ECLI:NL:RBLIM:2016:4499

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 mei 2016
Publicatiedatum
27 mei 2016
Zaaknummer
5002305 AZ VERZ 16-100
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ketenregeling in arbeidsovereenkomsten en de gevolgen voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 27 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en Stichting Slachtofferhulp Nederland. De verzoeker, die in dienst was bij de stichting, verzocht om de vernietiging van de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst en stelde dat hij recht had op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De procedure volgde op een reeks van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, waarbij de verzoeker in verschillende fasen zijn arbeidsvoorwaarden had gewijzigd.

De kantonrechter heeft de feiten en de procedure besproken, waarbij de verzoeker zijn verzoek baseerde op de ketenregeling in artikel 7:668a BW. De rechter oordeelde dat de wijzigingen in de arbeidsovereenkomst, zoals de wijziging van de arbeidsduur en functie, niet leidden tot de conclusie dat er een nieuwe opvolgende arbeidsovereenkomst was ontstaan. De kantonrechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst van de verzoeker op 31 maart 2016 van rechtswege was geëindigd, en dat er geen sprake was van conversie naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

De rechter wees de verzoeken van de verzoeker af en veroordeelde hem tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de stichting. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de intenties van partijen bij arbeidsovereenkomsten zorgvuldig te interpreteren, vooral in het licht van de bescherming van werknemers en de regels omtrent tijdelijke contracten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 5002305 AZ VERZ 16-100
Beschikking van de kantonrechter van 27 mei 2016
in de zaak van
[verzoeker],
wonend aan de [adres] , [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. J.J.C. Delahaye,
tegen
de stichting
STICHTING SLACHTOFFERHULP NEDERLAND,
statutair gevestigd te Utrecht en kantoorhoudend aan
Pallas Athenedreef 27, 3561 PE Utrecht,
verwerende partij,
gemachtigde mr. J.H Vegter.
Partijen zullen hierna [verzoeker] en Stichting Slachtofferhulp genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift
  • het verweerschrift
  • de mondelinge behandeling van 19 mei 2016 met de pleitnota’s van de gemachtigden van beide partijen.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 augustus 2014 krachtens een arbeidsovereenkomst voor de bepaalde tijd van een jaar, derhalve eindigend per 31 juli 2015, bij Stichting Slachtofferhulp in dienst getreden in de functie van administratief medewerker juridisch voor de duur van 24 uur per week, tegen een loon van € 1.873,00 bruto per maand (productie 4 bij het verzoekschrift).
2.2.
In een stuk genaamd “aanhangsel bij de arbeidsovereenkomst”, door partijen ondertekend op 18 juni 2015, is overeengekomen de arbeidsovereenkomst te verlengen voor de bepaalde tijd van 1 augustus 2015 tot en met 31 december 2015 (productie 5 bij het verzoekschrift).
2.3.
In een tweede stuk genaamd “aanhangsel bij de arbeidsovereenkomst”, door partijen ondertekend op 3 september 2015, is overeengekomen dat met ingang van 1 september 2015 de arbeidsduur wordt gewijzigd (van 24) in 28 uur per week, dat [verzoeker] de (hogere) functie van juridisch medewerker vervult en dat [verzoeker] in verband hiermee wordt gesalarieerd in schaal 8 van de CAO: € 2.430,00 bruto per maand (productie 6 bij het verzoekschrift).
2.4.
In een derde stuk genaamd “aanhangsel bij de arbeidsovereenkomst”, door partijen ondertekend op 5 januari 2016, zijn partijen overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst wordt verlengd voor de bepaalde tijd van 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2016, en dat deze zonder voorafgaande opzegging op laatstgenoemde datum eindigt (productie 8 bij het verzoekschrift).
2.5.
Bij brief van 4 maart 2016 deelt Stichting Slachtofferhulp aan [verzoeker] mee dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op 31 maart 2016 eindigt en niet verlengd zal worden (productie 9 bij het verzoekschrift).

