ECLI:NL:RBLIM:2016:4547

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 mei 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016
Zaaknummer
C/03/219441 / KG ZA 16-164
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over afwatering en spoedeisend belang in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, heeft eiseres, eigenaresse van een boerderij, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, de eigenaar van een naastgelegen pand. Het geschil draait om de afwatering van regenwater van het dak van het pand van eiseres, dat via een grondgoot moet worden afgevoerd. Gedaagde heeft een metalen strook aangebracht op zijn dak om te voorkomen dat het regenwater van het dak van eiseres op zijn platte dak en zijgevel terechtkomt. Eiseres stelt echter dat deze voorziening ervoor zorgt dat het regenwater tegen haar woning spat, wat kan leiden tot vochtproblemen. Eiseres beroept zich op artikel 5:52 BW, dat bepaalt dat een eigenaar van gebouwen verplicht is om de afdekking van zijn gebouwen zodanig in te richten dat daarvan geen water op eens anders erf afloopt. Eiseres vordert dat gedaagde de voorziening verwijdert en verzoekt om een dwangsom bij niet-naleving.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eiseres geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Er is geen bewijs dat eiseres schade lijdt of op korte termijn dreigt te lijden door de voorziening van gedaagde. Eiseres heeft haar stellingen niet onderbouwd, waardoor de vorderingen zijn afgewezen. Eiseres is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 1.104,00. Dit vonnis is uitgesproken door voorzieningenrechter mr. R.H.J. Otto op 27 mei 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/219441 / KG ZA 16-164
Vonnis in kort geding van 27 mei 2016
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. S.J.H.G.M. Schils;
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.M.J. Schoonbrood.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] is sedert 2013 eigenaresse van het pand, een boerderij gebouwd in 1850, aan het adres [adres 1] te [woonplaats] . [gedaagde] is eigenaar van het daarnaast gelegen pand, [adres 2] , gebouwd in 1920. Tussen de panden bevindt zich een smal steegje met een breedte variërend van 45 tot 50 cm, door partijen in Limburgs dialect ook als “gats” aangeduid. Dit steegje maakt kadastraal gezien deel uit van het perceel van [eiseres] . Het zadeldak van het pand van [eiseres] is, in ieder geval aan de zijde van het pand van [gedaagde] , niet voorzien van een dakgoot en is volgens [eiseres] ook nooit voorzien geweest van een dergelijke goot. In plaats daarvan is er in het steegje een zogenaamde grondgoot aangebracht die dient ter afvoer van regenwater afkomstig van het dak van het pand van [eiseres] .
2.2.
Enige tijd geleden is [eiseres] begonnen met de renovatie van haar boerderij, in het kader waarvan zij het dak van haar pand, een woning met schuur, heeft gerenoveerd. Het dak is voorzien van (nieuwe) isolatieplaten, die zijn gelegd op de bestaande sporen, terwijl de dakpannen zijn hergebruikt. Volgens [eiseres] is, anders dan de door [gedaagde] ingeschakelde deskundige heeft geconcludeerd, het overstek van het dak van haar pand daarbij niet toegenomen.
2.3.
Het pand van [gedaagde] bestaat uit een woning met een zadeldak, daterend uit 1920, met daaraan vastgebouwd een aanbouw van jongere datum, voorzien van een plat dak.
2.4.
[gedaagde] heeft op de rand van het dak van de aanbouw van zijn pand een voorziening, een metalen strook, aangebracht ter voorkoming dat het regenwater dat afwatert van het dak van het pand van [eiseres] terecht komt op het platte dak van de aanbouw en de zijgevel van het pand van [gedaagde] . Die voorziening heeft echter ook tot gevolg dat het regenwater deels niet direct in de grondgoot terecht komt, maar van die strook afketst en vervolgens tegen de zijgevel van het pand van [eiseres] spat.
2.5.
[gedaagde] heeft die strook aangebracht, omdat, naar hij stelt, hij vochtoverlast ondervindt in de aanbouw. Die vochtoverlast wordt volgens hem gedeeltelijk veroorzaakt doordat het regenwater dat afstroomt van het dak van het pand van [eiseres] afwatert tegen de zijgevel van diens pand en op het platte dak van zijn aanbouw. Door middel van de bedoelde strook wil hij dat voorkomen.
2.6.
[eiseres] stelt dat zij met deze voorziening geen genoegen kan nemen, omdat als gevolg daarvan de muren van haar zeer oude woning nat worden, hetgeen tot vochtproblemen kan leiden. [gedaagde] handelt volgens haar in strijd met het bepaalde in artikel 5:52 BW, welk artikel inhoudt dat een eigenaar van gebouwen verplicht is om de afdekking van zijn gebouwen zodanig in te richten dat daarvan geen water op eens anders erf afloopt. De voorziening van [gedaagde] watert echter juist wel af op de woning, dan wel het erf van [eiseres] .
2.7.
Voorts handelt [gedaagde] volgens [eiseres] in strijd met het bepaalde in artikel 5:54 BW, omdat de voorziening boven het erf van [eiseres] is gerealiseerd.
2.8.
Op grond van het vorenstaande vordert [eiseres] dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] gebiedt om binnen één week na betekening van het in deze te wijzen vonnis de voorziening aan de aanbouw van diens woning verwijdert en verwijderd houdt, zodat niet meer afgewaterd kan worden tegen het gebouw van [eiseres] , zulks op verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke blijft aan dat gebod te voldoen, met een maximum van
€ 100.000,--;
2. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding, met inbegrip van de nakosten zoals genoemd in artikel 237 lid 4 Rv, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip dat [gedaagde] in verzuim is deze kosten te voldoen.
2.9.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] luidt dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
3.2.
De voorzieningenrechter is met [gedaagde] van oordeel dat [eiseres] geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Niet gebleken is immers dat [eiseres] schade lijdt of op korte termijn dreigt te lijden van de beweerde onrechtmatige voorziening van [gedaagde] . [eiseres] stelt immers slechts, zonder enige onderbouwing, dat de omstreden voorziening van [gedaagde] er toe kan leiden dat vochtproblemen ontstaan in haar pand.
3.3.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 288,00;
- salaris advocaat €
816,00;
Totaal € 1.104,00.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.104,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT