ECLI:NL:RBLIM:2016:4466

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
26 mei 2016
Zaaknummer
4923389 AZ 16-77 4923397 AZ 4963200 AZ
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsovereenkomst en de gevolgen van beëindiging, inclusief verzoeken tot loonbetaling en pensioenpremie

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] en ISV EUROPE B.V. De verzoeker, die sinds 1 juli 2013 in dienst was, stelde dat zijn arbeidsovereenkomst na 31 december 2015 voortduurde, terwijl ISV betoogde dat deze van rechtswege was geëindigd. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst op 31 december 2015 was geëindigd en dat de aanzegging van de werkgever als een geldige opzegging kon worden beschouwd. Hierdoor werd het verzoek van de werknemer tot vernietiging van het ontslag niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit niet binnen de vereiste termijn was ingediend.

Daarnaast werd de vordering van de werknemer tot betaling van loon en andere emolumenten afgewezen, omdat deze niet meer in dienst was. Wel werd ISV veroordeeld tot betaling van de pensioenpremie over 2015, omdat deze niet was voldaan. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer recht had op een transitievergoeding, aangezien de arbeidsovereenkomst meer dan 24 maanden had geduurd en er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. De overige verzoeken van de werknemer, waaronder de billijke vergoeding, werden afgewezen wegens niet-ontvankelijkheid. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummers: 4923389 AZ VERZ 16-77, 4923397 AZ VERZ 16-78 en 4963200 AZ VERZ 16-95
MD
Beschikking van de kantonrechter van 4 mei 2016
in de zaak van:
[verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek],
wonend te [woonplaats] ,
verzoekende partij, tevens verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde mr. A.J.L.J. Pfeil,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ISV EUROPE B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te Heerlen,
verwerende partij, tevens verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek,
gemachtigde mr. N.M.J. van der Maas.
Partijen zullen hierna [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] en ISV genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, tevens houdend een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex art. 223 Rv met producties;
  • het verweerschrift, tevens houdend een zelfstandig tegenverzoek dat strekt tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex art. 7:669 BW;
  • de aanvullende productie van ISV;
  • de pleitnota van de gemachtigde van ISV;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling d.d. 14 april 2016.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 juli 2013 krachtens arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (namelijk: tot en met 31 december 2013) in dienst getreden bij ISV als apotheker, tegen een loon van laatstelijk € 4.222,64 bruto per maand. ISV wordt in de stukken ook wel aangeduid als apotheek Vita Natura.
2.2.
[verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft tot en met 31 december 2015 werkzaamheden voor ISV verricht.
2.3.
Bij brief d.d. 20 november 2015 heeft mevrouw [naam directeur] (directeur ISV) namens ISV aan [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] bericht:
“Betreft: aanzegging einde tijdelijke arbeidsovereenkomst
Geachte heer [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] , beste [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] ,
Uw arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege op 31 december 2015. Zoals reeds met u besproken bevestigen wij u hierbij dat onze arbeidsrelatie niet zal worden voortgezet. Dit betekent dat 31 december 2015 uw laatst werkdag zal zijn. U moet dit bericht daarom beschouwen als een formele aanzegging dat de arbeidsovereenkomst eindigt per 31 december 2015. Wij vertrouwen er desondanks op dat wij ook gedurende deze laatste periode van onze arbeidsrelatie op een prettige wijze blijven samenwerken.
Op of omstreeks begin januari 2016 ontvangt u uw laatste salarisbetaling inclusief de afrekening van uw vakantiegeld.
Het spijt me u niet anders te kunnen berichten. Om zeker te zijn van een goede ontvangst, versturen wij u deze aanzegbrief per aangetekende post. Wij bedanken u voor de samenwerking en wensen u het beste voor de toekomst”.
2.4.
Bij brief van de toenmalige gemachtigde van [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] (mr. N.V.N.J. de Laurente) d.d. 7 december 2015 is [naam directeur] onder meer gesommeerd om schriftelijk te bevestigen dat het dienstverband van [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] ook na 31 december 2015 voortduurt. Voor zover nodig heeft [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] zich beschikbaar gehouden om arbeid te verrichten en aanspraak gemaakt op doorbetaling van het loon.
