ECLI:NL:RBLIM:2016:4469

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 mei 2016
Publicatiedatum
26 mei 2016
Zaaknummer
C/03/219282 / KG ZA 16-155
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag in kort geding met betrekking tot onroerende zaken

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 26 mei 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen World Wide Boja Trust B.V. en Boja Beton Bouw B.V. als eisers, en [gedaagde] q.q. als gedaagde, die optreedt in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van World Wide Boja Trust B.V. De eisers vorderden de opheffing van conservatoire beslagen die door de gedaagde waren gelegd op onroerende zaken die aan hen toebehoren. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen, omdat de eisers onvoldoende onderbouwd hebben dat de vordering van de gedaagde ondeugdelijk is en dat het beslag onrechtmatig is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde een vordering heeft ingediend bij de rechtbank en dat de eisers niet hebben aangetoond dat het beslag onnodig of onrechtmatig is. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de belangenafweging niet in het voordeel van de eisers uitvalt, omdat het belang van de gedaagde bij handhaving van het beslag zwaarder weegt dan het belang van de eisers bij opheffing. De vordering van de eisers is afgewezen en zij zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/219282 / KG ZA 16-155
Vonnis in kort geding van 26 mei 2016
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WORLD WIDE BOJA TRUST B.V.,
gevestigd te Meerssen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOJA BETON BOUW B.V.,
gevestigd te Meerssen,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. A.J.J. Kreutzkamp,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te Maastricht, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WORLD WIDE BOJA TRUST B.V.,
gedaagde,
advocaat mr. R.L.T.P. Janse.
Partijen zullen hierna World Wide Boja Trust B.V. c.s. dan wel afzonderlijk World Wide Boja Trust B.V., Boja Beton Bouw B.V., [eiser sub 3] , en [gedaagde] q.q. worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de brief, met bijlagen van World Wide Boja Trust B.V. van 12 mei 2016,
  • de brief, met bijlagen van [gedaagde] q.q. van 13 mei 2016,
  • de brief, met bijlagen van World Wide Boja Trust B.V. van 18 mei 2016,
  • de mondelinge behandeling, bij gelegenheid waarvan [gedaagde] q.q. een pleitnota in het geding heeft gebracht en heeft voorgedragen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis van de rechtbank Maastricht van 1 november 2011 is Boja World Wide Industrial Services B.V. in staat van faillissement verklaard. Bij die gelegenheid is [gedaagde] tot curator in het faillissement benoemd.
2.2.
Op 14 januari 2016 heeft [gedaagde] q.q. de voorzieningenrechter verzocht verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir beslag op onroerende zaken die geheel dan wel voor de onverdeelde helft aan World Wide Boja Trust B.V. en aan [eiser sub 3] toebehoren, waarbij de vordering van [gedaagde] q.q. op World Wide Boja Trust B.V. en [eiser sub 3] door [gedaagde] q.q. is begroot op € 1.669.861,50.
2.3.
Eveneens op 14 januari 2016 heeft de voorzieningenrechter heeft het verzoek van [gedaagde] q.q. toegewezen en verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag. Hierbij heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de eis in de hoofdzaak binnen veertien dagen na het beslag dient te worden ingesteld. De curator heeft op diezelfde datum, 14 januari 2016, beslag doen leggen.
2.4.
Op 26 januari 2016 heeft [gedaagde] q.q. World Wide Boja Trust B.V. c.s. gedagvaard in de bodemprocedure.

