ECLI:NL:RBLIM:2016:4777

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
6 juni 2016
Zaaknummer
4880019 AZ VERZ 16-61
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J. Groen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding agentuurovereenkomst tussen Vossen Laboratories en Animal Health Advisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 18 mei 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van een agentuurovereenkomst tussen Vossen Laboratories Int. B.V. (Vossen) en Animal Health Advisers B.V. (AHA). Vossen verzocht de ontbinding van de overeenkomst per 1 maart 2016, onder andere wegens het niet behalen van het verkoopbudget door AHA en een vertrouwensbreuk veroorzaakt door een e-mail van AHA. AHA verzocht op zijn beurt om ontbinding van de overeenkomst op grond van dringende redenen en wijziging van de omstandigheden, en eiste een schadevergoeding van Vossen.

De rechtbank oordeelde dat er geen dringende reden was voor ontbinding op basis van de vertrouwensbreuk, aangezien Vossen zelf had aangegeven de samenwerking voort te willen zetten. Wel werd vastgesteld dat de agentuurovereenkomst ontbonden moest worden vanwege veranderde omstandigheden, maar niet op de door AHA gestelde gronden. De rechtbank bepaalde dat de overeenkomst eindigde op 30 juni 2016 en kende AHA een vergoeding toe van € 70.000,00, te vermeerderen met btw, als billijke vergoeding voor de beëindiging van de samenwerking. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer 4880019 AZ VERZ 16-61
Beschikking van 18 mei 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VOSSEN LABORATORIES INT. B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te Weert,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek en verwerende partij in de zaak van het tegenverzoek,
gemachtigde mr. D.M. Lamers
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ANIMAL HEALTH ADVISER(S) B.V.,
gevestigd te Goudriaan (gemeente Molenwaard),
verwerende partij in de zaak van het verzoek en verzoekende partij in de zaak van het tegenverzoek,
gemachtigde mr. A.D. Brouwers-Wozniak.
Partijen zullen hierna Vossen en AHA genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen,
  • het verweerschrift, tevens verzoekschrift, met bijlagen,
  • de mondelinge behandeling op 26 april 2016, waarbij door beide partijen pleitnota’s zijn overgelegd en bij welke gelegenheid door Vossen nog een bijlage is overgelegd.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Vossen is actief in de ontwikkeling, productie, verkoop en distributie van producten met het handelsmerk “Vossen Laboratories”, “Bionagro” en “Vosimex”. Het betreft producten voor “agrarische en food industrie”.
2.2.
AHA is sinds 1999 op grond van een agentuurovereenkomst handelsagent voor haar principaal Vossen. AHA is als handelsagent belast met de bemiddeling tot verkoop van de producten van Vossen in de gebieden buiten Nederland, België en Duitsland. [naam bestuurder] (hierna: [naam bestuurder] ) is bestuurder van AHA. [naam bestuurder] is van 1993 tot en met 1997 op grond van een arbeidsovereenkomst als exportmanager in dienst van Vossen geweest.
2.3.
De laatstelijk, op 8 april 2005, tussen partijen gesloten agentuurovereenkomst bevat een non-concurrentie- en een geheimhoudingsbeding (resp. art. 9 en art. 11).
Voorts luidt art. 2 aanhef en onder a sub i als volgt:
“Iedere partij kan de Agentuurovereenkomst schriftelijk onder opgave van redenen onmiddellijk beëindigen wegens dringende redenen.
a.
De navolgende omstandigheden vormen in het bijzonder, maar niet bij uitsluiting dringende redenen voor onmiddellijke beëindiging van de Agentuurovereenkomst door de principaal:
(i)
Indien de Agent er niet in slaagt om minimaal 65% van het totale verkoopbudget voor enig kalenderjaar te realiseren;”
2.4.
Op 2 oktober 2011 heeft [naam bestuurder] een ongeval gehad in Dubai ten gevolge waarvan hij (blijvend) letsel heeft opgelopen.
2.5.
Op 4 december 2014 heeft een overleg/teambespreking plaatsgevonden. Daarbij waren (namens AHA) [naam bestuurder] aanwezig en (namens Vossen) managing director [naam managing director] (|hierna: [naam managing director] ).
2.6.
Op 21 mei 2015 heeft opnieuw een overleg/teambespreking plaatsgevonden, waarbij [naam bestuurder] en [naam managing director] aanwezig waren.
2.7.