2.5.
Op 26 januari 2016 heeft [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] de volgende e-mail gestuurd aan dhr. [naam belastingadviseur] , de belastingadviseur van ISV:
“Geachte Hr. [naam belastingadviseur] ,
Zoals u ondertussen wel zult weten heeft Mevr. [naam directeur] alle eerdere afspraken over het starten van een verzendapotheek verworpen en poogt zij momenteel mij als apotheker van Apotheek Vita Natura te ontslaan. In contact met haar advocaten werd al snel duidelijk dat Mevr. [naam directeur] niet lijkt te beseffen wat zal gebeuren, als ik volgens haar bedoeling inderdaad word ontslagen. Er zullen problemen voor Vita Natura ontstaan met zowel IGZ en MEDIQ. Echter het is ook denkbaar dat ik mij wend tot de Duitse autoriteiten: ik heb u reeds eerder verteld dat het mijn vermoeden is dat het business-model van Vita Natura, gebaseerd op een betaling van bonusbedragen aan Heilpraktiker, in strijd is met de bestaande regels. Het is denkbaar dat ook hieruit veel problemen kunnen ontstaan. Aldus roep ik u op om Mevr. [naam directeur] te benaderen om haar tot rede en onderhandeling te motiveren in mijn zaak”.
2.6.
Bij brief van de gemachtigde van ISV van 29 januari 2016 is [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] , vanwege (kort gezegd) de inhoud van deze e-mail, op staande voet ontslagen, indien en voor zover er nog sprake mocht zijn van een arbeidsovereenkomst.
2.7.
[verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft daarop bij e-mailbericht van 31 januari 2016 aan de gemachtigde van ISV, [naam directeur] en [naam belastingadviseur] gereageerd.
2.8.
Het verzoekschrift van [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] is op 17 maart 2016 ter griffie ingediend.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] verzoekt, zakelijk weergegeven en mede tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven feiten:
- In het incident:
Om bij wijze van voorlopige voorziening ex art. 223 Rv, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor de duur van de procedure, ISV te veroordelen:
a. om aan [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] te voldoen het loon ad € 4.222,64 bruto per maand, vermeerderd met alle emolumenten, waaronder vakantiebijslag, alsmede afdracht van de gebruikelijke pensioenpremies vanaf 1 januari 2016;
b. tot afgifte van de loonstroken vanaf 1 januari 2016 waarin de betalingen onder a. zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom;
c. tot betaling van de maximale wettelijke verhoging;
d. om aan hem, althans aan Stichting Pensioenfonds Openbare Apothekers (hierna: SPOA), althans aan Flanderijn en Van Eck gerechtsdeurwaarders, te betalen de pensioenpremie van [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] over 2015 ad € 8.906,45, te vermeerderen met alle door SPOA en/of Flanderijn en Van Eck gevorderde rente en kosten ad € 1.132,86;
e. tot betaling van de buitengerechtelijk kosten conform de staffel BIK;
f. tot betaling van de wettelijke rente over de onder a, b, c, d en e genoemde posten vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot aan de dag der algehele voldoening.
- In de hoofzaak:
Om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
1. te verklaren voor recht dat de dienstbetrekking ook na 31 december 2015 is blijven voortbestaan;
2. te verklaren voor recht dat geen sprake is van voldoende dringende redenen voor onmiddellijke beëindiging van het dienstverband, met vernietiging van ontslag op staande voet van 29 januari 2016;
3. ISV te veroordelen om binnen twee dagen na het wijzen van deze beschikking:
a. aan [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] te voldoen het loon ad € 4.222,64 bruto per maand vanaf 1 januari 2016, vermeerderd met alle emolumenten, waaronder de vakantiebijslag, alsmede afdracht van de gebruikelijke pensioenpremies;
b. tot afgifte van de loonstroken vanaf 1 januari 2016 waarin de betalingen onder a. zijn verwerkt, op straffe van een dwangsom;
c. tot betaling van de maximale wettelijke verhoging;
d. om aan hem, althans aan SPOA, althans aan Flanderijn en Van Eck gerechtsdeurwaarders, te betalen de pensioenpremie over 2015 ad € 8.906,45, te vermeerderen met alle door SPOA of Flanderijn en Van Eck gerechtsdeurwaarders gevorderde rente en kosten ad € 1.132,86;
e. tot betaling van de buitengerechtelijke kosten conform de staffel BIK;
f. tot betaling van de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot aan de dag der algehele voldoening.
