In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 26 mei 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen World Wide Boja Trust B.V. en Boja Beton Bouw B.V. als eisers, en [gedaagde] q.q. als gedaagde, die optreedt in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van World Wide Boja Trust B.V. De eisers vorderden de opheffing van conservatoire beslagen die door de gedaagde waren gelegd op onroerende zaken die aan hen toebehoren. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen, omdat de eisers onvoldoende onderbouwd hebben dat de vordering van de gedaagde ondeugdelijk is en dat het beslag onrechtmatig is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde een vordering heeft ingediend bij de rechtbank en dat de eisers niet hebben aangetoond dat het beslag onnodig of onrechtmatig is. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de belangenafweging niet in het voordeel van de eisers uitvalt, omdat het belang van de gedaagde bij handhaving van het beslag zwaarder weegt dan het belang van de eisers bij opheffing. De vordering van de eisers is afgewezen en zij zijn veroordeeld in de proceskosten.