Op 9 september 2015 heeft [naam bestuurder] abusievelijk een voor DGC bestemd e-mailbericht verzonden naar Vossen. Dit bericht bevat de volgende passages:
“Beste DGC collega’s,
Zoals gisteren afgesproken, hierbij mijn voorgestelde sommatie en gegevens/advies advocate (toegewezen via mijn rechtsbijstandverzekering AHMEA. Deze is dus (nog) niet verstuurd aan Vossen. DE eerste versie is door advocate Mevrouw Brouwers “opgekuist” om de sfeer niet in 1 keer op donkerrood te zetten en definitief de oorlog te verklaren. Recent zijn [naam business development] (Business Development en hoofd Onderhoudsdivisie, maar heel innovatie, ook in samenwerking met Schiphol projecten) opgestapt uit onvrede en het met de botte bijl Ageren van [naam 1] en zijn vrouw [naam 2] Tevens ben ik ( door hemzelf en zeer vertrouwelijk) geïnformeerd door [naam sales manager 1] dat hij ook bijna zeker is om op te stappen. Hij is Sales Manager Duitsland Agrarisch, heeft een teamvertegenwoordigers onder zijn hoede en heeft ook enkele ( leegstaande) rayons in Nederland. De samenwerking tussen de vertegenwoordigers onderling is minimaal ( o.a. totaal geen kennis- of resultaten uitwisseling) en hun Sales Manager [naam sales manager 2] gaat hoofdzakelijk voor eigen gewin om de grootste klanten als account te bewerken. Zijn provisie is bijna van een bankdirecteur.
(…)
Toch wil ik graag door [naam 3] en [naam 4] kort en inhoudelijk geïnformeerd worden. Ik heb ambitie en belang om de Vossen producten in DGC verband verder te exporteren, maar niet ten kosten van alles. Dus niet dmv het wegcijferen van mijn eigen kans op compensatie
Ik hoop dat jullie dit begrijpen. Verder met DGC is voorkeur nummer 1, maar als het moet
( en dat doe ik liever niet) geef ik het op. Binnen 1 jaar moet ik me beheersen om niet verbitterd te worden door dit continue gemanipuleer van zowel Vossen als van [naam 5] .”
2.8.
Aan voornoemd e-mailbericht heeft [naam bestuurder] een aan zijn advocaat gericht e-mailbericht van 7 september 2015 toegevoegd met de volgende passage:
“Morgen heb ik gesprek met bedrijf DGC. Zij willen mij als partner en hoofd Agri Divisie Health & Nutrilon, binnenkort opstarten in Afrika en Azië. Ook is het de wens om de Vossen producten voor zowel Dierhouderij al;s plantensector onder eigen Private Label te vermarkten.”
2.9.
Bij e-mailbericht van 9 september 2015 heeft [naam 6] (namens Vossen) het volgende aan [naam bestuurder] medegedeeld:
“Beste [naam bestuurder] ,
Neem aan dat onderstaande, nogal warrige, mail per ongeluk bij mij is terecht gekomen. Ook al is dit niet het geval…. ik kan maar één conclusie trekken: iemand die zoveel vuile was over ons buiten te hangen heeft, wil echt niet meer samenwerken met zo’n partij. Het meest eerlijke in jouw geval is om ons te laten weten per wanneer je de agentuur overeenkomst (wat ons betreft per direct hoof, om ook geen aanslag te doen op jouw gezondheid) wenst te beëindigen. Wij kunnen ons by the way ook niet veroorloven dat klanten die met onze producten werken/wensen te werken, met dit soort waanzinnige verhalen lastiggevallen worden, dus snelheid is gewenst. Wij vinden deze gang van zaken bijzonder jammer, zeker gezien het feit dat wij op 21 mei jl. zo veel tijd aan jou hebben besteed om jou te aanhoren en te proberen een positieve draai aan alles te geven, om daarna vervolgens niets meer van jou te horen cq. gemaakte afspraken door jou werden afgezegd. Kortom, als wij vrijdag 17u niet gehoord hebben, gaan wij er vanuit dat je bovenstaande mening met ons deelt.”
2.10.
Bij e-mailbericht van 10 september 2015 heeft [naam bestuurder] aan Vossen het volgende medegedeeld:
“Het is juist dat je per ongeluk een warrige mail van mij hebt gekregen. Dit is te wijten aan mijn medische slechte situatie die zeer negatief is beïnvloed door de vele problemen in de samenwerking met jullie. De sommatie tref je hierbij dan ook aan, deze keer officieel. In de laatste zin staat ook vermeld dat ik in overleg wens te treden over de voortgang van de samenwerking. Je zult dan ook begrijpen dat een beëindiging van de samenwerking niet aan de orde is.”
Het e-mailbericht bevat als bijlage een aan de directie van Vossen (“dhr. [naam 1] en dhr. [naam managing director] , Managing Director”) gericht e-mailbericht waarin [naam bestuurder] (kort samengevat) de door hem ervaren problemen in de samenwerking met Vossen puntsgewijs schetst. [naam bestuurder] roept Vossen op “acties te ondernemen om de samenwerking op grond van de agentuurovereenkomst te laten slagen” en vraag om daarover in overleg te treden. Hij verzoekt Vossen voorts een voorstel te doen “ter compensatie” wegens “het laten vervallen van producten/gebieden”.
2.11.
Bij e-mailbericht van 24 september 2015 heeft Vossen aan [naam bestuurder] medegedeeld dat zijn inschrijving in “onze collectieve VGZ zorgpolis” eindigt op 30 september 2015.
2.12.
Bij brief van 25 september 2015 heeft AHA aan Vossen, onder verwijzing naar het e-mailbericht van 10 september 2015 gevraagd of zij bereid was tot overleg over de voortgang van de samenwerking.
2.13.
Bij brief van 30 september 2015 heeft [naam managing director] aan AHA medegedeeld dat Vossen natuurlijk bereid is om in overleg met AHA te treden naar aanleiding van de “sommatie” (kennelijk is daarmee bedoeld het e-mailbericht van 10 september 2015).
2.14.
Vossen heeft bij e-mailbericht van 6 november 2015 [naam bestuurder] /AHA erop gewezen dat AHA nog geen 21% van het budget van 2015 heeft gerealiseerd. Vossen vraagt AHA wat zij eraan gaat doen om “die omzet snel (nog dit jaar) sterk te laten toenemen”.
2.15.
Partijen hebben afgesproken om op 16 december 2015 in overleg te treden omtrent de door AHA in de e-mail van 10 september 2015 vermelde knelpunten. Dit overleg is niet doorgegaan wegens ziekte van [naam managing director] .
2.16.
Op 26 januari 2016 heeft Vossen een concept verzoekschrift tot ontbinding van de agentuurovereenkomst naar AHA gezonden. Partijen hebben vervolgens zonder succes gepoogd tot een regeling te komen, waarna op 18 februari 2016 het verzoekschrift door Vossen is ingediend.

3.Het geschil

3.1.
Vossen verzoekt de agentuurovereenkomst tussen partijen per 1 maart 2016, althans zo spoedig mogelijk nadien, te ontbinden wegens dringende redenen bestaande uit het handelen in strijd met de agentuurovereenkomst, en AHA te veroordelen tot betaling van € 50.000,00 en € 25.000,00 wegens overtreding door AHA van respectievelijk het geheimhoudingsbeding en het non-concurrentiebeding alsmede tot betaling van de kosten van dit geding.
3.2.
Ter onderbouwing van haar verzoek voert Vossen (samengevat) aan dat zij na de e-mail van 9 september 2015 het vertrouwen in AHA heeft verloren. Ondanks deze vertrouwensbreuk heeft zij AHA in de gelegenheid gesteld om “de situatie te beteren”. Omdat er geen verbetering zichtbaar was, is AHA, zo stelt Vossen nogmaals (bij e-mailbericht van 6 november 2015) gewaarschuwd omtrent de hoogte van het gerealiseerde verkoopbudget en het niet voldoen aan de doelstellingen. Daar is door AHA niet meer op gereageerd. Volgens Vossen heeft AHA over het jaar 2015 € 105.956,00 verkoopbudget gerealiseerd terwijl het te realiseren budget over dat jaar € 505.000,00 bedroeg. Een en ander levert volgens Vossen een dringende reden op om de agentuurovereenkomst met AHA op de kortst mogelijke termijn te ontbinden. Vossen stelt dat AHA daarbij geen vergoeding toekomt omdat de “veranderingen in de omstandigheden en het handelen in strijd met de agentuurovereenkomst (…) aan verweerster kan worden verweten”.
De verzochte boetebedragen baseert Vossen op de stelling dat uit de e-mail van 9 september 2015 blijkt dat AHA het geheimhoudings- en non-concurrentiebeding overtreden heeft.
3.3.
Het verweer van AHA strekt tot afwijzing van het verzoek van Vossen. Voor het geval het verzoek van AHA wel wordt toegewezen, verzoekt AHA te bepalen dat het non-concurrentiebeding zoals opgenomen in art. 9 van de agentuurovereenkomst wordt vernietigd.