Subsidiair:
a. een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen billijke vergoeding ex art. 7:681 BW te betalen;
b. een bedrag gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege zou zijn geëindigd, te vermeerderen met het tot dan toe opgebouwde vakantiebijslag en vakantiedagen, te verminderen met de eindafrekening;
c. tot betaling van de transitievergoeding als door de kantonrechter te bepalen;
d. om aan hem, althans aan SPOA, althans aan Flanderijn en Van Eck gerechtsdeurwaarders, te betalen de pensioenpremie over 2015 ad € 8.906,45, te vermeerderen met alle door SPOA of Flanderijn en Van Eck gerechtsdeurwaarders gevorderde rente en kosten ad € 1.132,86;
e. tot betaling van de buitengerechtelijke kosten conform de staffel BIK;
f. tot betaling van de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden van die bedragen tot aan de dag der algehele voldoening.
- In het incident en in de hoofdzaak:
ISV te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dagtekening van deze beschikking;
3.2.
ISV heeft verweer gevoerd.
3.3.
Bij wijze van zelfstandig verzoek vraagt ISV om de arbeidsovereenkomst tussen partijen op de kortst mogelijke termijn (voorwaardelijk) te ontbinden, primair op grond van (ernstig) verwijtbaar handelen en subsidiair op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. Een en ander zonder inachtneming van een opzegtermijn en zonder toekenning van een billijke vergoeding of transitievergoeding en met veroordeling van [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] in de kosten van de procedure, met wettelijke rente en nakosten.
3.4.
[verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft verweer gevoerd tegen dit zelfstandig tegenverzoek.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.

4.De beoordeling

De primaire verzoeken van [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek]

Arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd?
4.1.
Tussen partijen staat vast dat [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] van 1 juli 2013 tot en met 31 december 2013 krachtens schriftelijke arbeidsovereenkomst (1) bij ISV in dienst is getreden.
4.1.1.
[verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] stelt dat hij nadien de volgende arbeidsovereenkomsten met ISV aangegaan:
(2) 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014: schriftelijk;
(3) 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014: mondeling/stilzwijgend verlengd;
(4) 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2015: mondeling/stilzwijgend verlengd;
(5) 1 juli 2015 tot en met 31 december 2015: schriftelijk.
Volgens [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] is de arbeidsovereenkomst vanaf 1 januari 2015 de vierde in de keten en derhalve aangegaan voor onbepaalde tijd.
4.1.2.
ISV ziet dit anders. Na arbeidsovereenkomst (1) zijn er nog slechts twee arbeidsovereenkomsten met [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] aangegaan, die allebei schriftelijk zijn vastgelegd:
(2) 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014;
(3) 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015.
ISV stelt zich op het standpunt dat de derde arbeidsovereenkomst met [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] op 31 december 2015 van rechtswege is geëindigd.
4.1.3.
