ECLI:NL:RBLIM:2016:4823

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
8 juni 2016
Zaaknummer
C/03/217290 / FA RK 16-473 en C/03/219361 / FA RK 16-1182
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige gezagsvoorziening in een familiezaken met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 22 april 2016 een beschikking gegeven in een familiekwestie betreffende het gezag over een minderjarige. De vader heeft verzocht om hem alleen met het gezag over zijn kind te belasten, terwijl de moeder en de grootmoeder (oma moederszijde) zich als belanghebbenden hebben aangemeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader recentelijk zijn kind heeft erkend, wat zijn positie heeft veranderd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een onderzoek uitgevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat de informatie over de thuissituatie van de vader niet voldoende is onderzocht. De rechtbank heeft daarom besloten om een voorlopige gezagsvoorziening te treffen, waarbij het gezag voorlopig bij de vader komt te berusten, totdat er meer duidelijkheid is over de situatie van de minderjarige. De Raad is verzocht om aanvullend onderzoek te doen en binnen vier maanden te rapporteren. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank houdt verdere beslissingen aan in afwachting van het rapport van de Raad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 22 april 2016
Zaaknummers: C/03/217290 / FA RK 16-473 en C/03/219361 / FA RK 16-1182
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven op het verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker, verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
advocaat mr. F.G.H.J. Niemarkt, kantoorhoudend te Heerlen.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[belanghebbende],
geboren op [2015],
verder te noemen [minderjarige],
en
[belanghebbende] ,
verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
en
[belanghebbende],
verder te noemen: oma moederszijde,
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
advocaat mr. M.M. Bäumler, kantoorhoudend te Hoensbroek, gemeente Heerlen;
en
[belanghebbende],
verder te noemen: stiefopa moederszijde,
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente].
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in deze zaak betrokken:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidoost Nederland, locatie Maastricht, gevestigd te Maastricht, verder te noemen: de raad.
Wederom gezien de stukken, waaronder de beschikking van deze rechtbank van 1 maart 2016, gegeven in zaaknummer C/03/217290 / FA RK 16-473;

1.Het verdere verloop van de procedures

1.1.
Het verdere verloop van de procedure bekend onder het zaaknummer
C/03/217290 / FA RK 16-473, blijkt uit:
- het rapport van de raad van 4 april 2016, ter griffie ontvangen op 5 april 2016;
1.2.
Op 14 april 2016 is ter griffie ontvangen, geregistreerd en in behandeling genomen onder zaaknummer C/03/219361 / FA RK 16-1182, het verzoekschrift van de vader hem met het gezag te belasten;
1.3.
Beide zaken zijn gevoegd behandeld ter terechtzitting op 15 april 2016,
waar zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder;
- de oma moederszijde, bijgestaan door haar advocaat;
- de stiefopa moederszijde;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad].

