ECLI:NL:RBLIM:2016:5128

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
C/03/219506 / HA RK 16-81
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter mr. L.P. Bosma wegens schijn van vooringenomenheid in strafzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 26 mei 2016 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van rechter mr. L.P. Bosma. Het verzoek werd ingediend door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.G.M.C. Peters, naar aanleiding van opmerkingen die de rechter had gemaakt tijdens een openbare terechtzitting op 18 april 2016. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk niet tijdig verstrekken van benodigde gegevens in een strafzaak. De raadsvrouw van de verdachte stelde dat de rechter door zijn opmerking over het niet opgeven van inkomsten sinds 2004 de schijn van vooringenomenheid had gewekt, omdat deze opmerking een impliciete conclusie over de feiten leek te bevatten die nog ter beoordeling lagen.

De wrakingskamer heeft de procedure gevolgd en kennisgenomen van het proces-verbaal van de terechtzitting en andere relevante stukken. De kamer oordeelde dat de opmerkingen van de rechter, die de indruk wekten dat de feiten al vaststonden, de objectieve twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter rechtvaardigden. De rechter had na een korte onderbreking zijn eerdere woorden herhaald en geen aanleiding gezien om zijn opmerkingen te nuanceren, ondanks de bezorgdheid van de raadsvrouw over de schijn van vooringenomenheid.

Op basis van deze overwegingen heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking toegewezen, waarmee de rechter mr. L.P. Bosma werd gewraakt. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit voorzitter mr. F.L.G. Geisel en leden mr. J.W.F. Huinen en mr. J.H. Klifman, met mr. M.J.W.D. Janssen als griffier.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Strafrecht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/219506 / HA RK 16-81
Datum uitspraak: 26 mei 2016
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. B.G.M.C. Peters, kantoorhoudend te Amsterdam,
dat strekt tot wraking van mr. L.P. Bosma, rechter in deze rechtbank, (hierna: de rechter).

1.De procedure

Op 18 april 2016 tijdens de openbare terechtzitting, is namens verzoeker de wraking verzocht van de politierechter in de bij deze rechtbank, sector strafrecht aanhangige zaak met parketnummer 03/158939-14.
De rechter heeft op 19 april 2016 de wrakingskamer bericht niet te berusten. Hij wenst niet gehoord te worden en dient evenmin een schriftelijke reactie in.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 28 april 2016. Ter zitting zijn verzoeker en zijn raadsvrouw verschenen. De rechter is niet verschenen.
De wrakingskamer heeft de uitspraakdatum bepaald op 26 mei 2016.

2.Standpunt verzoeker

Namens verzoeker voert de raadsvrouw aan dat de rechter, door zijn opmerking: “Volgens mij zijn er vanaf 2004 geen inkomsten meer opgegeven” al een oordeel over het eindvonnis heeft terwijl dit als feit nog moet worden vastgesteld. Door bij verzoeker aldus de indruk te wekken dat de feiten al vaststaan, wekt de rechter de schijn van vooringenomenheid.