Uit de e-mail van [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] van 4 oktober 2015 aan [naam directeur] en [naam belastingadviseur] , waarin [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] zelf aangeeft dat hij op dat moment werkzaam is onder een derde arbeidsovereenkomst (“I am working already more then two years for Vita Natura under a third contract”), kan geen steun voor de in deze procedure door [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] betrokken stellingen worden ontleend zoals die in rechtsoverweging 4.1.1. zijn weergegeven. De als productie 2 bij verzoekschrift overgelegde arbeidsovereenkomst vermeldt in art. 1 1 januari 2014 als datum indiensttreding. In art. 9 van die arbeidsovereenkomst staat daarentegen vermeld dat die arbeidsovereenkomst van 1 juli 2013 tot en met 31 december 2013 is aangegaan. Verder staat, zoals ter zitting is gebleken, vast dat deze arbeidsovereenkomst op 1 januari 2014 door partijen is ondertekend. De als productie 3 bij verzoekschrift overgelegde arbeidsovereenkomst vermeldt in art. 1 1 januari 2015 als datum indiensttreding. In art. 9 van die arbeidsovereenkomst staat daarentegen 1 juli 2015 tot en met 31 december 2015 vermeld als duur waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan. ISV heeft ter zitting toegelicht dat in beide arbeidsovereenkomsten is nagelaten om art. 9 aan te passen, maar dat de datum van indiensttreding zoals die in art. 1 van de beide arbeidsovereenkomsten is opgenomen, wel juist is. Onder deze omstandigheden en gelet op het ontbreken van enige onderbouwing van de door [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] gestelde mondelinge aangegane arbeidsovereenkomsten (3) en (4) die door ISV gemotiveerd worden betwist, is de kantonrechter van oordeel dat het bewijs dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 31 december 2015 van rechtswege is geëindigd, voorshands is geleverd. Normaliter betekent dit dat [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] wordt toegelaten om tegenbewijs te leveren, maar de kantonrechter zal [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] daartoe om hierna te bespreken redenen niet toelaten.
Aanzegging of opzegging?
4.2.
Indien [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] zou slagen in het leveren van dit tegenbewijs, dan geldt dat [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] met ingang van 1 januari 2015 krachtens arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij ISV in dienst is. De vraag die dan beantwoording behoeft, is hoe de brief van 20 november 2015 (“de aanzegging”) moet worden aangemerkt. ISV heeft betoogd dat die brief, voor zover ervan uit moet worden gegaan dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, moet worden opgevat als een opzegging van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2016. [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft die mededeling ook als zodanig begrepen, aldus ISV.
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat de aanzegverplichting ingevolge art. 7:668 lid 1 BW alléén geldt voor arbeidsovereenkomsten van bepaalde tijd. Veronderstellenderwijs aannemende dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, dient daarom te worden beoordeeld of de brief van 20 november 2015 als opzegging van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2016 heeft te gelden. Voor het antwoord op die vraag dient te worden gekeken naar:
a. a) de strekking van de mededeling;
b) de wijze waarop de werknemer de mededeling heeft opgevat;
c) alle omstandigheden van het geval.
4.3.1.
De strekking van de mededeling van 20 november 2015 is duidelijk: de arbeidsovereenkomst eindigt per 31 december 2015. Uit de reactie van de toenmalige gemachtigde van [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] d.d. 7 december 2015 blijkt dat hij zich daarmee niet kan verenigen: er wordt immers aan [naam directeur] een bevestiging gevraagd dat het dienstverband ook na 31 december 2015 nog voortduurt. Aldus heeft [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] , die toen al werd bijgestaan door een advocaat, de mededeling die is gericht op beëindiging van de arbeidsovereenkomst ook opgevat als een opzegging. Ten slotte weegt de kantonrechter mee dat [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] vanaf 1 januari 2016 niet meer de bedongen arbeid heeft verricht in verband met de (beoogde) beëindiging van de activiteiten van de apotheek per die datum en vanaf die datum ook geen loon meer heeft ontvangen. Het vorenstaande brengt mee dat, indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, de werkgever rechtsgeldig had moeten opzeggen. Dat laatste is niet gebeurd.
4.3.2.
Het verzoek tot vernietiging van die opzegging door [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] moet met toepassing van artikel 7:686a lid 4, onderdeel a, sub 2 BW niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat het niet is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. De arbeidsovereenkomst is immers geëindigd op 31 december 2015 en het verzoek is ter griffie ontvangen op 17 maart 2016. Aan een inhoudelijke beoordeling van het ontslag op staande voet wordt daardoor niet meer toegekomen. [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] is mitsdien niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst (primair onder 2 gevorderd). De daarmee samenhangende primaire vorderingen onder 1 (verklaring voor recht), onder 3 (loonbetaling vanaf 1 januari 2016, afgifte loonstroken, wettelijke verhoging, buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente) zullen bij gebreke van een daartoe strekkende grondslag worden afgewezen.
Pensioenpremie
4.4.