3.Het geschil

3.1.
World Wide Boja Trust B.V. c.s. vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] q.q. veroordeelt om alle door hem in het kader van de bodemprocedure gelegde conservatoire beslagen op de onroerende zaken van World Wide Boja Trust B.V. c.s. op kosten van [gedaagde] q.q. op te heffen, zulks terstond na het wijzen van dit vonnis, althans na betekening van dit vonnis, op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] q.q. in gebreke blijft aan deze veroordeling of een gedeelte van deze veroordeling te voldoen, met bepaling van een maximum aan te verbeuren dwangsommen als de voorzieningenrechter in goede justitie redelijk en billijk acht.
3.2.
[gedaagde] q.q. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ontvankelijkheid Boja Beton Bouw B.V.
4.1.1.
World Wide Boja Trust B.V. c.s. stelt dat onroerende zaken waarop [gedaagde] q.q. beslag heeft doen leggen geheel of gedeeltelijk in eigendom aan World Wide Boja Trust B.V. dan wel aan [eiser sub 3] toebehoren. [gedaagde] q.q. heeft dat niet betwist. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft World Wide Boja Trust B.V. verklaard dat geen van de beslagen onroerende zaken in eigendom aan Boja Beton Bouw B.V. toebehoort.
Bij deze stand van zaken valt, zonder nadere toelichting die World Wide Boja Trust B.V. c.s. niet heeft gegeven, niet in te zien op grond waarvan Boja Beton Bouw B.V. desondanks als belanghebbende in de zin van artikel 705 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient te worden beschouwd. De voorzieningenrechter zal Boja Beton Bouw B.V. daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
4.2.
Spoedeisend belang
4.2.1.
Het spoedeisend belang van World Wide Boja Trust B.V. c.s. (World Wide Boja Trust B.V. en [eiser sub 3] ) bij een beoordeling van haar vordering in kort geding vloeit voort uit de aard van de vordering.
4.3.
Opheffing beslag
4.3.1.
De voorzieningenrechter stelt bij zijn beoordeling voorop dat uit artikel 705 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt dat de opheffing van een conservatoir beslag onder meer kan worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. Hiernaast kan opheffing van het beslag worden bevolen indien het beslag onrechtmatig is. De vraag of het leggen van een conservatoir beslag als misbruik van recht en daarom als onrechtmatig moet worden aangemerkt, dient in beginsel te worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op (een van) die goederen in zijn belangen wordt getroffen.
4.3.2.
Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig dan wel onrechtmatig is. Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481).
4.3.3.
In deze zaak is niet gesteld of gebleken dat op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd. Evenmin is gesteld dat voor de geldvordering tot zekerheid waarvan het beslag is gelegd, voldoende zekerheid is gesteld dan wel dat het beslag onnodig is. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat deze opheffingsgronden geen bespreking behoeven.
4.4.
World Wide Boja Trust B.V. c.s. legt aan haar vordering tot opheffing van het beslag ten grondslag dat [gedaagde] q.q. beslag heeft doen leggen op in eigendom aan World Wide Boja Trust B.V. c.s. toebehorende roerende zaken, omdat zij volgens [gedaagde] q.q. als bestuurder van de failliete vennootschap Boja World Wide Industrial Services B.V. hoofdelijk aansprakelijk is voor het faillissementstekort dat volgens [gedaagde] q.q. ruim € 1.300.000,00 zou bedragen. Dit faillissementstekort wordt grotendeels veroorzaakt door een vordering die de Rabobank op de failliete vennootschap zou hebben. [gedaagde] q.q. vordert in de bodemprocedure veroordeling van World Wide Boja Trust B.V. c.s. tot betaling van kort gezegd het faillissementstekort aan de boedel.
World Wide Boja Trust B.V. c.s. stelt zich primair op het standpunt dat de Rabobank geen vordering bij de curator heeft ingediend en dat, zo dat wel het geval zou zijn, Rabobank geen vordering heeft op de failliete vennootschap. Om die reden is het volgens World Wide Boja Trust B.V. c.s. hoogst onaannemelijk dat de door [gedaagde] q.q. ingestelde vordering in de bodemprocedure zal worden toegewezen. Subsidiair stelt World Wide Boja Trust B.V. c.s. zich op het standpunt dat het beslag onrechtmatig is, omdat het gelet op de waarde van de onroerende zaken en de omvang van de daarop rustende hypotheekschulden alsmede gelet op de preferente positie van de hypotheekverstrekker, geen doel treft. Ten slotte stelt World Wide Boja Trust B.V. c.s. zich meer subsidiair op het standpunt dat zowel verkoop van de onroerende zaken alsook het door haar opgestarte herfinancieringstraject om alsnog aan haar verplichtingen jegens de Rabobank te kunnen voldoen, wordt gefrustreerd door het beslag.
4.5.
Aldus komen de stellingen van World Wide Boja Trust c.s. in wezen erop neer dat de door [gedaagde] q.q. gepretendeerde vordering ondeugdelijk is dan wel dat het beslag onrechtmatig is. De voorzieningenrechter volgt World Wide Boja Trust B.V. c.s. hierin niet.
4.5.1.