3.De beoordeling

Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hun - onder meer ingevolge artikel 6 lid 1 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden - toekomende recht op rechterlijke onpartijdigheid af te dwingen.
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), gelezen in combinatie met artikel 513, eerste en tweede lid, Sv dient een verzoek tot wraking te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan verzoeker bekend zijn geworden. Het tweede lid van artikel 513 Sv bepaalt dat het verzoek tot wraking schriftelijk en gemotiveerd moet worden gedaan. Tevens is in dat lid bepaald dat na de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting het verzoek tot wraking ook mondeling kan geschieden.
Ter beoordeling van het verzoek heeft de wrakingskamer kennis genomen van het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 april 2016 en van het dossier van de onderliggende strafzaak. Gebleken is dat de raadsvrouw van verzoeker, op 15 april 2016 nog aanvullende stukken betreffende de medische situatie van verzoeker heeft ingebracht. De raadsvrouw van verzoeker heeft deze stukken ook ter zitting van de wrakingskamer overgelegd. Zij heeft aangevoerd dat er bij de behandeling van de strafzaak meerdere vragen beantwoord dienen te worden waarbij de medische situatie van verzoeker een rol speelt.
Voor zover van belang voor de behandeling van het verzoek tot wraking is in het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 april 2016 het volgende opgenomen:
“De raadsvrouw voert aan - zakelijk weergegeven - :
Cliënt heeft een geheugenstoornis. Zijn cognitieve geheugen is gestoord. Hij vraagt daar hulp bij. Cliënt moet telkens gevuld worden met informatie. Hij kan die informatie niet zelf opdiepen.
De politierechter deelt mede - zakelijk weergegeven - :
Tot 2004 zijn door de verdachte wel inkomsten opgegeven, maar volgens mij zijn er vanaf 2004 geen inkomsten meer opgegeven. Ik hoor de raadsvrouw zeggen dat er geen formulieren meer aan de verdachte zijn opgestuurd. Je hebt een plicht om inkomsten te melden. Je moet dingen opgeven die van belang zijn voor de uitkering. Dat is niet gebeurd.”
In de tenlastelegging van de onderliggende strafzaak wordt verzoeker, voor zover van belang, verweten dat:
‘hij in of omstreeks het tijdvak van 1 januari 2006 tot en met 1 december 2013 (……) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken(
……..), immers heeft verdachte niet (tijdig) doorgegeven dat hij werkzaamheden heeft verricht en/of inkomsten heeft genoten’.
De vraag is nu of de door de rechter tijdens het onderzoek ter terechtzitting bij het bespreken van de feiten gemaakte opmerking: “
Tot 2004 zijn door de verdachte wel inkomsten opgegeven, maar volgens mij zijn er vanaf 2004 geen inkomsten meer opgegeven”bij verzoeker de schijn van vooringenomenheid kan hebben gewekt.
Bij de beantwoording van die vraag moet allereerst worden vastgesteld dat uit het
proces-verbaal van de terechtzitting blijkt dat de door de verzoeker bij de politie afgelegde verklaring door de rechter geparafraseerd is weergegeven. Deze geparafraseerde weergave van de verklaring van verdachte bevat impliciet reeds een conclusie, namelijk dat verdachte heeft nagelaten vanaf 2004 inkomsten op te geven. Daardoor kan bij de verdachte de indruk zijn ontstaan dat de feiten, die nog ter beoordeling voorliggen, al vaststaan. Daarmee kan de schijn van vooringenomenheid bij verdachte zijn gewekt.
Vervolgens moet worden vastgesteld dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt dat de rechter, na een korte onderbreking van het onderzoek ter terechtzitting, de eerder gebruikte woorden, namelijk dat hij heeft gezegd
‘dat de verdachte de inkomsten niet heeft opgegeven’, heeft herhaald en bevestigd. Ook nadat de raadsvrouw de opmerking had gemaakt dat de rechter met de door hem gebruikte bewoordingen de schijn van vooringenomenheid had gewekt, heeft de rechter geen aanleiding gezien op zijn woorden terug te komen door bijvoorbeeld op te merken dat zijn woorden wellicht verkeerd zijn overgekomen.
De wrakingskamer is van oordeel dat, gelet op de fase van het onderzoek ter terechtzitting waarin deze gewraakte weergave door de rechter werd gedaan en waarna de persoon van de verdachte, in het bijzonder diens gestelde cognitieve beperkingen, nog moesten worden besproken, de rechter bij de verzoeker de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt, waardoor de twijfel aan de onpartijdigheid objectief is gerechtvaardigd. Het verzoek tot wraking van de rechter wordt daarom toegewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking van mr. L.P. Bosma toe.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.L.G. Geisel, voorzitter, mr. J.W.F. Huinen en
mr. J.H. Klifman, leden, bijgestaan door mr. M.J.W.D. Janssen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2016. [1]

Voetnoten

1.type: