ECLI:NL:RBLIM:2016:4433

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 mei 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
0/659024-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en bewezenverklaring van het medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en hennep

Op 25 mei 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk verkopen van MDMA en hennep. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de feiten 1 en 2, die betrekking hadden op de verkoop van MDMA en hennep, omdat er onvoldoende bewijs was voor enige betrokkenheid van de verdachte bij deze verkopen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte wel degelijk opzettelijk 701 tabletten MDMA en 239,6 gram hennep aanwezig hadden in hun woning. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachte beiden wisten van de aanwezigheid van deze verdovende middelen en dat deze middelen zich in hun machtssfeer bevonden. De rechtbank achtte de feiten 3 en 4 bewezen en legde een gevangenisstraf op van 104 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uur. De rechtbank hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte voor overtredingen van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/659024-16
Tegenspraak (gemachtigd raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 mei 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.C.J. Lina, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 mei 2016. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigd raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De zaak is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de strafzaak tegen [medeverdachte] met parketnummer 03/659025-16.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:samen met een ander of anderen heeft gehandeld in zogenoemde XTC;
Feit 2:samen met een ander of anderen heeft gehandeld in hennep;
Feit 3:samen met een ander of anderen 701 zogenoemde XTC-pillen aanwezig heeft gehad;
Feit 4:samen met een ander of anderen 239,6 gram hennep aanwezig heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 3 en 4 bewezen en heeft gevorderd de verdachte voor deze feiten te veroordelen. De feiten 1 en 2 acht de officier van justitie niet bewezen. Ten aanzien hiervan heeft zij gevorderd de verdachte vrij te spreken. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de officier van justitie het volgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van feit 1:
Nu uit het dossier niet blijkt van enige betrokkenheid van de verdachte bij de verkoop van de XTC-pillen aan de Poolse mannen [getuige 2] en [getuige 3] , en nu bovendien niet blijkt dat de door deze mannen gekochte XTC-pillen afkomstig zijn uit de voorraad van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , kan niet worden vastgesteld dat de verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de tenlastegelegde verkoop.
Ten aanzien van feit 2:
Dit feit ziet op de verkoop aan [getuige 2] van de bij hem aangetroffen hoeveelheid hennep. Er is echter geen enkel bewijs dat de verdachte op enige wijze betrokken is geweest bij de verkoop van hennep aan [getuige 2] .
Ten aanzien van de feiten 3 en 4:
De verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bewoonden gedurende een periode van ongeveer drie jaar een kamer van ongeveer 15 m2 groot. In deze kamer zijn 701 XTC-pillen aangetroffen. Daarnaast is in de kamer en in een afgesloten kastje in de keuken een hoeveelheid van in totaal 239,6 gram hennep aangetroffen. Dit kastje behoorde toe aan de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] en zij alleen beschikten over de sleutel om dit kastje te openen. Gelet hierop kan worden bewezenverklaard dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] de tenlastegelegde XTC-pillen en de tenlastegelegde hoeveelheid hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van alle tenlastegelegde feiten. Hiertoe heeft hij in de eerste plaats aangevoerd dat de raadkamer van de rechtbank op 11 februari 2016 geen ernstige bezwaren aanwezig achtte voor de feiten 1, 2 en 3 en er sindsdien niet meer bewijsmiddelen aan het dossier zijn toegevoegd. Daarnaast heeft de raadsman het volgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van feit 3:
Voor een bewezenverklaring van het medeplegen van het aanwezig hebben van de 701 XTC-pillen is het nodig dat wordt vastgesteld dat de verdachte hierbij enige betrokkenheid heeft gehad. Deze betrokkenheid blijkt onvoldoende, nu
  • de XTC-pillen zijn aangetroffen in een afgesloten kastje in de keuken;
  • niet blijkt van enige actie van de zijde van de verdachte met betrekking tot de XTC-pillen;
  • de verdachte niet de huurder was van de kamer.