2.De verdere beoordeling

2.1.
Het verzoek van de vader om hem alleen met het gezag over [minderjarige] te belasten (zaaknummer C/03/219361 / FA RK 16-1182) leent zich voor gezamenlijke behandeling met de zaak met het zaaknummer C/03/217290 / FA RK 16-473, waarin de vraag aan de orde is of de rechtbank ambtshalve is gehouden in het gezag over [minderjarige] te voorzien en zo ja, op welke wijze.
2.2.
Naar aanleiding van de kennisgeving van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Heerlen van 22 februari 2016 heeft de rechtbank blijkens haar beschikking van 1 maart 2016, gegeven in zaaknummer C/03/217290 / FA RK 16-473, de Raad verzocht onderzoek te doen naar de vraag op welke in het belang van [minderjarige] meest wenselijke wijze in het gezag over haar dient te worden voorzien. Op de beantwoording van die vraag heeft de raad zijn onderzoek vervolgens gericht. Het onderzoek is uitgemond in een advies op grond waarvan de oma moederszijde met de voogdij dient worden belast. De raad heeft daarbij aangetekend dat de vader hiertegen geen bezwaar heeft. Oma moederszijde heeft zich hiertoe bovendien bereid verklaard.
2.3.
De vader heeft [minderjarige] op 12 april 2016 erkend.
2.4.
Op 14 april 2016 heeft de vader zich tot de rechtbank gewend met het verzoek hem met het gezag over [minderjarige] te belasten.
2.5.
De vader legt aan het verzoek ten grondslag dat hem, hoewel hij regelmatig bij de moeder logeert en daar ook [minderjarige] mag zien, het feitelijk ouderschap door oma moederszijde wordt onthouden. Oma moederszijde beslist wat er met [minderjarige] gebeurt, waar zij verblijft en of er contact mag zijn tussen haar en haar ouders. Ook wordt het hem zeer moeilijk en bij tijd en wijle zelfs onmogelijk gemaakt om [minderjarige] mee te nemen naar zijn ouders of om gewoon omgang te hebben met zijn dochter. De vader is kortom bang dat indien oma moederszijde de voogdij krijgt, hij en de moeder helemaal niets meer te zeggen zullen hebben over [minderjarige]. Bovendien vreest de vader dat omgang met [minderjarige] nog moeilijker zo niet onmogelijk zal worden. De vader concludeert, bij afwezigheid van gegronde vrees dat bij inwilliging van zijn verzoek de belangen van [minderjarige] zouden worden verwaarloosd, dat het verzoek hem alleen met het gezag over [minderjarige] te belasten dient te worden toegewezen.
2.6.
Het verweer van de moeder komt erop neer dat zij bang is dat de vader, indien hij het gezag heeft, [minderjarige] bij haar weg zal houden als zij ruzie hebben.
2.7.
Oma moederszijde voert als verweer dat zij op dit moment noch de vader, noch de moeder in staat acht om zelfstandig voor [minderjarige] te zorgen. Volgens oma moederszijde moeten de ouders eerst werken aan hun eigen relatie, die zij als onvoldoende stabiel ziet.
2.8.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de positie van de vader, door de recente erkenning, is gewijzigd. Weliswaar heeft de raad in het kader van het onderzoek wel een gesprek met de vader gevoerd maar de omstandigheden bij de vader thuis en in het spoor daarvan de mogelijkheid hem alleen te belasten met het gezag over [minderjarige] daardoor niet serieus is onderzocht.. De raad spreekt zich positief uit over een voorlopige gezagsvoorziening in afwachting van aanvullend onderzoek en een definitieve beslissing. Het voordeel daarvan is dat de vader en de moeder gedurende een proefperiode, waarin de raad aanvullend onderzoek zal doen, kunnen laten zien dat zij de belangen van [minderjarige] voorop kunnen stellen, dat zij samen duidelijke afspraken kunnen maken en die afspraken ook in het belang van [minderjarige] kunnen nakomen.
2.9.
Op grond van artikel 1:253c, lid 1 BW kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Lid 4 van genoemd artikel opent, wanneer niet in het gezag is voorzien, of wanneer een voogd het gezag uitoefent, de weg voor de tot het gezag bevoegde ouder, bedoeld in lid 1, de rechtbank te verzoeken hem met het gezag over het kind te belasten. Op grond van lid 4 wordt dit verzoek slechts afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
2.10.
Nu vaststaat dat de moeder vanwege haar minderjarigheid niet tot het gezag bevoegd is, staat de rechtbank ter beoordeling van de vraag of gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging van het verzoek van de vader, de belangen van [minderjarige] zullen worden verwaarloosd. De rechtbank acht zich ondanks het door de raad uitgebrachte rapport en advies niet voldoende voorgelicht voor het nemen van een definitieve beslissing op het verzoek van de vader. Naar de raad ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft erkend, is de situatie van de vader door zijn recente erkenning van [minderjarige] wezenlijk veranderd in die zin dat hij daardoor tot het gezag bevoegd is geworden, waar hij dat voorheen niet was. Daardoor heeft de raad in het kader van het door hem verrichte onderzoek de thuissituatie van de vader, die nog bij zijn ouders woont, en de mogelijkheden van de vader tot het alleen uitoefenen van het gezag over [minderjarige], niet onderzocht. Daar komt bij dat de vader uitvoerig en tamelijk gedetailleerd heeft gereageerd op het rapport van de raad en daarin ook kenbaar heeft gemaakt dat en waarom hij het niet eens is met het voorstel van de raad dat de voogdij over [minderjarige] bij oma moederszijde komt te berusten. Weliswaar heeft die uitvoerige reactie de raad geen aanleiding gegeven zijn advies te heroverwegen, maar dan geldt nog steeds dat de mogelijkheden van de vader als gezagsdragend ouder niet serieus zijn onderzocht. Onder die omstandigheden is de rechtbank met de raad van oordeel dat niet is vol te houden dat het onderzoek van de raad volledig is geweest.
