In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 26 mei 2016 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van rechter mr. L.P. Bosma. Het verzoek werd ingediend door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.G.M.C. Peters, naar aanleiding van opmerkingen die de rechter had gemaakt tijdens een openbare terechtzitting op 18 april 2016. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk niet tijdig verstrekken van benodigde gegevens in een strafzaak. De raadsvrouw van de verdachte stelde dat de rechter door zijn opmerking over het niet opgeven van inkomsten sinds 2004 de schijn van vooringenomenheid had gewekt, omdat deze opmerking een impliciete conclusie over de feiten leek te bevatten die nog ter beoordeling lagen.
De wrakingskamer heeft de procedure gevolgd en kennisgenomen van het proces-verbaal van de terechtzitting en andere relevante stukken. De kamer oordeelde dat de opmerkingen van de rechter, die de indruk wekten dat de feiten al vaststonden, de objectieve twijfel aan de onpartijdigheid van de rechter rechtvaardigden. De rechter had na een korte onderbreking zijn eerdere woorden herhaald en geen aanleiding gezien om zijn opmerkingen te nuanceren, ondanks de bezorgdheid van de raadsvrouw over de schijn van vooringenomenheid.
Op basis van deze overwegingen heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking toegewezen, waarmee de rechter mr. L.P. Bosma werd gewraakt. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit voorzitter mr. F.L.G. Geisel en leden mr. J.W.F. Huinen en mr. J.H. Klifman, met mr. M.J.W.D. Janssen als griffier.