Allereerst geldt dat uit de door [gedaagde] q.q. als productie 2 bij zijn brief van 13 mei 2016 in het geding gebrachte brief van de Rabobank van 27 december 2011 blijkt dat de Rabobank wel degelijk een vordering bij [gedaagde] q.q. heeft ingediend, hetgeen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling overigens ook door World Wide Boja Trust B.V. c.s. is erkend. De stelling dat die vordering ten onrechte door de Rabobank is ingediend, is in het licht van de betwisting daarvan door [gedaagde] q.q. en de in verband daarmee door hem in het geding gebrachte stukken, zoals bijvoorbeeld de eveneens als productie 2 bij brief van 13 mei 2016 in het geding gebrachte brief van de Rabobank van 14 april 2014, onvoldoende onderbouwd. De enkele niet nader toegelichte stelling van World Wide Boja Trust B.V. c.s. dat de Rabobank een (niet opeisbare) vordering op World Wide Boja Trust B.V. heeft en níet op de failliete vennootschap, acht de voorzieningenrechter daartoe in ieder geval onvoldoende. Bij deze stand van zaken kan niet worden geconcludeerd dat World Wide Boja Trust B.V. c.s. summierlijk heeft doen blijken van de ondeugdelijkheid van de vordering die [gedaagde] q.q. stelt te hebben, zodat hierin geen grond voor opheffing van het beslag kan worden gevonden.
4.5.2.
In de subsidiaire grondslag van de vordering van World Wide Boja Trust B.V. c.s. kan evenmin grond voor opheffing van het beslag worden gevonden. World Wide Boja Trust B.V. c.s. heeft in het licht van de betwisting daarvan door [gedaagde] q.q. namelijk onvoldoende onderbouwd dat de beslagen onroerende zaken gelet op de (executie)waarde daarvan en de daarop rustende hypothecaire leningen geen verhaal bieden voor de beweerdelijke vordering van [gedaagde] q.q. Niet alleen bieden de in het geding gebrachte taxatierapporten, gelet op de daarbij door [gedaagde] q.q. geplaatste kanttekeningen die door World Wide Boja Trust B.V. c.s. onvoldoende gemotiveerd zijn weerlegd, onvoldoende steun voor de juistheid van de (executie)waarde die de panden volgens World Wide Boja Trust B.V. c.s. vertegenwoordigen, maar tevens geldt dat World Wide Boja Trust B.V. c.s. geen verificatoire bescheiden in het geding heeft gebracht waaruit de actuele omvang van de op de respectievelijke onroerende zaken rustende hypothecaire leningen blijkt. Alleen al om die reden kan niet worden beoordeeld of de stelling van World Wide Boja Trust B.V. c.s. dat de onroerende zaken geen verhaal bieden voor de vordering van [gedaagde] q.q. juist is. Aldus is World Wide Boja Trust B.V. c.s. niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat het beslag onrechtmatig is.
4.5.3.
Ten slotte komt de voorzieningenrechter toe aan een beoordeling van de meer subsidiaire grondslag van de vordering van World Wide Boja Trust B.V. c.s. Gelet op hetgeen zij in dit verband heeft aangevoerd komt de beoordeling van deze grondslag in wezen neer op een afweging van enerzijds de belangen van World Wide Boja Trust B.V. c.s. bij opheffing van het beslag en anderzijds de belangen van [gedaagde] q.q. bij handhaving daarvan.
Hoewel de voorzieningenrechter het alleszins voorstelbaar acht dat de verkoop van de onroerende zaken wordt belemmerd door het beslag, valt zonder nadere toelichting, die World Wide Boja Trust B.V. c.s. niet heeft gegeven, niet in te zien op grond waarvan haar belang bij spoedige verkoop van deze onroerende zaken zó groot is dat het belang van [gedaagde] q.q. bij handhaving van het beslag daarvoor dient te wijken.
Hetgeen World Wide Boja Trust B.V. c.s. heeft gesteld met betrekking tot de belemmering van de mogelijkheden om een herfinanciering te verkrijgen ter voldoening van haar financiële verplichtingen aan de Rabobank, legt evenmin voldoende gewicht in de schaal om opheffing van het beslag te rechtvaardigen. Hoewel ook hier geldt dat het op zichzelf voorstelbaar is dat het beslag herfinancieringsmogelijkheden belemmert, heeft World Wide Boja Trust B.V. c.s., zo de voorzieningenrechter al van oordeel zou zijn dat haar belang bij herfinanciering prevaleert boven het belang van [gedaagde] q.q. bij handhaving van het beslag, in het licht van de betwisting daarvan door [gedaagde] q.q. onvoldoende onderbouwd dat zij een geldverstrekker bereid heeft gevonden om de schulden aan de Rabobank te herfinancieren, maar dat deze ten gevolge van het beslag is afgehaakt.
Voor het overige heeft World Wide Boja Trust B.V. c.s. geen feiten of omstandigheden aangedragen op grond waarvan zou kunnen of moeten worden geconcludeerd dat haar belang bij opheffing van het beslag prevaleert boven het belang van [gedaagde] q.q. bij handhaving van het beslag.
4.5.4.
Het voorgaande brengt met zich dat de vordering van World Wide Boja Trust B.V. c.s. zal worden afgewezen.
4.6.
World Wide Boja Trust B.V. c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] q.q. worden begroot op:
- griffierecht 288,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.104,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart Boja Beton Bouw B.V. niet-ontvankelijk in haar vordering,
5.2.
wijst de vordering af van World Wide Boja Trust B.V. c.s. af,
5.3.
veroordeelt World Wide Boja Trust B.V. c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] q.q. tot op heden begroot op € 1.104,00,
5.4
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2016. [1]

Voetnoten

1.type: NL