2.11.
Daaruit volgt dat de vraag waar het in deze zaak om draait, namelijk of de belangen van [minderjarige] zouden worden verwaarloosd bij toewijzing van het verzoek van de vader, voor de rechtbank thans niet valt te beantwoorden. Derhalve bestaat aanleiding de raad in de gelegenheid te stellen alsnog aanvullend onderzoek te doen ter beantwoording van die concrete voor de beoordeling van het verzoek van de vader relevante vraag. De onderzoeksvraag is daarmee dus niet (langer) welke opvoedsituatie het meest in het belang van [minderjarige] is. De rechtbank verzoekt de raad haar omtrent de resultaten van het onderzoek zo spoedig mogelijk schriftelijk te rapporteren en te adviseren. De behandeling van de zaak zal hiertoe worden aangehouden en in beginsel na binnenkomst van het rapport worden voortgezet ter terechtzitting.
2.12.
De rechtbank acht het onwenselijk en in het belang van [minderjarige] niet raadzaam dat gedurende de periode dat de raad aanvullend onderzoek doet, het gezagsvacuüm ten aanzien van [minderjarige] voortduurt. De rechtbank zal derhalve ambtshalve een voorlopige gezagsvoorziening treffen. Van betekenis is dan dat de raad in zijn rapport wel stelt dat oma moederszijde steeds de hoofdverzorger van [minderjarige] is geweest, altijd voor [minderjarige] beschikbaar is en ook dat [minderjarige] aan haar grootmoeder is gehecht, maar van de andere kant heeft de raad in zijn rapport ook vastgesteld dat er geregeld problemen zijn met de moeder en dat de moeder het overwicht verliest als de moeder opstandig reageert. In die situaties wordt kennelijk frequent een beroep gedaan op de zus van oma moederszijde, die in staat is de boel te sussen. Die vaststelling van de raad biedt voorshands weinig steun voor de stelling dat de opvoedsituatie bij oma moederszijde het meest in het belang van [minderjarige] is, hoewel de door de raad in zijn rapport geformuleerde onderzoeksvraag wel erop was gericht daarover duidelijkheid te verschaffen. Van de andere kant geeft het rapport van de raad en het verhandelde ter terechtzitting de rechtbank onvoldoende aanleiding met de daarvoor vereiste mate van waarschijnlijkheid aan te nemen dat er, bij toewijzing van het gezag aan de vader, gegronde vrees bestaat voor daadwerkelijke verwaarlozing van de belangen van [minderjarige] in die zin dat [minderjarige] niet ook aan de vader zal kunnen hechten of dat redelijker valt aan te nemen dat de vader in de zorg voor het kind ernstig te kort zou schieten. Evenmin bestaat aanleiding te veronderstellen dat de vader niet de bereidheid zou hebben om met het oog op de behartiging van de belangen van [minderjarige] hulpverlening duurzaam te aanvaarden.
2.13.
In het licht van hetgeen hiervoor in 2.12 is overwogen acht de rechtbank de belangen van [minderjarige] vooralsnog, in afwachting van de resultaten van het nadere onderzoek door de raad, het meest ermee gediend indien in het bestaande gezagsvacuüm wordt voorzien door overeenkomstig het in de wet vastgelegde uitgangspunt, te bepalen dat het gezag voorlopig bij de tot het gezag bevoegde vader komt te berusten. De rechtbank zal die beslissing als een ambtshalve getroffen provisionele voorziening in het dictum vastleggen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat de vader alleen het gezag zal hebben over de minderjarige [minderjarige], geboren op [2015] te [geboorteplaats], voorlopig totdat de rechtbank in deze zaak ten gronde zal hebben beslist;
3.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
bepaalt dat de onder 3.1. getroffen voorlopige gegzagsvoorziening vervalt indien de rechtbank ten gronde een gezagsvoorziening ten aanzien van [minderjarige] zal hebben getroffen en voorts indien de vader het verzoek in de bodemprocedure intrekt;
3.4.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan de griffier van het centraal gezagsregister om daarin aantekening te houden van de gezagsvoorziening met betrekking tot genoemde minderjarige,
3.5.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidoost Nederland, locatie Maastricht om binnen vier maanden te adviseren omtrent de in overweging 2.11. aan de orde gestelde vraag en ter zake aanvullend rapport uit te brengen aan de rechtbank, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de vader en aan ieder van de belanghebbenden;
3.6.
stelt de vader en ieder van de belanghebbenden in de gelegenheid binnen twee weken na ontvangst van het aanvullend rapport van de raad zich schriftelijk uit te laten over de inhoud van het rapport en de daarin door de raad getrokken conclusies alsook over de meest wenselijke voortgang van de procedure;
3.7.
houdt in afwachting daarvan iedere verdere beslissing ten aanzien van de definitieve gezagsvoorziening aan voor een periode van vier maanden (pro forma).
Deze beschikking is gegeven door mr. F.L.G. Geisel, rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 22 april 2016.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.