Ingevolge art. 7:686a lid 3 BW kunnen in gedingen die op het in, bij of krachtens het in afdeling 9 van titel 7.10 BW bepaalde zijn gebaseerd, daarmee verband houdende andere vorderingen worden ingediend. Uit lid 4 van art. 7:686a BW, noch anderszins, volgt niet dat een dergelijke nevenvordering ook binnen een termijn van twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd moet zijn ingediend. [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] is derhalve ontvankelijk in deze nevenvordering, zodat wordt toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van die vordering.
4.5.
[verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] vordert om aan SPOA of aan Flanderijn en Van Eck gerechtsdeurwaarders de pensioenpremie over 2015 te voldoen. Hij heeft daartoe verwezen naar art. 4 van de arbeidsovereenkomst, waarin onder meer is bepaald: “(…) De door de werknemer aan de Stichting Pensioenfonds Openbare Apothekers (SPOA) verschuldigde pensioenpremie zal tussen partijen worden verdeeld overeenkomstig de richtlijnen van het hoofdbestuur der KNMF en het arbeidsvoorwaardenreglement”. Ingevolge die richtlijnen en het arbeidsvoorwaardenreglement dient een derde deel van de pensioenpremie door de werknemer te worden betaald en twee derde deel door de werkgever. [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] heeft aangevoerd dat het in de praktijk gebruikelijk was dat ISV maandelijks het door hem verschuldigde deel van de pensioenpremie op zijn loon inhield en dat ISV vervolgens de gehele premie aan SPOA betaalde.
4.6.
Nu [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] zijn stellingen aan de hand van de als productie 6, 7 en 14 overgelegde loonspecificaties heeft onderbouwd en ISV dit niet voldoende gemotiveerd heeft weersproken, staat vast dat het gebruikelijk was dat het door [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] verschuldigde deel aan pensioenpremie door ISV op zijn loon werd ingehouden en dat vervolgens de gehele pensioenpremie door ISV aan SPOA werd voldaan. De enkele omstandigheid dat de pensioennota’s op naam van [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] zijn gesteld, maakt dat niet anders. De omvang van de pensioenpremie ad € 8.906,45 is niet door ISV betwist, zodat ISV zal worden veroordeeld om dit bedrag aan Flanderijn en Van Eck gerechtsdeurwaarders te betalen (SPOA heeft haar vordering ter incasso aan Flanderijn en Van Eck gerechtsdeurwaarders gegeven). De buitengerechtelijke kosten en vervallen rente die Flanderijn en Van Eck gerechtsdeurwaarders in rekening brengt (van in totaal € 1.132,86), vloeien voort uit het betalingsverzuim van ISV. Deze kosten komen derhalve in alle redelijkheid ook voor rekening van ISV.
Overige vorderingen
4.7.
Om ook daarnaast nog buitengerechtelijke kosten toe te wijzen bestaat geen aanleiding. Voor toewijzing van de wettelijke rente (over de pensioenpremie waartoe ISV wordt veroordeeld om die aan Flanderijn en Van Eck gerechtsdeurwaarders te betalen) bestaat evenmin aanleiding, nu zonder nadere toelichting niet aan de wettelijke vereisten daarvoor is voldaan.
De subsidiaire verzoeken van [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek]
Billijke vergoeding
4.8.
Voor wat betreft de verzochte billijke vergoeding geldt ingevolge artikel 7:686a lid 4, onderdeel a, sub 2, BW eveneens dat de bevoegdheid om een verzoekschrift bij de kantonrechter in te dienen, vervalt twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, indien het een verzoek op grond van artikel 7:681 lid 1 BW betreft. Ook ten aanzien van de verzochte billijke vergoeding is [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] mitsdien niet-ontvankelijk. De subsidiaire vordering onder a mist daarmee een grondslag en wordt afgewezen.
Transitievergoeding
4.9.
De kantonrechter stelt vast dat [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] zijn verzoek tot toekenning van een transitievergoeding gelet op de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijn van drie maanden wél tijdig heeft ingediend.
4.10.