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt:
  • primair de vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst, de verklaring voor recht dat [verzoeker] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft sedert 1 augustus 2015 althans sedert 1 januari 2016 althans sedert een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum, en de veroordeling van Stichting Slachtofferhulp tot doorbetaling van het loon met nevenvorderingen (wettelijke verhoging en wettelijke rente),
  • subsidiair Stichting Slachtofferhulp te veroordelen om aan [verzoeker] met terugwerkende kracht per 1 augustus 2015 althans 1 april 2016 althans een in goede justitie te bepalen datum een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden tegen de laatstelijk tussen partijen geldende arbeidsvoorwaarden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom, alsmede doorbetaling van het loon met nevenvorderingen,
  • meer subsidiair Stichting Slachtofferhulp te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 26.874,00 bruto,
  • primair en (meer) subsidiair Stichting Slachtofferhulp te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Stichting Slachtofferhulp heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna nader ingegaan worden.

4.De beoordeling

4.1.
[verzoeker] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat dit is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 4 onder a BW).
4.2.
Tussen partijen is in geschil de vraag of door voormelde reeks van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (zie 2.1 t/m 2.4) op grond van artikel 7:668a lid 1 onder b BW een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. Voor beantwoording van deze vraag is doorslaggevend of de op 3 september 2015 tussen partijen overeengekomen urenuitbreiding en functiewijziging (zie 2.3) een nieuwe opvolgende arbeidsovereenkomst oplevert in de zin van artikel 7:668a lid 1 onder b BW. Indien dit het geval is, is de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd vanaf 1 januari 2016 (zie 2.4) de vierde in de keten en is deze daarom krachtens voornoemde wetsbepaling geconverteerd in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dit is het standpunt van [verzoeker] . Indien geoordeeld wordt dat er geen sprake is van een nieuwe opvolgende arbeidsovereenkomst, is de laatste (alsdan de derde) arbeidsovereenkomst van rechtswege geëindigd op de overeengekomen datum. Dit is het standpunt van Stichting Slachtofferhulp.
4.3.
Eén van de kernelementen van de Wet flexibiliteit en zekerheid uit 1999 was het streven naar evenwicht tussen enerzijds de behoefte van werkgevers om opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te kunnen sluiten zonder al te snel aan de betrokken werknemers vast te zitten en anderzijds de behoefte van werknemers aan arbeidszekerheid.
4.4.
Eind jaren ’90 was in Europees verband het evenwicht tussen de bedoelde flexibiliteit en zekerheid onderwerp van overleg. Dit heeft geleid tot de Raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, op 18 maart 1999 gesloten door het EVV, de UNICE en het CEEP (de Europese vakbond en werkgeversverenigingen). Het doel van deze raamovereenkomst was onder meer om
‘een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen.’Clausule 5 lid 1 van de raamovereenkomst luidt:
‘Teneinde misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, voeren de lidstaten, na raadpleging van de sociale partners (-), en/of de sociale partners, wanneer er geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen ter voorkoming van misbruik bestaan, op een wijze die rekening houdt met de behoeften van bepaalde sectoren en/of categorieën werknemers, een of meer van de volgende maatregelen in: a) vaststelling van objectieve redenen die een vernieuwing van dergelijke overeenkomsten of verhoudingen rechtvaardigen; b) vaststelling van de maximale totale duur van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd; c) vaststelling van het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten of verhoudingen mogen worden vernieuwd.’De Richtlijn 1999/70/EG van 28 juni 1999 dient ter uitvoering van deze raamovereenkomst en bepaalt in artikel 2 dat de implementatie van de richtlijn uiterlijk op 10 juli 2001 moet hebben plaatsgevonden.
4.5.
Bij de toepassing van het nationale recht is de Nederlandse rechter gehouden dit zoveel mogelijk uit te leggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de betrokken richtlijn, teneinde het daarmee beoogde resultaat te bereiken. Deze verplichting heeft betrekking op alle bepalingen van nationaal recht, ongeacht of deze dateren van eerdere of latere datum dan de betrokken richtlijn. Ook artikel 7:668a BW moet daarom in dit geding ‘richtlijnconform’, dus zoveel mogelijk in overeenstemming met de richtlijn, worden uitgelegd. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat het Europese Hof van Justitie (in de zaak ‘Adeneler’, bij arrest van 4 juli 2006, nummer C-212-04)
‘het genot van vaste dienstbetrekkingen’heeft opgevat
‘als een essentieel onderdeel van de werknemersbescherming.’Het belang van de beperking van de werkonzekerheid van werknemers weegt dus zwaar en de nationale rechter moet, vanaf het verstrijken van de omzettingstermijn, al het mogelijke doen om, het gehele nationale recht in beschouwing nemend en met toepassing van de daarin erkende uitlegmethoden, bij de beslechting van de bij hem aanhangige gedingen de volle werking van het gemeenschapsrecht te verzekeren en te vermijden dat werknemers door de opeenvolging van tijdelijke contracten in een precaire situatie komen te verkeren. Deze verplichting wordt slechts begrensd door de algemene rechtsbeginselen, met name de rechtszekerheid en het verbod van terugwerkende kracht, en door de grenzen aan de rechtsvormende taak van de rechter.
