Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het verzoekschrift met bijlagen,
- het verweerschrift, tevens verzoekschrift, met bijlagen,
- de mondelinge behandeling op 26 april 2016, waarbij door beide partijen pleitnota’s zijn overgelegd en bij welke gelegenheid door Vossen nog een bijlage is overgelegd.
2.De feiten
De navolgende omstandigheden vormen in het bijzonder, maar niet bij uitsluiting dringende redenen voor onmiddellijke beëindiging van de Agentuurovereenkomst door de principaal:
Indien de Agent er niet in slaagt om minimaal 65% van het totale verkoopbudget voor enig kalenderjaar te realiseren;”
3.Het geschil
4.De beoordeling
vrageneen beding dat de handelsagent beperkt in zijn vrijheid om na het einde van de agentuurovereenkomst werkzaam te zijn teniet te doen. Hieruit volgt dat de handelsagent bij verzoekschrift daarom kan vragen, zodat er geen aanleiding is gezien dit onderdeel van het verzoek van AHA te verwijzen naar de dagvaardingsprocedure. De kantonrechter zal dit onderdeel van het verzoek van AHA afwijzen. Doorslaggevend daarbij is, dat er sprake is van een zakelijke overeenkomst tussen twee rechtspersonen. Zowel de agent (AHA) als de principaal (Vossen) zijn besloten vennootschappen. In die gelijkwaardige zakelijke relatie wordt AHA niet onbillijk benadeeld in verhouding tot het te beschermen belang van Vossen.
Het in dat verband door AHA gevoerde betoog dat Vossen geen belang heeft bij handhaving van het beding snijdt namelijk geen hout. Het enkele feit dat AHA in haar subjectieve beleving heeft ervaren dat Vossen geen waarde hecht aan haar exportactiviteiten is daarvoor onvoldoende onderbouwing. Uit de overgelegde gedingstukken blijkt dat Vossen wel degelijk belang daaraan hecht, hetgeen ook niet meer dan logisch is voor een onderneming waarvan de activiteiten onder meer zijn gericht op verkoop van haar producten in het buitenland.