De CAO Apothekers, waarnaar ISV verwijst, is niet krachtens incorporatie op de arbeidsovereenkomst van toepassing verklaard. Evenmin zijn (bepalingen van) de CAO Apothekers algemeen verbindend verklaard. Mitsdien faalt het door ISV gedane beroep op art. 7 lid 1, onderdeel a, van de CAO Apothekers (waarin kort gezegd is bepaald dat de werknemer, wiens arbeidsovereenkomst door de werkgever wordt beëindigd om redenen die niet in op zijn persoon betrekking hebben, van de werkgever een aanvulling op de WW-uitkering ontvangt) en het beroep op artikel XXII lid 7 in verbinding met art. 2 lid 1 van het Besluit overgangsrecht transitievergoeding.
4.11.
Omdat de arbeidsovereenkomst tussen ISV en [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is ontbonden en er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, heeft [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] recht op een transitievergoeding. Aangezien partijen de omvang van de transitievergoeding niet hebben gespecificeerd, gaat de kantonrechter ervan uit dat partijen, met inachtneming van het bepaalde in art. 7:673 BW, in staat zijn de omvang van die transitievergoeding op correcte wijze te berekenen.
Overige vorderingen
4.12.
De subsidiaire vordering onder b mist een grondslag vanwege de niet-ontvankelijkheid van [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] . De subsidiair onder d verzochte pensioenpremie is hiervoor reeds toegewezen. De subsidiaire vorderingen onder e en f zijn in rechtsoverweging 4.7. al afgewezen.
Voorlopige voorziening 223 Rv
4.13.
Gelet op de uitkomst van het geschil, behoeven er geen voorlopige voorzieningen meer voor de duur van het geding te worden getroffen. Het verzoek om deze voorlopige voorzieningen te treffen wordt mitsdien afgewezen.
Zelfstandige verzoeken van ISV
4.14.
Aangezien voorshands is geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege op 31 december 2015 is geëindigd, heeft ISV geen redelijk belang meer bij
haar verzoek tot onvoorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
4.15.
Het verzoek tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst – voor het geval in hoger beroep zou worden geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst in stand is gebleven – wordt eveneens afgewezen nu hiervoor is geoordeeld dat het verzoek tot vernietiging van de opzegging niet tijdig is gedaan. Indien de rechter in appel oordeelt dat dit verzoek van de werknemer desalniettemin tijdig is gedaan en tot het oordeel komt dat het ontslag op staande voet geen stand kan houden, kan die appelrechter de werkgever op de voet van art. 7:683 BW veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen of aan de werknemer een billijke vergoeding toe te kennen. Met dit systeem valt niet te verenigen dat in eerste aanleg voorwaardelijk, voor het geval de appelrechter oordeelt dat een (tijdig ingediend) verzoek van de werknemer om vernietiging van de opzegging ten onrechte is afgewezen, een op het moment van die ontbinding niet bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden.
Inzake alle verzoeken en de tegenverzoeken
Proceskosten
4.16.
Gezien de uitkomst en aard van alle verzoeken en tegenverzoeken tezamen worden de proceskosten op hierna te bepalen wijze gecompenseerd.

5.De beslissing

De kantonrechter:
inzake de primaire en subsidiaire verzoeken van [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] (4923389 AZ VERZ 16-77):
5.1.
veroordeelt ISV om aan Flanderijn en Van Eck gerechtsdeurwaarders te betalen:
- een bedrag van € 8.906,45 inzake niet betaalde pensioenpremie over 2015 ten behoeve van [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] ;
- een bedrag van € 1.132,86 aan buitengerechtelijke kosten en rente vanwege de niet tijdige betaling van de pensioenpremie van [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] over 2015 door ISV;
5.2.
veroordeelt ISV tot betaling aan [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] van de in art. 7:673 BW neergelegde transitievergoeding en gelast partijen de hoogte van die transitievergoeding met inachtneming van dat artikel te berekenen;
5.3.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
verklaart [verzoeker, verweerder in (voorwaardelijk) tegenverzoek] niet-ontvankelijk voor wat betreft de verzochte vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst en de verzochte billijke vergoeding ex art. 7:681 BW;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
inzake de voorlopige voorziening (4923397 AZ VERZ 16-78):
5.6.
wijst het verzoek af.
inzake de tegenverzoeken van ISV (4963200 AZ VERZ 16-95):
5.7.
wijst de verzoeken af.
inzake alle verzoeken en tegenverzoeken:
5.8.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.