3.4.
AHA verzoekt:
Primair:
1. ontbinding van de agentuurovereenkomst op grond van een dringende reden met toekenning aan AHA van een ten laste van Vossen komende vergoeding van € 222.349,77, te vermeerderen met btw,
Subsidiair:
2. ontbinding van de agentuurovereenkomst op grond van een verandering in de omstandigheden met toekenning aan AHA van een aan Vossen ten laste komende vergoeding van € 157.497,67 te vermeerderen met btw,
Primair en subsidiair:
3. te bepalen dat het non-concurrentiebeding zoals opgenomen in art. 9 van de agentuurovereenkomst, wordt vernietigd,
4. Vossen te veroordelen in de proceskosten.
3.5.
AHA voert ter onderbouwing van haar verzoek (samengevat) aan dat zij reeds in juni 2014 de slechte samenwerking met en tegenwerking door Vossen heeft aangekaart. Volgens AHA is zij voor 90% van haar inkomen afhankelijk van Vossen. AHA stelt dat zij door de jaren heeft “gebieden” zag “afvallen, dat producten verdwenen en dat achter haar rug om zaken werden gedaan om zo geen/minder provisie aan AHA te hoeven betalen. Op 4 december 2014 heeft AHA met [naam managing director] hierover overleg gevoerd, maar dit heeft volgens AHA niet tot verbetering geleid omdat Vossen in diezelfde maand het budget van 2015 heeft aangepast zonder daarbij begrip te tonen voor de argumenten van AHA. De teambespreking van 21 mei 2015 was voor AHA het omslagpunt in de samenwerking met Vossen aangezien, anders dan AHA had verwacht, daarbij niet werd gesproken over hoe de werkzaamheden zouden worden ingevuld vanwege de gezondheidsproblematiek van [naam bestuurder] , maar wel over de achterblijvende export omzet. AHA stelt dat Vossen is blijven volharden in de door haar gestelde tegenwerking als gevolg waarvan de door haar gerealiseerde omzet is gedaald. Dientengevolge is er volgens haar sprake van een dringende reden, althans van verandering in de omstandigheden op grond waarvan de agentuurovereenkomst dient te worden ontbonden. De primair verzochte vergoeding van € 222.349,77 is gebaseerd op art. 7:440 lid 2 BW. AHA stelt in dat verband over de jaren 2010 tot en met 2014 een gemiddelde provisie van € 74.116,59 exclusief btw per jaar te hebben gerealiseerd. Het jaar 2015 laat AHA buiten beschouwing omdat de omzet (en dus de provisie) in dat jaar volgens haar drastisch is gedaald door toedoen van Vossen, alsmede door de slechte gezondheidssituatie van [naam bestuurder] . De gevorderde vergoeding staat gelijk aan de inkomensschade die [naam bestuurder] volgens AHA tot zijn AOW-gerechtigde leeftijd (op 2 juli 2019) lijdt als gevolg van het einde van de agentuurovereenkomst. De subsidiair gevorderde vergoeding is gebaseerd op art. 7:440 lid 3 BW. AHA bepleit in dat geval een billijke vergoeding, berekend conform de kantonrechtersformule met c-factor 1,5.
De zowel primair als subsidiair verzochte vernietiging van de het non-concurrentiebeding grondt AHA op het betoog dat zij onevenredig zwaar door dat beding wordt benadeeld, terwijl Vossen volgens haar niet of nauwelijks belang heeft bij handhaving van het beding.
3.6.
Het verweer van Vossen strekt tot afwijzing van het verzoek van AHA.

4.De beoordeling

4.1.