Ten aanzien van feit 4:
De verdachte heeft verklaard dat hij tien gram marihuana bij zich had. Dit is minder dan 30 gram, zoals is tenlastegelegd. Met betrekking tot de overige hoeveelheid aangetroffen hennep geldt hetzelfde als ten aanzien van het aanwezig hebben van de XTC-pillen: de betrokkenheid van de verdachte hierbij blijkt onvoldoende.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
Ten aanzien van feit 1
Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachtes vriendin, [medeverdachte] , samen met ene [naam] , op 27 januari 2016 zes tabletten bevattende MDMA vanuit de gezamenlijke woning van de verdachte en [medeverdachte] heeft verkocht aan een persoon genaamd [getuige 2] . De vraag is of de verdachte kan worden aangemerkt als medepleger.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Van enige betrokkenheid van de verdachte bij de verkoop op 27 januari 2016 blijkt niet. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte enerzijds en medeverdachte [medeverdachte] en [naam] anderzijds niet is komen vast te staan. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van feit 1.
3.3.2
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is evenals de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat er geen bewijs is dat de verdachte op 27 januari 2016 hennep heeft verkocht. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van feit 2.
3.3.3
Ten aanzien van de feiten 3 en 4
3.3.3.1
De bewijsmiddelen
Op 28 januari 2016 vond een doorzoeking plaats in de woning gelegen aan de [adres] te Venlo. In deze woning waren [medeverdachte] en [verdachte] aanwezig.
In de kamer van deze personen zijn onder de onderste lade van een ladekast aangetroffen:
  • negen gripzakjes met in ieder zakje 50 (in totaal 450) oranje/roze tabletten met een Porsche-logo;
  • drie gripzakjes met in ieder zakje 50 (in totaal 150) groene tabletten met een Chupa Chups-logo;
  • één gripzakje met daarin 50 rode tabletten met een Superman-logo.
In de lade van een ander kastje is één gripzakje met daarin 50 groene tabletten met een Chupa chups-logo aangetroffen. Verder is op de grond naast het bed één paarse tablet, voorzien van een gezicht, aangetroffen.
Verder zijn in de kamer aangetroffen een gripzakje met gedroogde groene plantendelen, gelijkend op hennep, in een doorzichtige opbergdoos in een ladekast, en een gripzak met (vermoedelijk) hennep in de kast aan het hoofdeinde van het bed.
In de keuken stond in een met een hangslot afgesloten kast een doos met daarin een plastic zak met gedroogde groene plantendelen, gelijkend op hennep. [2]
Uit onderzoek aan de tabletten is gebleken dat deze MDMA bevatten. [3] Uit onderzoek aan de vermoedelijke hennep is gebleken dat het 239,6 gram hennep betrof. [4]
Verder zijn in de woning onder meer aangetroffen: een plastic zak met enkele honderden lege gripzakjes en twee kleine weegschalen. [5]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft tegenover de politie onder meer het volgende verklaard. Ten tijde van de doorzoeking woonde zij al ongeveer drie jaar op het adres [adres] te Venlo. In dit pand huurde zij een kamer. Zij woonde er vanaf het begin met haar vriend [verdachte] . De kamer bevond zich op de begane grond. Het was de tweede kamer aan de linkerzijde. [medeverdachte] was de enige persoon in de woning die [medeverdachte] heette. Het kastje met het hangslot in de keuken was van haar en haar vriend [verdachte] . De sleutel van dit hangslot hing in haar kamer. [6]
Verdachte [verdachte] heeft tegenover de politie onder meer het volgende verklaard. Ten tijde van de doorzoeking woonde hij al ongeveer drie jaar in een kamer op het adres [adres] te Venlo. Hij woonde er samen met zijn vriendin [medeverdachte] . Zijn vriendin was officieel de huurder van de kamer. De kamer die [verdachte] en [medeverdachte] bewoonden is ongeveer 15 m2 groot. In de keuken hadden [verdachte] en [medeverdachte] een eigen kastje, voorzien van een hangslot. Het sleuteltje hiervan hadden alleen hij en [medeverdachte] . [7]