4.6.
Tegen deze achtergrond oordeelt de kantonrechter als volgt. De woorden ‘keten’, ‘reeks’ en ‘opvolgen’ impliceren een lijn in tijd van, van elkaar onderscheiden, eenheden. Tekst & Commentaar op artikel 7:668a BW (aantekening 2.) schrijft dat van een reeks sprake is wanneer de arbeidsovereenkomsten elkaar naadloos of met een onderbreking van ten hoogste zes maanden opvolgen. Van ‘opvolgen’ in de zin van artikel 7:668a lid 1 onder b BW is in beginsel slechts sprake indien de nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aanvangt nadat de eerder overeengekomen bepaalde tijd is verstreken. Indien tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een wijziging in de arbeidsovereenkomst wordt overeengekomen zonder dat de einddatum daarbij later wordt gesteld, zal het van de bedoeling van partijen afhangen of het slechts gaat om een wijziging van de inhoud van de bestaande arbeidsovereenkomst dan wel om een beëindiging van de oude en het aangaan van een (aansluitende/opvolgende) nieuwe arbeidsovereenkomst. Partijen mogen immers bij arbeidsovereenkomsten zowel voor bepaalde als voor onbepaalde tijd nadere afspraken maken en wijzigingen in de bepalingen van die overeenkomsten (de arbeidsvoorwaarden) aanbrengen. Er is geen dwingendrechtelijke regel (door partijen aangevoerd) die dit verbiedt. Toetsing aan de normen van aanvaardbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, in het bijzonder aan de norm van goed werkgeverschap, kan leiden tot het oordeel dat zo’n tussen werknemer en werkgever gemaakte nadere afspraak over de arbeidsvoorwaarden in de bijzondere omstandigheden van het geval buiten toepassing moet blijven. Het enkele feit dat [verzoeker] werknemer is en reeds daardoor in een zwakkere, afhankelijke positie verkeert, is naar zijn aard niet een omstandigheid van het geval op grond waarvan het Stichting Slachtofferhulp niet vrij zou staan [verzoeker] te houden aan de gemaakte (nadere) afspraken. Anders dan [verzoeker] is de kantonrechter dus van oordeel dat de bedoelingen van partijen bij de afspraken die zij hebben gemaakt, bij de uitleg daarvan een rol spelen. Hiermee wordt niet afgedaan aan de ongelijkheidscompensatie en de beschermingsgedachte die aan de richtlijn en de wettelijke regeling ten grondslag liggen (zoals hiervoor onder 4.3 en 4.5 samengevat). Hier gaat het immers om de uitleg van partijbedoelingen binnen de door de richtlijn en de daarop gebaseerde wet getrokken grenzen.
4.7.
Het aanhangsel bij de arbeidsovereenkomst van 18 juni 2015 (zie 2.2) heeft betrekking op de periode 1 augustus 2015 tot en met 31 december 2015. Het aanhangsel bij de arbeidsovereenkomst van 3 september 2015 (zie 2.3) betreft de rechten en verplichtingen binnen die periode en kan derhalve niet als een zelfstandige, opvolgende arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:668a BW worden aangemerkt. Er worden afspraken in gemaakt over andere arbeidsvoorwaarden (namelijk arbeidsduur, functie en salaris) dan de duur van de overeenkomst. Er zijn geen aanwijzingen (gegeven) dat partijen het aangaan van een nieuwe arbeidsovereenkomst hebben beoogd. Of [verzoeker] bij de promotie van administratief medewerker juridisch naar juridisch medewerker substantieel andere werkzaamheden is gaan verrichten, die andere vaardigheden vereisten, kan in het midden blijven. Ook wanneer dat zo was, kan het niet leiden tot het oordeel dat de daartoe aangegane (nadere) arbeidsovereenkomst (zie 2.3) er één was die in de keten of reeks van elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten als onderdeel of schakel moet worden beschouwd. Hij bevond zich immers binnen een reeds bestaande schakel en bracht in de omvang daarvan geen verandering. Evenmin is gesteld of gebleken dat de tussen partijen gemaakte afspraken in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Er zijn tot slot geen omstandigheden (aangevoerd) op grond waarvan de handelwijze van Stichting Slachtofferhulp als ontduiking van (de beschermende werking van) artikel 7:668a BW of misbruik van recht zou kunnen worden aangemerkt.
4.8.
Een wijziging van de duur waarvoor een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan, in die zin dat partijen het eindtijdstip naar de toekomst verschuiven, dient uiteraard wel als een afzonderlijke schakel in de keten van artikel 7:668a BW te worden beschouwd, ook wanneer deze wordt overeengekomen voordat de lopende periode geëindigd is (een andere opvatting leidt er immers toe dat de ketenregeling op eenvoudige wijze buitenspel zou kunnen worden gezet). Aldus is de arbeidsovereenkomst van 1 januari 2016 tot en met 31 maart 2016 (zie 2.4) de derde in een reeks.
4.9.
Uit het vorenstaande volgt dat de arbeidsrelatie tussen partijen van rechtswege is geëindigd op 31 maart 2016, zodat het primair verzochte dient te worden afgewezen.
4.10.
Nu er geen sprake is van conversie komt de kantonrechter toe aan de beoordeling van het door [verzoeker] subsidiair verzochte. [verzoeker] stelt voor dat geval dat Stichting Slachtofferhulp een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft toegezegd en dat zij die toezegging dient na te komen.
4.11.
De kantonrechter laat in het midden of er al dan niet een toezegging is gedaan, belichaamd in de advertentie waarop [verzoeker] stelt te hebben gereageerd, hetgeen Stichting Slachtofferhulp betwist. Indien de vermelding in de advertentie dat bij gebleken geschiktheid na het eerste jaar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt aangegaan al een (aanvaard) aanbod is, heeft te gelden dat partijen in onderling overleg drie maal anders zijn overeengekomen. Zij hebben dit schriftelijk vastgelegd en ondertekend, zonder dat [verzoeker] zich op de volgens hem bestaande toezegging heeft beroepen. Uit deze nadere afspraken volgt dat zij zich niet meer gebonden achtten aan een eventueel eerder door Stichting Slachtofferhulp gedaan en door [verzoeker] aanvaard aanbod, als die er al waren. Ten aanzien van een werknemer gelden ook op dit punt geen andere beoordelingsmaatstaven dan voor andere partijen, gelijk hiervoor onder 4.6 reeds overwogen. De enkele omstandigheid dat [verzoeker] heeft ingestemd met een tweede tijdelijke arbeidsovereenkomst in de plaats van nakoming te verlangen van de volgens hem bestaande afspraak dat deze voor onbepaalde tijd zou gelden, omdat hij geen juridische discussie wilde met alle mogelijke gevolgen voor zijn toekomst, brengt niet met zich dat de afspraken niet van toepassing zijn. Immers van een ontoelaatbare wijze van totstandkoming is niet gebleken. De verwijzing naar de jurisprudentie door [verzoeker] gaat niet op, nu dit geen vergelijkbare gevallen zijn. Het vorenstaande brengt met zich dat het verzochte op de subsidiaire grondslag evenmin kan worden toegewezen.
4.12.
Nu uit het hiervoor overwogene volgt dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die vroegtijdig is beëindigd, dient de meer subsidiair gevorderde schadevergoeding eveneens te worden afgewezen.
4.13.
[verzoeker] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Stichting Slachtofferhulp worden begroot op € 400,00 salaris gemachtigde (2 punten x
€ 200,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de verzoeken af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, die aan de zijde van Stichting Slachtofferhulp zijn begroot op € 400,00,
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.P. van Unen en is in het openbaar uitgesproken.
Type: CJ