Het door Vossen ingediende verzoek tot ontbinding wegens dringende redenen is onder andere gestoeld op een vertrouwensbreuk die volgens Vossen is veroorzaakt door [naam bestuurder] e-mailbericht van 9 september 2015. Dat het vertrouwen van Vossen in AHA als gevolg van die e-mail een aanzienlijke deuk heeft opgelopen is evident. Vossen heeft daar echter zelf destijds evenwel geen gevolgen aan verbonden. In haar verzoekschrift betoogt zij immers dat zij AHA daarna in de gelegenheid heeft gesteld “de situatie te beteren”. Ook heeft zij met AHA in overleg willen treden naar aanleiding van de door AHA geuite klachten in het e-mailbericht van 10 september 2015. Een overleg dat zou hebben plaatsgevonden op 17 december 2015, ware het niet dat dit overleg wegens ziekte van [naam managing director] niet is doorgegaan. Uiteindelijk heeft Vossen eerst op 18 februari 2016 verzocht om ontbinding van de agentuurovereenkomst. Op grond van deze feiten moet worden geoordeeld dat er geen sprake is van een zodanige door AHA met het e-mailbericht van 9 september 2015 veroorzaakte vertrouwensbreuk dat dit een dringende reden als bedoeld in art. 7:439 lid 2 BW oplevert. Dringende redenen in de zin van die bepaling zijn immers omstandigheden van zodanige aard dat van de partij die de overeenkomst doet eindigen, redelijkerwijs niet gevergd kan worden de overeenkomst, zelfs tijdelijk, in stand te laten. In het e-mailbericht van 9 september 2015 kan zodanige omstandigheid niet worden gezien aangezien Vossen zelf bereid was ondanks dat bericht de samenwerking met AHA voort te zetten.
4.2.
Vossen stelt dat er ook sprake is van een dringende reden omdat AHA het in
art. 2 aanhef en onder a sub i van de agentuurovereenkomst vermelde minimale percentage van 65 van het totale verkoopbudget over 2015 bij lange na niet gehaald heeft.
In het petitum verzoekt Vossen evenwel te ontbinden wegens “dringende reden bestaande uit het handelen in strijd met de agentuurovereenkomst”. Zonder nadere onderbouwing, die door Vossen niet is gegeven, valt niet in te zien dat het enkele gegeven dat AHA
voormeld percentage van 65 in 2015 niet heeft gerealiseerd, kwalificeert als handelen in strijd met de agentuurovereenkomst. Reeds om die reden is ook deze onderbouwing van het verzoek door Vossen ontoereikend voor toewijzing van haar verzoek.
4.3.
Op het verzoek van Vossen tot toewijzing van € 50.000,00 en € 25.000,00 kan in deze procedure niet worden beslist. Deze boetebedragen zien op door Vossen gestelde overtredingen door AHA van het geheimhoudings- en het non-concurrentiebeding. Hoewel dit ter zitting niet aan de orde is gesteld, stelt de kantonrechter thans vast dat betaling van deze bedragen bij dagvaarding dient te worden gevorderd. De procedure is dan ook ten aanzien van dit onderdeel verkeerd ingeleid.
De kantonrechter zal derhalve conform art. 69 Rv bevelen dat de procedure in de stand waarin zij zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure. Aanpassing of verbetering van het inleidend stuk wordt niet nodig geacht, temeer daar verwerende partij AHA reeds in de procedure is verschenen. De zaak zal worden verwezen naar de rolzitting van 15 juni 2016. Het komt de kantonrechter voor dat in de zaak in beginsel vonnis gewezen kan worden aangezien door AHA in het verweerschrift reeds is “geantwoord” en een comparitie van partijen niet zinvol lijkt aangezien reeds een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Partijen zullen in de gelegenheid gesteld worden zich hierover bij akte uit te laten. Zij dienen zich daarbij voorts te realiseren dat het vonnis mogelijkerwijs niet door deze kantonrechter zal worden gewezen.
4.4.
Op grond van voorgaande overwegingen zal het verzoek van Vossen worden afgewezen.
4.5.
Ten aanzien van het verzoek van AHA wordt als volgt overwogen.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de agentuurovereenkomst dient te worden ontbonden. Dat er sprake is van veranderde omstandigheden in de zin van art. 7:440 lid 1 aanhef en onder b BW staat wel vast. Partijen zijn immers in ieder geval reeds vanaf 2014 met elkaar in discussie over de beiderzijds ervaren gebrekkige samenwerking en uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat die samenwerking door de verstoorde verstandhouding niet langer meer mogelijk blijkt. Anders dan AHA betoogd, kan evenwel niet gezegd worden dat Vossen van die slechte samenwerking een zodanig verwijt gemaakt kan worden dat dit een dringende reden als bedoeld in art. 7:440 lid 1 aanhef en onder a BW oplevert. AHA heeft haar verzoek op dit punt weliswaar zeer uitgebreid gemotiveerd, maar op alle punten is door Vossen zodanig verweer gevoerd dat niet aannemelijk is geworden dat Vossen AHA heeft proberen te dwarsbomen. Het enkele (gestelde) gegeven dat AHA door toedoen van Vossen minder producten heeft verkocht is, zelfs indien daarvan sprake is geweest, onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van een dringende reden tot ontbinding. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat op de door AHA gestelde wijze haar verkoopresultaten door toedoen van AHA zijn gedaald. De kantonrechter komt op grond van deze overwegingen tot het oordeel dat geen der partijen een (doorslaggevend) verwijt van de ontstane situatie gemaakt kan worden.