Daarnaast heeft verdachte [verdachte] nog verklaard dat een hoeveelheid van tien tot vijftien gram marihuana, aangetroffen op een kastje naast het bed en in een lade in een van de kasten naast de kamerdeur, van hem was. [8]
Op 27 januari 2016 is [getuige 1] als verdachte gehoord. Hij heeft onder meer het volgende verklaard. In een woning te Venlo - vanuit de Bolwaterstraat naar rechts gaande, is het een huis aan de rechterzijde; het laatste huis van het blok - kunnen verdovende middelen worden gekocht. [9] Dit betreft de [adres] in Venlo. [10] Als er wordt aangebeld doet ene [medeverdachte] de deur open, waarop zij vraagt wat je wilt kopen. [medeverdachte] haalt de drugs op haar slaapkamer, de tweede kamer aan de linkerzijde op de begane grond. Zij verkopen onder meer XTC en marihuana. [medeverdachte] heeft een vriend die vaak bij haar is. Ook die vriend verkoopt drugs. Zelf heeft [getuige 1] er eens marihuana voor eigen gebruik gekocht. Ten tijde van het verhoor kocht hij er zelf ongeveer drie of vier maanden. [11]
Op 27 november 2015 zijn personen staande gehouden die 20 gram marihuana bij zich hadden. Na onderzoek bleek dat deze marihuana afkomstig was uit een kamer, gelegen op de begane grond van het perceel [adres] te Venlo. [12]
3.3.3.2
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Op grond van de bevindingen van de politie en het resultaat van het onderzoek naar de verdovende middelen stelt de rechtbank vast dat op 28 januari 2016 in de woning van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] 701 tabletten bevattende MDMA en 239,6 gram hennep zijn aangetroffen. De tabletten lagen in de kamer van 15 m2 en de hennep deels in diezelfde kamer en deels in een met een hangslot afgesloten keukenkastje waarvan de sleutel zich bevond in de kamer van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Deze aangetroffen hoeveelheden betreffen overduidelijk handelshoeveelheden. Ook de grote hoeveelheid gripzakjes en de twee kleine weegschalen lijken te duiden op handel in verdovende middelen.
Verder stelt de rechtbank, op grond van de verklaring van [getuige 1] , vast dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] vaker vanuit het pand [adres] te Venlo verdovende middelen hebben verkocht. Deze verklaring van [getuige 1] vindt bevestiging in het proces-verbaal van bevindingen over 27 november 2015.
Gelet op het vorenstaande, en in het bijzonder op:
  • de beperkte omvang van de door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] bewoonde kamer,
  • de plaatsen waar de verdovende middelen zijn aangetroffen,
  • de verklaring van [getuige 1] over de verkoop van verdovende middelen door beide verdachten,
is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] beiden hebben geweten van de aanwezigheid van de verdovende middelen in hun woning en dat deze middelen zich bovendien hebben bevonden in hun machtssfeer.
3.3.3.3
De conclusie
De rechtbank acht de feiten 3 en 4 bewezen, zoals onder 3.4 is weergegeven.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 3
op 28 januari 2016 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 701 tabletten bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 4
op 28 januari 2016 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 239,6 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 3
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat op de handel in en het aanwezig hebben van verdovende middelen hoge straffen staan vanwege de gevolgen van deze middelen voor de gebruikers ervan, alsmede vanwege de gevolgen van deze strafbare feiten voor de samenleving. Om die reden acht zij in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Echter, gelet op de persoonlijk omstandigheden van de verdachte, vindt de officier van justitie het niet nodig dat de verdachte nog een gevangenisstraf dient te ondergaan. Wel is naar haar mening een voorwaardelijke gevangenisstraf passend als stok achter de deur en een forse taakstraf vanwege de ernst van de feiten. Bij de hoogte van de gevangenisstraf heeft de officier van justitie rekening gehouden met het feit dat de verdachte eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet.
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen:
  • een gevangenisstraf van 134 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van veertien dagen voorarrest;
  • een taakstraf van 200 uur, subsidiair 100 dagen hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de op te leggen straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij een inval in zijn woning zijn bij de verdachte 701 zogenoemde XTC-pillen en 239,6 gram hennep aangetroffen. Samen met een ander beschikte de verdachte over deze handelshoeveelheden verdovende middelen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort verdovende middelen gevaar oplevert voor de gezondheid van gebruikers ervan. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Het is algemeen bekend dat anderen veel overlast ondervinden van de handel in en het gebruik van verdovende middelen. Verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de op te leggen straf ten aanzien van feit 3 - het aanwezig hebben van 701 XTC-pillen - zoekt de rechtbank in dit geval aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS ter zake van ‘dealen van harddrugs vanuit een pand en/of op straat’. In de toelichting hierop is immers aangegeven dat deze uitgangspunten met de nodige terughoudendheid ook kunnen worden gehanteerd voor gevallen waarin verkopen/afleveren/ verstrekken niet tenlastegelegd of te bewijzen is, maar dealen wel aannemelijk is. Nu de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen heeft vastgesteld dat het door de verdachte meermalen dealen van harddrugs aannemelijk is, neemt de rechtbank als uitgangspunt voor dit feit het oriëntatiepunt ter zake van ‘het verkopen (…) van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand (…) gedurende minder dan een maand met enige regelmaat’, zijnde een gevangenisstraf van drie maanden.
Voor het aanwezig hebben van hennep bestaan geen oriëntatiepunten. Gelet op de mindere strafwaardigheid van dit feit, in vergelijking met feit 3, zal dit feit slechts een strafverhogend effect hebben.
Hoewel de rechtbank zwaar tilt aan de omstandigheid dat de verdachte al eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet en zij dat tot uitdrukking zal brengen in de strafmaat, komt de rechtbank gelet op de genoemde oriëntatiepunten tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf van 104 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest. Nu hij veertien dagen in voorarrest heeft gezeten, betekent dit dat de resterende 90 dagen gevangenisstraf niet ten uitvoer worden gelegd tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit. Met het opleggen van een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf hoopt de rechtbank dat de verdachte ervan wordt weerhouden in de (nabije) toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf opleggen van 60 uur, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis.
Met de hoogte van de (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf en de taakstraf brengt de rechtbank de ernst van de feiten tot uitdrukking, alsmede het feit dat de verdachte al eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 1 en 2 tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 3 en 4 tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 3 en 4 tot een gevangenisstraf van 104 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 3 en 4 voorts tot een taakstraf voor de duur van 60 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. P. van Blaricum en mr. N.H.W. Montulet-van der Meer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 mei 2016.
Buiten staat
Mr. N.H.W. Montulet-van der Meer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
feit 1
hij op of omstreeks 27 januari 2016 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine, zijnde MDA, MDMA, N-ethyl MDA (=MDEA) en amfetamine (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2
hij op of omstreeks 27 januari 2016 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een hoeveelheid van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 3
hij op of omstreeks 28 januari 2016 in de gemeente Venlo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 701 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 4
hij op of omstreeks 28 januari 2016 in de gemeente Venlo tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 239,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Noord- en Midden-Limburg, registratienummer PL2300-2016059961 z, gesloten d.d. 5 april 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 127.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 januari 2016 op de pagina’s 36-38 in combinatie met de kennisgeving van inbeslagneming op pagina 64 (met betrekking tot de vermoedelijke hennep) en de kennisgeving van inbeslagneming op de pagina’s 68 en 69 (met betrekking tot de tabletten).
3.De kennisgeving van inbeslagneming op de pagina’s 68 en 69, in combinatie met het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 februari 2016 op pagina 110 en het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 22 februari 2016 met zaaknummer 2016.02.15.101 (aanvraag 001) op pagina 113:
4.De kennisgeving van inbeslagneming op pagina 64, in combinatie met het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 februari 2016 op pagina 110.
5.Kennisgeving van inbeslagneming op pagina 62.
6.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] d.d. 28 januari 2016 op de pagina’s 86, 87 en 89.
7.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] d.d. 28 januari 2016 op de pagina’s 73, 75 en 77.
8.Proces-verbaal van verhoor van [verdachte] d.d. 1 februari 2016 op pagina 119.
9.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] d.d. 27 januari 2016 op pagina 15.
10.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] d.d. 27 januari 2016 op pagina 15, in combinatie met de opmerking van de verbalisant in het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] d.d. 27 januari 2016 op pagina 15 en proces-verbaal van bevindingen op pagina 8, laatste alinea.
11.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] d.d. 27 januari 2016 op de pagina’s 15 en 16.
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 januari 2016 op pagina 30.