeelde partij een vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank wijst in totaal dus een bedrag van € 15,40 aan schadevergoeding toe. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Nu verdachte ter zake van het bewezen verklaarde zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank besloten tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal verdachte eveneens in de proceskosten van de benadeelde partij veroordelen, tot op heden begroot op nihil.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9a en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd.
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 15,40 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van betaling te betalen aan de benadeelde partij;
  • bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • wijst af de overige gevorderde materiële schade;
  • verklaart voornoemde benadeelde partij niet-ontvankelijk ten aanzien van de gevorderde immateriële schade, aangezien de behandeling van de vordering op dat onderdeel naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, met bepaling dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet-ontvankelijk is verklaard slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd, aan de staat te betalen een bedrag van € 15,40 als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
  • bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. J.H. Klifman en
mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 juni 2016.
Buiten staat:
mr. Klifman en mr. Schaap-Meulemeester zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 december 2014, te Bocholtz, gemeente Simpelveld, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met een tot vuist gebalde hand) (hard) tegen zijn kaak

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2014173482, gesloten d.d. 6 februari 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 16.
2.Proces-verbaal aangifte [naam aangeefster] namens [slachtoffer] d.d. 29 december 2014, pagina 11.
3.Verklaring van verdachte, als afgelegd ter terechtzitting van 3 juni 2016.
4.Proces-verbaal verhoor benadeelde [slachtoffer] d.d. 11 januari 2015, pagina 14.
5.Proces-verbaal aangifte [naam aangeefster] namens [slachtoffer] d.d. 29 december 2014, pagina 12.
6.Verklaring van verdachte, als afgelegd ter terechtzitting van 3 juni 2016.