De agentuurovereenkomst tussen partijen zal derhalve worden ontbonden op grond van art. 7:440 lid 1 aanhef en onder b BW. Het einde van de overeenkomst zal worden bepaald op 30 juni 2016. Onderdeel 1. van het primaire verzoek van AHA zal worden afgewezen.
4.7.
Ten aanzien van de door AHA (subsidiair) verzochte vergoeding wordt als volgt overwogen. AHA verzoekt de vergoeding te berekenen conform de kantonrechtersformule. Daartoe ziet de kantonrechter geen aanleiding. Reeds ter zitting is dienaangaande aan partijen medegedeeld dat de kantonrechter zich nimmer aan die formule gebonden heeft geacht. Voorts is deze formule niet meer relevant aangezien per 1 juli 2015 art. 7:685 BW niet meer van toepassing is. Tot slot overweegt de kantonrechter op dit punt dat AHA een rechtspersoon is en dat ook om die reden er geen grond is om aansluiting te zoeken bij arbeidsrechtelijke wetsbepalingen die zien op werknemers als natuurlijke personen.
Op grond van de duur van de agentuurovereenkomst (sedert 1999) en de door AHA gerealiseerde provisie in de jaren 2010 tot en met 2014 acht de kantonrechter een vergoeding van € 70.000,00, voor zover van toepassing te vermeerderen met de btw, billijk.
4.8.
AHA verzoekt voorts zowel primair als subsidiair vernietiging van het non-concurrentiebeding. In art. 7:443 lid 4 BW is bepaald dat de handelsagent de rechter kan
vrageneen beding dat de handelsagent beperkt in zijn vrijheid om na het einde van de agentuurovereenkomst werkzaam te zijn teniet te doen. Hieruit volgt dat de handelsagent bij verzoekschrift daarom kan vragen, zodat er geen aanleiding is gezien dit onderdeel van het verzoek van AHA te verwijzen naar de dagvaardingsprocedure. De kantonrechter zal dit onderdeel van het verzoek van AHA afwijzen. Doorslaggevend daarbij is, dat er sprake is van een zakelijke overeenkomst tussen twee rechtspersonen. Zowel de agent (AHA) als de principaal (Vossen) zijn besloten vennootschappen. In die gelijkwaardige zakelijke relatie wordt AHA niet onbillijk benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van Vossen.
Het in dat verband door AHA gevoerde betoog dat Vossen geen belang heeft bij handhaving van het beding snijdt namelijk geen hout. Het enkele feit dat AHA in haar subjectieve beleving heeft ervaren dat Vossen geen waarde hecht aan haar exportactiviteiten is daarvoor onvoldoende onderbouwing. Uit de overgelegde gedingstukken blijkt dat Vossen wel degelijk belang daaraan hecht, hetgeen ook niet meer dan logisch is voor een onderneming waarvan de activiteiten onder meer zijn gericht op verkoop van haar producten in het buitenland.
4.9.
De kantonrechter acht termen aanwezig om de proceskosten ten aanzien van deze procedure te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
Ten aanzien van het verzoek van Vossen:
5.1.
beveelt, ten aanzien van het verzoek van Vossen voor zover daarin is verzocht AHA te veroordelen tot betaling van € 50.000,00 en € 25.000,00, dat de procedure in de stand waarin deze zich bevindt wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure,
5.2.
bepaalt dat de zaak zal worden voortgezet ter rolzitting van 15 juni 2016 te 10.00 uur, welke rolzitting gehouden wordt in het gerechtsgebouw te Maastricht, St. Annadal 1,
5.3.
bepaalt dat partijen bij die gelegenheid een akte kunnen nemen met inachtneming van het bepaalde in rechtsoverweging 4.3.,
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af,
Ten aanzien van het verzoek van AHA:
5.5.
ontbindt de agentuurovereenkomst en bepaalt het tijdstip waarop de agentuurovereenkomst eindigt op 30 juni 2016,
5.6.
kent aan AHA een ten laste van Vossen komende vergoeding toe van € 70.000,00, en, indien van toepassing, te vermeerderen met de btw,
5.7.
wijst het meer of anders verzochte af,
Ten aanzien van beide verzoeken:
5.8.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Groen en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW